Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 10.45 uur
Mevrouw Nooren i (PvdA):
Voorzitter. Ik kan het oplossen door heel snel te gaan praten, maar dat zal ik niet doen. Ook mijn felicitaties aan de heer Rombouts. Zijn ambities ten aanzien van onderwijs, sport en cultuur spatten ervan af. Dat stimuleert. Ik hoop dat wij hierover samen nog het debat kunnen voeren.
Voorzitter. Vandaag buigen we ons over de Wet op de jeugdverblijven. Aanleiding tot deze wet is een motie in de Tweede Kamer van Azmani en Yücel. Zij verzochten de regering een kwaliteitskader op te stellen waarmee op wettelijk afdwingbare wijze toegezien kan worden op zaken als het pedagogisch klimaat en de kwaliteit van de huisvesting van wat de indieners aanduiden als "moskee-internaten".
De PvdA-fractie dankt de regering voor de antwoorden op de schriftelijke vragen van deze Kamer. Daaruit blijkt dat de meeste Turks-Nederlandse internaten zich houden aan het in 2013 vastgestelde vrijwillige kwaliteitskader en dat bijna alle — helaas niet alle — gemeenten daarop toezien. Dat vinden wij heel belangrijk.
Bij het beantwoorden van de vraag of er dan toch wetgeving nodig is, gaat het om de zoektocht naar een adequaat evenwicht tussen de rol en verantwoordelijkheid van de ouder, die van de overheid en die van de jeugdverblijven. Terecht geeft de regering in haar schriftelijke beantwoording aan dat artikel 274, boek 1, van het Burgerlijk Wetboek en artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden nopen tot grote terughoudendheid van de overheid. Tegelijkertijd is de regering van mening dat rekening moet worden gehouden met de veranderende opvattingen in de samenleving over de zorgplicht van de overheid voor het welzijn en de sociale veiligheid van kinderen, en dat daarbij past dat het toezien op de kwaliteit van jeugdverblijven geen kwestie meer kan zijn van vrijblijvendheid.
Daarmee is een situatie ontstaan waarbij er aan de ene kant de behoefte is aan een wettelijk instrumentarium om te kunnen toezien op de jeugdverblijven, en aan de andere kant er ruimte moet blijven voor ouders om op hun eigen wijze hun ouderlijk gezag uit te oefenen. Wij zijn van oordeel dat het voorliggende wetsvoorstel de zoektocht naar proportionaliteit in het toezicht goed weerspiegelt. Als PvdA-fractie vinden we dat de regering dit adequaat heeft ingevuld. Er wordt immers uitgegaan van minimale waarborgen voor de sociale veiligheid en ontwikkeling van het kind en in het gebruik van kwaliteitsvoorschriften hebben ouders nadrukkelijk een rol gekregen.
De regering heeft ervoor gekozen om niet alleen iets te regelen voor Turks-Nederlandse internaten. Het wetsvoorstel richt zich immers op alle private initiatieven die nu niet onder enige andere vorm van overheidstoezicht vallen. Wij steunen deze brede benadering van de regering. Op één punt — mevrouw Jorritsma had het er ook al over — roept de schriftelijke beantwoording van de regering over de reikwijdte van de wet vragen op. Er wordt enerzijds aangegeven dat schippersinternaten onder een subsidieregeling vallen, dus niet onder het wetsvoorstel, en anderzijds dat onderzocht wordt of vmbo-opleidingen voor binnenvaart, kustvaart en zeevaart ook onder de reikwijdte van het wetsvoorstel moeten gaan vallen. Wij willen de minister vragen te verhelderen of deze internaten nu wel of niet onder dit wetsvoorstel gaan vallen en wat daarbij de argumentatie is.
