Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 16.01 uur
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Het "toekomstbestendig maken van de publieke mediadienst" is het waard dat er heel goed over wordt nagedacht en gediscussieerd voordat er ingrijpende beslissingen worden genomen. Dat is dan ook in de behandeling, ook hier in de Eerste Kamer, in redelijk ruime mate gebeurd. De invloed van de overheid op de NPO, de regierol van de NPO en haar invloed op programmering of zelfs programma-inhoud, de omschrijving van de taak van de publieke media binnen het totale mediabestel en de vraag of de vereiste pluriformiteit nu moet komen van alleen de omroepverenigingen met leden of vooral ook van een sturende NPO met eigen mogelijkheden om voorstellen van externe producenten gerealiseerd te krijgen, dat allemaal is veelvuldig aan de orde geweest. Daarnaast is dan nog het andere deel van het wetsvoorstel aan de orde geweest, de opzet van een landelijke inbedding van de regionale omroepen. De RPO, waarin het wetsvoorstel wil voorzien, moet net als de NPO ook sturend worden, maar dan niet zozeer in programmatisch, maar meer in financieel opzicht, dat wil zeggen in het toedelen van facilitaire en personele mogelijkheden, dus het maken van ingrijpende keuzes, voor de in de regio's in principe zelfstandig werkende redacties.
De Raad van State constateert dat de organisatie van de landelijke publieke omroep een hybride karakter krijgt door de combinatie van omroepverenigingen en centrale sturing. Inderdaad is juist dat de reden voor veel vragen over de werking van het systeem, terwijl het moeilijk blijkt te zijn om daar echt duidelijke antwoorden op te krijgen. Omroepverenigingen worden in hun vrijheid beperkt allereerst al door de inperking van de opdracht voor de publieke omroep: geen amusement meer, dan alleen als dat helpt voor informatie, cultuur en educatie. De NPO zal daar natuurlijk op toezien in zijn programmeringstaak. En zij worden verder in hun vrijheid beperkt door de beoordeling van programma's door de NPO, ook in het kader van de programmeringstaak.
De belangrijke vraag is telkens weer hoever de NPO daarbij kan gaan. Keurt de NPO alleen het genre, of toch verdergaand, tegen de grenzen aan of zelfs over de grenzen van het verbod op voorafgaand toezicht? Hoever reikt daarbij de taak van de netcoördinatoren en van de nog onbeschreven genrecoördinatoren? De staatssecretaris heeft tot nu toe niet echt duidelijk kunnen maken dat er geen sprake zal zijn van voorafgaand inhoudelijk toezicht. Zijn antwoorden daaromtrent liggen telkens op de grens van algemene inhoud, genre, en echte concrete inhoud. Dat schept risico's en voor ons de niet eenvoudige afweging of hier niet Grondwet en EVRM te gemakkelijk kunnen worden geschonden. Het oordeel van de regering daarover gaat eigenlijk niet verder dan haar conclusie, dat het uiteindelijk zal gaan om "een goed samenspel tussen NPO en omroeporganisaties". En om een rol te spelen in dat samenspel zijn er dan het college van omroepen, voor de advisering bij het concessiebeleidsplan, en de redacties waar de omroepen meespreken, voor het vaststellen van de profielen voor de aanbodkanalen en het opstellen van de programmaschema's. Of dat samenspel gaat lukken, is de vraag. De positie van de omroepen in het geval het niet lukt, lijkt op voorhand niet heel sterk. Bezwaar en beroep op de rechter blijft moeilijk als er veel beslissingen via mondelinge overleggen worden genomen — daar lijkt het op — en trouwens ook als het om geformaliseerde beslissingen gaat. Hoe beoordeelt de staatssecretaris dat?
De taakopdracht voor de publieke omroep luidt: informatie, cultuur en educatie met eventueel niet meer dan een toeleidende rol voor amusement. Dat lijkt mij voor een omroep die in principe uit belastinggeld wordt betaald een juist uitgangspunt. Wat betreft het vereiste van een pluriform aanbod denk ik dat de omroepen, ook na de gedwongen fusies, daarvoor nog altijd de beste garantie vormen. Een extra rol voor externe producties, via keuzes door de NPO, kan daar verder aan bijdragen, maar de rol van die externe producenten is via de levering van content aan de omroepverenigingen al heel erg groot. Ik meen wel rond de 50%. Dan is dat dus al gelijk aan de omvang van het programmaversterkingsbudget. Verwacht de staatssecretaris dat de rol van deze externen door het samenspel met de NPO wezenlijk zal veranderen in de nieuwe situatie?
