Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.39 uur
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Allereerst wil ik graag mijn dank uitspreken aan de voorzitter, die dit debat heeft geagendeerd op Nationale Complimentendag. Zij maakt het ons wel heel erg makkelijk om daar vandaag gehoor aan te geven. Het is een dag waarop we niet alleen achter de tafel een buitengewone innigheid hebben waargenomen, op het kleffe af. Ook in de debatten die we met elkaar hebben gevoerd, hebben we de gedeelde intentie en het gedeelde belang van het onderwijs mogen zien. Wat mijn fractie betreft zijn veel vragen verhelderd. Om maar even in de stijl van het onderwerp te blijven: als we vanuit het oordelende kader naar dit wetsvoorstel kijken, heeft het zeker een voldoende. In het kader van het stimulerende advies willen we echter een nadere toelichting of verheldering op twee punten.
Het eerste punt betreft de openbaarmaking van het advies over het stimulerende deel. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er sprake is van voortschrijdend inzicht tussen de oorspronkelijke memorie van toelichting naar aanleiding van het rapport van de Raad van State — op bladzijde 19 staat dat alleen het eerste deel openbaar wordt gemaakt — en de presentatie die vanavond is gegeven, namelijk de opmerking dat beide onderdelen openbaar worden gemaakt. Om dat voortschrijdend inzicht te onderstrepen, vraag ik om een toezegging van de regering. Ik vraag haar om te bevestigen dat het de bedoeling is dat beide rapporten openbaar zullen zijn. Als de regering dat kan toezeggen, is wat ons betreft ook dit voortschrijdend inzicht gemarkeerd.
Het tweede punt betreft het gedifferentieerde toezicht of de gedifferentieerde oordelen. Er is veel discussie mogelijk over de vraag of je dat wel of niet moet willen. Die discussie zal zeker terugkomen, maar die is hier niet aan de orde. Wat ons betreft moet er wel duidelijkheid over zijn dat gedifferentieerde oordelen en moet het oordelende deel van het inspectiewerk niet zonder een wettelijke grondslag kunnen. Daar hebben we al eerder over gesproken. De vraag is of de regering expliciet wil verklaren en in die zin ook toezeggen dat bij de uitwerking het scherpe onderscheid zal worden gehandhaafd tussen oordelen — die zullen worden beperkt tot zwak, voldoende of onvoldoende — en termen als "excellent". Ik vraag de regering om toe te zeggen dat zulke termen niet in het oordeelskader worden gebruikt en dat in het geval het wel over een oordeel zal gaan en dat de volgende stap kan zijn, de regering geen stappen zet in de ontwikkeling van een oordeelskader waarin deze termen worden gebruikt zonder het van een wettelijke grondslag te voorzien en het in die zin aan de Kamer voor te leggen. Als de regering ook dat kan toezeggen, dan zijn onze zorgen weggenomen en gaan we gelukkig naar huis.