Plenair Ten Hoeve bij behandeling Deregulering beoordeling arbeidsrelaties



Verslag van de vergadering van 26 januari 2016 (2015/2016 nr. 17)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Het werken als zelfstandige zonder personeel is populair. Dat het niet altijd uit vrije keuze voortkomt, is duidelijk. Maar dat het heel vaak ook wel een vrije keuze is, is ook duidelijk. En dat vaak een VAR wordt gebruikt om arbeidsverhoudingen te dekken die feitelijk als een dienstverband of fictief dienstverband geclassificeerd zouden moeten worden, is ook duidelijk. De Bovib, als organisatie van intermediairs, zegt zelfs dat opdrachtgevers verwachten dat niet 10% maar minimaal 30% van de huidige opdrachten voor zzp'ers niet voldoet aan de beoogde wet- en regelgeving. De Bovib gebruikt dit natuurlijk om aan te geven dat er van de Wet DBA rampen verwacht mogen worden, maar de uitspraak kan natuurlijk ook gebruikt worden om te betogen dat de staatssecretaris wel groot gelijk heeft dat het met de VAR echt niet langer kan en dat er wat beters nodig is. De vraag is dus niet zozeer of het huidige systeem wel goed is — want dat is het niet in alle opzichten — maar of het voorliggende wetsvoorstel het veel beter maakt.

Alhoewel er in de praktijk wel ergens een grijs gebied moet zijn, geeft de Belastingdienst in de voorlichting op zijn website duidelijk aan welke elementen in een overeengekomen arbeidsverhouding bijdragen aan een kwalificatie als dienstbetrekking, dan wel bijdragen aan een kwalificatie als overeenkomst van opdracht. Dat de risicoverdeling eerlijker wordt als niet meer de opdrachtgever gevrijwaard is voor alle gevolgen van handhaving achteraf, van het alsnog moeten betalen van loonheffingen, is evident. Dat is eerlijker. Dat handhaving van dat verschil makkelijker wordt als niet meer met een VAR wordt gewerkt die op enkele algemene uitspraken wordt verleend, is niet onmiddellijk evident. Als ik gebruikmaak van de voorbeeldovereenkomst, dan moet uiteindelijk precies hetzelfde gecontroleerd worden als nu bij de VAR ook gebeurt. Ik ben dat met de heer Rinnooy Kan eens. Hij heeft naar mijn gevoel hetzelfde gezegd. Wat is dan eigenlijk het verschil in handhaving? Kan de staatssecretaris dat uitleggen? En als de handhaafbaarheid inderdaad wel veel groter wordt als er gewerkt wordt met een overeenkomstensysteem, dan blijft de vraag wat voor gevolgen dat heeft. Daar is lang niet iedereen gerust op.

Allereerst wat mij betreft een van de centrale vragen. Er hoeft niet gebruikgemaakt te worden van een goedgekeurde overeenkomst, maar om zekerheid te krijgen van vrijstelling van loonheffingen is gebruik van zo'n overeenkomst eigenlijk wel noodzakelijk. Leidt het niet tot een onoverzienbare administratieve rompslomp voor betrokkenen als er vaak kortdurende, verschillende werkzaamheden onder diverse omstandigheden uitgevoerd moeten worden? De filmsector vreest dat, omdat het de sector "nog niet mogelijk is gebleken vooraf goedkeuring te krijgen op een generieke modelovereenkomst". Wat is daar dan aan de hand? Zijn er nu zo veel overeenkomsten nodig voor de contractanten zelf om exact vast te leggen wat partijen van elkaar verwachten, of zijn ze nodig zodat niet achteraf de opdrachtnemer telkens aangestuurd moet worden en er dus automatisch een gezagsverhouding ontstaat? Is het voor de filmindustrie mogelijk om alleen met één simpele modelovereenkomst te werken en de concrete inhoud van het werk dan met elkaar verder onderling te regelen? Of leidt dat tot een dienstverband?

Er bestaat grote vrees dat er aanzienlijk veel minder opdrachten aan zzp'ers verstrekt zullen worden uit angst of vanuit de constatering dat de beoogde arbeidsverhouding in feite als dienstbetrekking kwalificeert. Aan de ene kant is dat mooi, want de handhaving begint dan onmiddellijk te werken, maar aan de andere kant betekent het dat bijvoorbeeld al diegenen die vaak door de omstandigheden, de markt, gedwongen optreden als zzp'er terwijl zij in feite gewoon in dienst zijn, hun opdrachten verliezen. En de vraag is of ze dan weer in loondienst terechtkunnen of dat er voor hen eenvoudig geen werk meer komt. De omvang van deze effecten is, denk ik, niet zo makkelijk in te schatten, maar voor veel mensen wel van levensbelang. Ik hoor van de staatssecretaris graag hoe hij hiertegen aankijkt.

