Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 10.21 uur
De heer Rombouts i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Een stad die investeert in onderwijs, sport en cultuur zal uiteindelijk ook een economisch succesvolle stad zijn. Bovendien zal het een veiligere stad worden. Wat mij betreft gaat het om die drie woorden: onderwijs, sport en cultuur. Ik heb als burgemeester de afgelopen decennia geleerd dat als je op die drie terreinen stevig investeert, je het als stad beter doet dan steden die op die terreinen in mindere mate investeren. Je krijgt er een sterkere economie van en je hebt minder last van criminaliteit. Het is een waarneming van een burgemeester, die gelukkig wordt onderbouwd door nationaal en internationaal onderzoek.
Dat een diploma vandaag de dag geen garantie is voor een baan, bewijst de huidige, te hoge jeugdwerkloosheid. Een diploma is echter nog altijd het beste gif tegen werkloosheid. Op zijn beurt is sport het beste gif tegen rondhangen, niks doen, vandalisme en criminaliteit. En als een stad al zijn jongeren, zowel autochtoon als allochtoon, ook in aanraking weet te brengen met enige vorm van cultuur — als het kan meerdere vormen — dan is dat naar mijn oprechte mening het beste gif tegen uitsluiting, discriminatie, intolerantie en disrespect. Een goed boek, een indringend toneelstuk, een aangrijpende film, een ontroerend gedicht en een protestsong leveren stof voor jong en oud tot nadenken en nieuwe inzichten. De Vlaamse actrice Simone Milsdochter hield mij ooit het volgende voor. Zij zei dat je de mensen niet moet vertellen wat cultuur hen kan brengen, maar wat cultuur hen kan afpakken: hun onterechte vooroordelen, hun angst voor het vreemde en de vreemdeling en hun te starre blik op de wereld.
Hoor ik u nu denken: wat heeft dit alles te maken met de Wet op de jeugdverblijven? Dat is dit: wat voor steden geldt, geldt ook voor landen. Een land dat investeert in onderwijs, sport en cultuur, zal het uiteindelijk economisch en op het gebied van de veiligheid beter doen dan landen die dat in mindere mate doen. Recente cijfers leren dat het met 85% van de jongeren in ons land goed gaat. Veel van het overheidsbeleid, zowel lokaal en regionaal als landelijk, richt zich dan ook op de andere 15%. Dat is terecht. Het is echter voor een samenleving van cruciaal belang structureel en permanent te blijven investeren in goed onderwijs voor alle jongeren, in sport voor iedereen en in cultuurparticipatie.
Louise Fresco schreef dat cultuur vensters opent op morele dilemma's. Wie nooit in aanraking komt met literatuur of theater, heeft geen idee van de grote vraagstukken waar individuen en samenlevingen in de geschiedenis voor hebben gestaan. Macht, liefde, corruptie en onbaatzuchtigheid komen in cultuur op indringende wijze tot leven, zo schrijft zij. Het verschaft kinderen een morele bagage die hen op hun levenspad zal begeleiden als zij op jonge leeftijd in aanraking worden gebracht met cultuur. Morele vorming of, zoals Schiller het noemde, Bildung, civil courage en vorming van moedige burgers zijn broodnodig in de samenleving van vandaag, die doordrenkt is met angst.
In de lezing voor de donateurs van het Nationaal Monument Kamp Vught poneerde professor Kees Schuyt de volgende stelling: de beste manier om morele vaardigheid over te dragen aan nieuwe generaties is via kunstzinnige vorming en sportieve, lichamelijke en geestelijk-mentale training, bijvoorbeeld door toneelspelen of samen muziek maken. Dit leert jongeren met elkaar om te gaan en iets samen te doen. Jongeren worden onvermijdelijk geconfronteerd met verschillen in karakter en temperament, in opvoeding en opvatting en in huidskleur en maatschappelijke achtergrond. Schuyt noemde dat sportief samenwerken en dat toneelspelen en muziek maken "oefenveldjes". Letterlijk en figuurlijk zijn het oefenveldjes voor morele vorming.
Tegen deze achtergrond begrijpt de CDA-fractie in de Eerste Kamer heel goed dat het lid Heerma bij de behandeling in de Tweede Kamer een amendement heeft ingediend om actief burgerschap en sociale integratie onderdeel uit te laten maken van de wettelijke kwaliteitsvoorschriften voor jeugdverblijven. In het politieke en maatschappelijke debat voorafgaand aan de indiening van het wetsontwerp rezen destijds vragen. Dragen de privaat gefinancierde Turks-Nederlandse internaten wel voldoende bij aan de integratie van de daar aanwezige kinderen? Mijn fractie onderschrijft het doel van het wetsvoorstel om de controleerbaarheid en de transparantie van de situatie in de jeugdverblijven te vergroten, ten behoeve van de ongestoorde ontwikkeling en veiligheid van de daar langdurig en buiten toezicht van hun ouders verblijvende kinderen. Toch roepen wij de minister op om nog eens goed uit te leggen waarom de regering toezicht van overheidswege daarop echt nodig vindt. Dit zal hopelijk bijdragen aan de acceptatie van de wet bij de direct betrokkenen.