In de zoektocht naar de juiste proportionaliteit met voldoende waarborgen voor de kwaliteit en veiligheid wordt niet alleen gewerkt met een minimaal kwaliteitskader, maar ook met een beperkte rol van de GGD-inspecteurs die namens de gemeenten het toezicht uitvoeren. Mijn fractie heeft behoefte aan helderheid van de regering. Dan gaat het met name over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de wet.
Hoe kan worden voorkomen dat met deze wet schijnzekerheid wordt gecreëerd wat betreft de sociale veiligheid en waarborgen voor de ontwikkeling van kinderen in jeugdverblijven? Gemeenten hoeven immers slechts één keer per jaar op locatie de situatie te gaan bekijken. Hoe houden zij dan de rest van het jaar zicht op de jeugdverblijven? Stel dat een gemeente kiest voor een vooraf aangekondigd jaarlijks bezoek, is het dan niet denkbaar dat iedereen, dus kinderen en mogelijk ook begeleiders, op de dag van de GGD-inspectie zich anders gedraagt dan normaal en de inspecteurs geen realistisch beeld krijgen van de feitelijke situatie? Zou het niet verstandiger zijn als de GGD-inspecteurs onaangekondigd een jeugdverblijf bezoeken, zoals inmiddels ook gebruikelijk is in de gezondheidszorg en jeugdzorg? Daarmee zijn goede ervaringen opgedaan. Is het niet verstandiger dat de inspecteurs de frequentie van hun bezoek afstemmen op de feitelijke situatie die zij aantreffen? Mevrouw Jorritsma noemde dat het risicogestuurde toezicht. Wij zijn zeer benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt.
In het wetsvoorstel, artikel 2, wordt ervan uitgegaan dat de houder onverwijld een eenmalige mededeling aan het college doet over het in stand houden van een jeugdverblijf. De vraag is of dit wel zo vanzelfsprekend is. Het bieden van opvang aan een beperkt aantal kinderen is mogelijk in een reguliere woning. Het jeugdverblijf kan op basis van particuliere middelen zijn activiteiten uitvoeren en heeft daardoor geen natuurlijke verbinding met reguliere publieke organen of zorgverzekeraars. Hoe krijgt de gemeente zicht op initiatieven die straks onder de reikwijdte van de wet gaan vallen, maar al dan niet bewust verzuimd hebben om zichzelf te melden? Wij vragen de minister om er zorg voor te dragen dat alle private jeugdverblijven in beeld zijn. Hoe denkt hij dit te kunnen bereiken?
Mijn laatste vraag gaat over de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van medewerkers van de GGD, die belast zijn met het toezicht. In de memorie van antwoord staat dat ook particuliere initiatieven voor de opvang van loverboyslachtoffers onder de wet gaan vallen. Ik spreek liever over kinderen die slachtoffer zijn geworden van pooiers. Het gaat in veel gevallen om kwetsbare jongeren die door wat zij mee hebben gemaakt psychische schade hebben opgelopen en mogelijk behandeld moeten worden. Het kan ook voorkomen dat deze kinderen tegen zichzelf beschermd moeten worden, omdat zij er nog niet van overtuigd zijn dat degene die hen heeft verleid, tot wat wij als vormen van prostitutie beschouwen, kwaad van zin is. Hoe ver reikt in die gevallen de verantwoordelijkheid van de toezichthoudende ambtenaren van de GGD, zeker in het licht van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de Jeugdwet? Is het in die gevallen toereikend als zij alleen kijken naar de elementen die opgenomen zijn in het ontwerpbesluit? Wij zijn benieuwd naar het antwoord van de minister op dit punt.
Ik kom tot een afronding. De Wet op de jeugdverblijven biedt belangrijke waarborgen zodat kinderen, die in private jeugdinstellingen verblijven, veilig en gezond kunnen opgroeien, hun talenten kunnen benutten en naar vermogen kunnen participeren in de maatschappij. De PvdA ziet uit naar de antwoorden van de minister om beter zicht te krijgen op met name de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nooren. U hebt het keurig in zeven minuten en zes seconden gedaan.