De benoemingssystematiek voor de raad van toezicht en de raad van bestuur van de NPO, in combinatie met de benoemingen bij NTR, NOS en Commissariaat voor de Media, ligt onder scherpe kritiek. Een rol, maar op afstand, voor de overheid lijkt bij de publieke omroep niet te vermijden. Nog wat verder op afstand zou mij niet onwelgevallig zijn, maar ik heb er niet direct een beeld bij hoe dat dan zou moeten. Ik meende even dat wij daaromtrent enige suggesties zouden krijgen van mevrouw Sent, maar die waren er ook niet echt.
Tot zover de landelijke publieke omroep. Resteert het gedeelte over de regionale omroepen, dat in de behandeling minder aandacht heeft gekregen, maar dat, in ieder geval institutioneel, bijna nog ingrijpender is dan de verschuivingen bij de landelijke omroep. Het gaat om een totale verbouwing van het systeem van dertien onafhankelijke regionale omroepen naar één regionale publieke omroep, met dertien alleen redactioneel zelfstandig werkende regionale afdelingen. Op deze manier moet de voorgenomen bezuiniging van 17 miljoen door een sterke centrale organisatie worden gerealiseerd in zo veel mogelijk de facilitaire bedrijven en backoffice werkzaamheden. Dat moet, als de plannen niet worden aangepast, gebeuren in minder dan een jaar tijd, en het is intussen ook volstrekt duidelijk dat de bezuiniging niet volledig gehaald kan worden door deze ingrepen.
Het voorliggende wetsontwerp regelt nog niet veel meer dan alleen de oprichting van die ene RPO, die als concessiehouder voor de hele regionale omroep moet gaan optreden. En die als directe taak, direct, nu, in verband met de bezuinigingen, krijgt: "het inrichten, in stand houden, beheren en exploiteren en regelen van het gebruik van organen, diensten en faciliteiten, waaronder studio's en distributie-infrastructuren." De RPO zal daarvoor na 1 januari 2017 de begroting voor de hele regionale omroep beheren en verdelen.
De reactie op de plannen verbaast misschien. Er is een groot en principieel verschil tussen de reactie die naar ons toekomt vanuit de redactieraden en ondernemingsraden van de dertien omroepen gezamenlijk, en de reactie die vanuit het bestuur, maatschappelijke organisaties en de omroep zelf uit Friesland is gegeven. De algemene reactie is toegespitst op praktische problemen en bedreigingen. De reactie uit Friesland is vooral een principiële afwijzing van de plannen. In de gezamenlijke reactie vanuit de dertien regionale omroepen wordt geconstateerd dat het zal gaan om een grote bezuiniging, die in redelijkheid niet in minder dan een jaar met de noodzakelijke ingewikkelde nieuwe beheermethoden gerealiseerd kan worden, die trouwens ook nooit het volledige bedrag van de bezuiniging zal kunnen dekken en die daardoor onvermijdelijk naast de techniek ook de journalistiek zal treffen. Dat is des te pijnlijker nu de taken van vooral de gemeenten zoveel groter en moeilijker uitvoerbaar zijn geworden. Een controlerende regionale journalistiek is juist nu van extra groot belang. De regionale pers heeft het moeilijk. Dat de Regionale Publieke Omroep door overheidsingrijpen ook nog beperkt wordt, combineert slecht met alle andere doorgevoerde bezuinigingen. Overigens constateert ook ROOS, in feite zowat de initiator van de plannen, dat de tijd te krap wordt, dat de bezuinigingen op deze manier niet gehaald kunnen worden en dat uitstel geboden is. De vraag van de regionale omroepen om de bezuiniging niet zo groot te maken dat ook de redacties daaronder moeten lijden, lijkt terecht. Ook de vraag, die nu dus ook van ROOS komt, om meer tijd te nemen, lijkt terecht. Graag ontvang ik commentaar daarop van de staatssecretaris. De rijksbegroting voor 2017 moet nog vastgesteld worden. Dit jaar was er in ieder geval 5 miljard voor allerlei goede doelen beschikbaar. Wie weet zijn er dus mogelijkheden.