Het zal de minister bekend zijn dat de brancheorganisatie van deze internaten het wetsvoorstel ervaart als een inmenging in het ouderlijk gezag en als een brevet van onvermogen jegens de bestuurders van deze internaten. Mijn fractie kan wel enig begrip opbrengen voor die kritiek. Wij hechten als christendemocraten namelijk ook groot belang aan de eigen verantwoordelijkheid van ouders. Waar burgers zelf hun verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen, past terughoudendheid van overheidswege. In zekere zin staan wij als CDA-fractie dan ook voor een dilemma. Zijn wij voor zelfregulering of overheidsregulering? In beginsel moet de overheid enige afstand bewaren tot maatschappelijke organisaties en dus daar niet te snel en diep ingrijpen, naar aanleiding van een incident. Anderzijds gaat het Verdrag inzake de rechten van het kind ervan uit dat "the best interest of the child" oftewel het belang van het kind altijd leidend moet zijn. Dat verdrag gaat er ook van uit dat dit in sommige situaties kan betekenen dat de veiligheid van het kind, ook de sociale veiligheid, voorgaat, zelfs als daarmee andere vrijheden beperkt worden.
Wanneer de overheid zichzelf dan toch stevige bevoegdheden toebedeelt, dient daar een gegronde reden voor te zijn. Die moet dat ook aangetoond worden. Hier wringt hem nou net de schoen voor de direct betrokkenen. Zij missen een degelijke onderbouwing van het voorstel en ook de Raad van State doet dat. Hij mist een analyse van "de problematiek in de jeugdverblijven". De raad spreekt voorts van onvoldoende onderbouwing van het wetsvoorstel. Mijn fractie verneemt graag een reactie van de minister hierop. Meer precies: wat rechtvaardigt het hier willen en kunnen ingrijpen van overheidswege, zeker nu de internaten zich toch juist vrijwillig onderworpen hebben aan nadere zelfregulering?
Tot slot vraagt mijn fractie de minister om expliciet uit te spreken — ik zeg met nadruk "expliciet uit te spreken" — dat op grond van dit wetsvoorstel van onaangekondigd binnentreden in de jeugdverblijven namens het college van burgemeester en wethouders in beginsel geen sprake kan en mag zijn, tenzij daar dringende en acute redenen voor zijn.
Mevrouw de voorzitter. Bijna 40 jaar geleden mocht ik als pas afgestudeerd juristje aan de overkant, in de Tweede Kamer, bij de KVP-fractie — kent u die nog? — in dienst treden en mijn werkzame leven beginnen. Ik wil dat u weet dat ik het als een voorrecht beschouw om nu deel van deze Kamer uit te mogen maken. Ik dank u voor uw aandacht.
De voorzitter:
Mijnheer Rombouts, mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om kort iets van uw achtergrond te schetsen. U hebt rechten gestudeerd in Nijmegen. Uw politieke interesse was al vroeg gewekt, want direct na uw studie ging u aan de slag — u zei het zojuist — als medewerker binnenlandse zaken en justitie voor de KVP-fractie in de Tweede Kamer. Zo werd u in 1977 een van de speechschrijvers van CDA-lijsttrekker Dries van Agt.
In 1979 werd u benoemd tot burgemeester van Wouw. Met slechts 28 lentes jong was u indertijd de jongste burgemeester van het land. In die jaren bent u ook nog gepromoveerd op een onderzoek naar de procedure voor gemeentelijke herindeling in Nederland, België, Denemarken en Zweden. Ik zie dat u instemmend knikt, dus het is correct wat ik zeg.
In 1989 werd u benoemd tot burgemeester van Boxtel. In 1992 werd u directeur van het Interprovinciaal Overleg en in 1996 burgemeester van Den Bosch. Deze functie vervult u tot op de dag van vandaag met groot plezier. U voelt zich nauw verbonden met de Hertogstad, die bekend staat om zijn open, toegankelijke sfeer. Al vier keer werd de stad uitgeroepen tot de meest gastvrije gemeente van het land. U bent een burgemeester die graag tussen zijn mensen wil staan en die wil besturen op basis van zijn gevoel en gezond verstand. Komt het aan op een crisissituatie, dan zijn beide elementen volgens u van essentieel belang.
In al die jaren als burgemeester werd u dan ook meer dan eens geconfronteerd met taferelen die niet zouden misstaan op een schilderij van de beroemdste inwoner van de stad uit de geschiedenis: Jheronimus Bosch. Deze schilder is voor de stad van grote waarde en u zult het dan ook ongetwijfeld als een hoogtepunt ervaren dat na jarenlange voorbereidingen nu eindelijk het Boschjaar is aangebroken. In een interview gaf u aan dat het een once-in-a-lifetime experience is om zo veel werken van Bosch bij elkaar te zien. Daarmee doet u de ouderen onder ons tekort, want zij zullen zich ook nog een Boschjaar uit 1967 kunnen herinneren. Wat wél uniek is, is het nieuw ontdekte schilderij van de heilige Antonius waarvan gisteren bekend werd gemaakt dat het jarenlang in een Amerikaans depot had gestaan.
Mijnheer Rombouts, als burgemeester hebt u meermaals gepleit voor continuïteit in openbaar bestuur en aandacht voor de positie van de gemeente. Het lijdt geen twijfel dat deze aandachtspunten ook in uw werk voor deze Kamer naar voren zullen komen. Wij wensen u veel succes met uw verdere bijdrage.
Ik schors de vergadering om de collegae en mezelf de gelegenheid te geven om u geluk te wensen met uw maidenspeech.