Ik geef een concrete invulling. Er zijn nogal wat zzp'ers die gedwongen door de markt hun arbeid aanbieden aan een baas met als groot concurrentievoordeel boven een reguliere werknemer dat ze bereid zijn altijd als het nodig is ter beschikking te zijn. Dat kan een werknemer niet makkelijk bieden, want die zit aan allerlei regels vast. Waar een opdrachtgever dat kan gebruiken, is het de opdrachtnemer in de praktijk vaak heel moeilijk om er meerdere opdrachtgevers op na te houden. Hij moet immers beschikbaar zijn en er is werk genoeg bij die ene opdrachtgever. Bij concreet uitvoerend werk is er in de praktijk toch al snel sprake van een feitelijke gezagsverhouding in die zin dat er wel precies moet gebeuren wat de baas wil en wanneer de baas het wil. Terugkomend op het eerdergenoemde punt: als niet alles exact in afzonderlijke overeenkomsten vastgelegd is, zodat de opdrachtnemer precies kan uitvoeren wat er is overeengekomen, is die gezagsverhouding, die directe aansturing, toch bijna onontkoombaar? Als dan in zo'n geval die feitelijke gezagsverhouding in de beoordeling door de Belastingdienst gaat prevaleren boven de formele zelfstandigheid van de zzp'er/opdrachtnemer, dan moet heel veel van dit werk voor zelfstandigen waarschijnlijk komen te vervallen, maar het is onwaarschijnlijk dat daar direct traditionele banen voor terugkomen. Of is dit een grijs tussengebied waar de Belastingdienst gelet op andere elementen in de verhouding ook met een simpele voorbeeldovereenkomst als basis toch beide kanten uit kan? Hoe kijken de staatssecretaris en de Belastingdienst tegen zulke situaties aan?

De opdrachtgever is onder de nieuwe wet niet meer gevrijwaard voor achteraf te verhalen loonheffingen, maar daarbij is verhaal op de opdrachtnemer niet uitgesloten. En omdat de opdrachtnemer vaak toch de zwakste partij zal zijn, kunnen in de overeenkomst van opdracht de risico's, waaronder dit risico, misschien wel heel gemakkelijk bij de opdrachtnemer worden neergelegd. Daarbij hoeft dan de feitelijke schuldvraag over het afwijken van de wettelijke normen misschien niet eens meer een rol te spelen. Is dat zo, zo vraag ik de staatssecretaris.

Wij hebben tegenwoordig veel werkers uit andere EU-landen die optreden als zelfstandige en die daardoor kunnen concurreren met werknemers, zowel Nederlanders als andere EU-burgers. Meent de staatsecretaris dat ook hier het wetsvoorstel nog kan leiden tot een betere handhaving van de norm om als zelfstandige te mogen optreden of wordt er in deze sector al voldoende gehandhaafd of blijft het te moeilijk om daar echt te handhaven?

Wat betreft door de Belastingdienst geaccordeerde overeenkomsten — dat zullen er op termijn toch een flink aantal worden als deze wet wordt aangenomen — is de vraag aan de orde of al die overeenkomsten openbaar kunnen zijn. Waar wij ons laten voorstaan op transparantie, ook in fiscaliteiten, is daar veel voor te zeggen. Kan de staatssecretaris daar dan nee tegen zeggen?

Uit het geval van de filmsector blijkt dat het niet altijd makkelijk is om tot generieke sectorovereenkomsten te komen. Met andere woorden, het is waarschijnlijk toch vaak noodzakelijk om werkzaamheden vrij exact te omschrijven om te voorkomen dat er een gezagsverhouding ontstaat. Is dat een veelvoorkomend verschijnsel, lopen veel sectoren hiertegen op bij het overleg met de Belastingdienst? Als dat zo zou zijn, is dan de conclusie dat in zulke sectoren op basis van de huidige wetgeving beter met flexarbeid dan met zelfstandigen gewerkt kan worden, ook al wil de betreffende eigenlijk liever als zelfstandige optreden, omdat daar voor hem toch voordelen aan zitten? Of zijn er inderdaad heel veel grijze gevallen waar niet heel duidelijk de verhoudingen als het ene of het andere te kwalificeren zijn? Als dat het geval zou zijn, dan is de dieperliggende oorzaak dat nog onvoldoende duidelijk is wat wij met zzp'ers willen en dus wat een zzp'er eigenlijk is. Dat probleem is vanmiddag al heel vaak aan de orde gesteld.

Hoe populair het ook is om zzp'er te worden, naar mijn overtuiging is het voor de meeste mensen toch nog steeds aantrekkelijker en beter voor hun gemoedsrust om een ouderwetse vaste baan te hebben. Het verdienmodel van veel zzp'ers levert in de praktijk ook vaak te weinig op om er echt helemaal van te kunnen leven. Het gaat in deze bespreking om een wetsvoorstel dat zeker gewenst is in zijn doelstellingen — duidelijkheid scheppen — maar dat ook misschien juist daardoor heel directe, negatieve gevolgen voor veel mensen zou kunnen hebben doordat aan het begrip "zzp'er" ineens een veel beperktere betekenis wordt toegekend dan tot nu toe in de praktijk gebruikelijk was. Een wel heel zorgvuldige afweging in dit huis hoort daar dan wel bij. Van deze staatssecretaris kunnen wij heldere antwoorden op onze vragen en twijfels verwachten, en daar reken ik dan ook graag op.

De voorzitter:

Ik constateer dat geen van de leden nog het woord in eerste termijn wenst te voeren.

Mede met het oog op het bezoek aan de Raad van State schors ik de vergadering wat langer, namelijk tot 19.30 uur. Een groot aantal leden is al naar de Raad van de State vertrokken, omdat dit debat wat langer heeft geduurd dan was voorzien. Iedereen die zich voor het bezoek heeft aangemeld, vraag ik om zich nu de kant van de Raad van State op te begeven. Dan kunnen wij ons aansluiten bij de groep. Het bezoek duurt tot 18.30 uur. Vanaf 18.00 uur kan er in de Noenzaal gedineerd worden.