Wat in het voorliggende wetsontwerp wordt geregeld, houdt nog weinig definitiefs in. Het houdt echter wel de oprichting van de RPO in, met de bedoeling om daarmee op basis van een later dit jaar nog in te dienen wetsontwerp per 1 januari 2017 de definitieve eindsituatie te bereiken. Dit wetsontwerp houdt ook de vaststelling in dat aan de RPO de concessie verleend wordt "voor de verwezenlijking van de publieke mediaopdracht op regionaal niveau", dat aan de RPO de opdracht toegedeeld wordt om een concessiebeleidsplan vast te stellen, waarin de uitwerking van de regionale publieke mediaopdracht wordt vastgelegd, en dat de RPO een prestatieovereenkomst met de minister zal sluiten over wat bereikt moet worden met de Regionale Publieke Omroep. Het wetsontwerp houdt ook in dat de benoeming van het bestuur en de raad van toezicht van de RPO vergelijkbaar zijn met de situatie bij de NPO. Dat kent dus ook dezelfde bezwaren. Ook het IPO wijst uitdrukkelijk op een aspect daarvan. Hoe kan de RPO minder landelijk gestuurd worden gemaakt? Een interessante vraag daarnaast is wie straks de redactieleden en de hoofdredacteuren van die onafhankelijke afdelingen in de regio's zal benoemen.
De conclusie is dat het aannemen van het voorliggende wetsontwerp, dat in directe zin nog niets regelt over de bestaande zelfstandige organisaties van de regionale omroepen, onvermijdelijk maakt dat in het volgende wetsontwerp de Regionale Publieke Omroep wordt ondergebracht in de RPO. De zelfstandigheid van de bestaande organisaties wordt dus opgeheven. Is dat bij aanneming van dit wetsvoorstel inderdaad onvermijdelijk? Overigens lijkt dat dus voor de meeste regionale omroepen op zich helemaal geen halszaak te zijn. Hun probleem is praktisch van aard en hun zeer terechte vragen richten zich op praktische maatregelen. Het provinciaal bestuur van Noord-Brabant lijkt hier echter anders over te denken.
De vraag uit Friesland is ook anders. Die komt van personeel van Omrop Fryslân, maar ook uit de breedte van bestuur en maatschappij. De achtergrond van die vraag is niet alleen vrees voor verschraling van de journalistieke mogelijkheden, maar ook zorg over het verdere aantasten van de mogelijkheden voor een volwaardige Friestalige omroep. De Raad van State schrijft in haar advisering: "De legitimering van publieke omroepen wordt traditioneel gevonden in waarden als informatievoorziening en overdracht van cultuur en educatie". Die brede functie van de publieke media is noodzakelijk. Dat is niet alleen het geval voor Nederland, maar misschien nog wel veel meer voor een minderheidstaalgebied als Friesland. Dat wordt ook verwoord in de adviezen van de commissie-Hoekstra. De commissie spreekt van een "volwaardig, zelfstandig en breed media-aanbod in het Fries". Die brede taakopdracht behoeft "een structureel gedifferentieerde financiering" en "een afzonderlijke benadering bij de bepaling van het noodzakelijke budget". Datzelfde zeggen ook de Staten van Fryslân in een unaniem aangenomen motie: Omrop Fryslân moet een onafhankelijke, zelfstandige positie als enige publieke zender in de tweede rijkstaal behouden. Friesland vraagt dus niet om een redactie binnen de RPO, maar om een eigen omroep.
In een brief van 28 januari hebben Gedeputeerde Staten van Fryslân samen met een aantal organisaties aangegeven wat zij verwachten van het gesprek met de staatssecretaris waarin rijk en provincie tot een overeenkomst moeten zien te komen. Dat beloofde gesprek heeft nog steeds niet plaatsgevonden. Dat is jammer, want dat betekent dat er nog geen duidelijkheid is over de opstelling van de staatssecretaris en over de positie van Omrop Fryslân als het voorliggende wetsontwerp zou worden aangenomen.
Het is duidelijk wat vanuit de provincie gevraagd en ook geboden wordt. De provincie is bereid middelen ter beschikking te stellen om een volwaardige omroep voor Friesland te helpen financieren. De provincie verwacht dat die volwaardige omroep dan een zelfstandige positie behoudt, met een eigen bestuur, een eigen raad van toezicht en een eigen zendmachtiging. Daarbij kan dan natuurlijk een nauwe relatie worden vastgelegd met de andere regionale omroepen en de RPO, zodat ook meegewerkt kan worden aan gezamenlijke efficiencymaatregelen. Als zelfstandige organisatie, maar gelieerd aan de RPO, zal Omrop Fryslân zijn eigen deel van de bezuinigingen moeten dragen, maar wel zelf kunnen beslissen hoe die verwerkt worden. Vanwege de specifieke positie is ook eigen invloed op het facilitaire gebeuren niet zonder belang.
Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris het langverwachte gesprek met de Friese gedeputeerde aan zal gaan. Misschien kan hij in zijn beantwoording duidelijk maken wat hij in dat gesprek zal inbrengen en of hij verwacht dat het gesprek tot overeenstemming zal leiden.
Overigens, ook op alle andere genoemde punten verwacht ik natuurlijk graag een reactie van de staatssecretaris.