Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.36 uur
Mevrouw Gerkens i (SP):
Voorzitter. De laatste alinea van mevrouw Nooren resoneert bij mij nog een beetje na. Die is mij echt uit het hart gegrepen.
Allereerst feliciteer ik de indieners met het initiatiefwetsvoorstel dat hier vandaag voorligt. De initiatiefnemers proberen te breken met het afrekenonderwijs, waarin alleen de leerresultaten als duidelijke meetlat worden gebruikt en waarin alle andere kwaliteiten als doel slecht meetbaar zijn voor de inspectie. Als middel daarvoor gebruiken de indieners het schoolplan, een al jaren bestaand instrument dat inderdaad over het algemeen een slapend bestaan in de la leidt, zoals de indieners in hun beantwoording al opmerkten. Maar in het schoolplan zou eigenlijk de kern van het onderwijs van de school verteld moeten worden. Het schoolplan zou de passie van de school moeten weergeven. Onderwijs is zoveel meer dan de Cito-gekte. Dat is volgens mij ook de kern van de boodschap van de indieners. De school met de beste Cito-resultaten hoeft niet per definitie de beste school te zijn. Ik zeg niets nieuws als ik stel dat op school ook een groot deel van de vorming van het kind plaatsvindt. Daarbij spelen hele andere aspecten een even grote rol als de leerresultaten.
De best presterende school in mijn geboortestad Haarlem is de Koorschool. Ik heb die school al weleens genoemd. Tot vorig jaar zat mijn jongste kind op die school. Het is logisch dat die school de beste presterende school is want daar worden de hoogste Cito-scores gehaald. De school besteedt echter 200 uur van de lessen aan muziek. Er is een voorselectie voordat de kinderen daar komen, want zij moeten sneller door de leerstof heen kunnen. Is het daarmee per definitie de beste school? Nee, dat is niet zo. Waarschijnlijk zullen door die voorselectie de beter lerende kinderen op die school zitten. Er is overigens heel veel kritiek op die school als het gaat om het pestbeleid. Dat zou moeten terugkomen in het schoolplan, maar goed, ik denk dat ik duidelijk ben.
Het verheffen van de toetscultuur zorgt ook voor angstige ouders. In het po horen we steeds vaker dat ouders alles op alles zetten om hun kinderen een hoger advies te laten krijgen. Kennis staat als doel voorop en niet de ontwikkeling van het kind. Dat is vreemd, want je zou toch zeggen dat je je kind het beste wilt gunnen. Het beste gunnen is niet altijd het hoogst mogelijke onderwijs halen; dat is kijken naar het kind. De indieners willen meer aandacht geven aan het geheel van het aanbod van een school, maar hoe meet je de inhoudelijke keuzes die een school maakt op dit gebied? Daar hebben de indieners dus het schoolplan voor gekozen. Dat staat in dit wetsvoorstel centraal bij de toezichthoudende functie van de onderwijsinspectie. De inspectie moet gaan controleren door het gesprek aan te gaan aan de hand van het schoolplan. Zo kan de school weer zijn eigen beleid voeren en zijn eigen accenten leggen op het onderwijs. Hierdoor komt volgens mijn fractie het plezier van het onderwijs inderdaad weer terug waar het hoort, namelijk op de school zelf. Dat is ook de insteek van de indieners; niet de inspectie bepaalt wat goed is, maar de Kamer stelt de basis vast en de school maakt de taart af, om het maar even metaforisch te zeggen. Dit wetsvoorstel geeft de inspectie de mogelijkheid om te controleren of het papieren schoolplan in de praktijk goed uitwerkt. Ook dat is toe te juichen, want er zijn nog steeds ouders die kiezen op basis van een schoolplan en die in de loop van het jaar teleurgesteld worden, omdat het schoolplan in de praktijk nog steeds in de la ligt te slapen. Dat kan met dit wetsvoorstel niet meer.
De indieners van het wetsvoorstel zijn kritisch over de 75 indicatoren. Ik heb die eens doorgenomen en ik ben het met de indieners eens dat er zeer vage omschrijvingen in staan, die bovendien geen garantie geven voor een goed resultaat. Het hebben van een pestbeleid — ik noemde dat net — garandeert immers nog niet dat het wordt uitgevoerd. Ook zijn sommige indicatoren niet altijd in het belang van het kind. Juist dat laatste wringt nog weleens met iets wat zou moeten horen bij goed onderwijs, namelijk het beste voorhebben met het kind. Misschien is het beter voor dat kind om niet in acht jaar maar in negen of tien jaar het po te doorlopen. Laat ik aan dat laatste voorbeeld vasthouden. Begrijp ik het goed dat de indieners zeggen dat dit inderdaad mogelijk is zolang de school kan beargumenteren waarom die het in het belang van het kind acht en dat dit dus niet gebeurt, omdat de kwaliteit van het onderwijs slecht is? Ik krijg daar graag een reactie op van de indieners.
De indieners poetsen de deugdelijkheidseisen verder op. Die moeten centraal staan bij het toezicht en niet de uitkomsten van de Cito-toets. Mijn partij strijdt voor gelijkwaardigheid van mensen. Bij gelijkwaardigheid horen gelijke kansen. Dat betekent dat de toegang tot belangrijke zaken zoals onderwijs voor iedereen gelijk moet zijn, maar ook dat het onderwijs in de basis van gelijke kwaliteit moet zijn. Kort gezegd, ieder kind heeft recht op goed onderwijs. Het is de taak van de overheid om dat te kunnen garanderen. Het is niet de taak van de overheid om vervolgens tegen de ouder te zeggen dat die school of die school nog beter is dan de andere. Ik vond de oliebollentestvergelijking in de beantwoording van de indieners heel erg mooi. De overheid zorgt voor de controle van de voedselveiligheid en het Algemeen Dagblad mag zeggen welke oliebol het het lekkerst vindt, waarbij men bij de oliebol weet dat de smaken nog weleens verschillen. De oliebollentest is namelijk een consumententest; de consument bepaalt. Laat de consument dan ook bepalen welke van die prima scholen zijn of haar voorkeur heeft. Het predicaat "excellente school" voedt de prestatiegerichte ouders, over wie ik het aan het begin van mijn betoog had. We hebben straks niet alleen ouders die strijden om maar vooral geen vmbo-t-advies te krijgen, maar ook ouders die vooral maar dat kind op die excellente school willen krijgen.
Ik ga een anekdote vertellen. Tot dit schooljaar gaf ik les op een aparte leerweg voor hoogbegaafde kinderen op een atheneum. In een tussenuur sprak ik een lerares Engels. Zij was heel erg druk bezig met haar tentamens. Ik vroeg haar of zij veel werk had en of zij het druk had. Zij vertelde mij dat zij meer werk had dit jaar omdat er een blinde leerling was gekomen. Deze leerling kwam uit het noorden van Noord-Holland en had een havodiploma gehaald. Zij wilde heel erg graag naar het vwo, maar zij was blind en geen enkele school in haar regio wilde haar aannemen, omdat zij blind was. Mijn school zei onmiddellijk "ja" op deze vraag. Dat is in mijn ogen een excellente school. De toekomst en de erkenning die deze school gaf aan deze individuele leerling zijn niet te meten; daar kan geen lijstje van eisen tegenop. Sterker nog, de aandacht die dit kind vraagt, kan niet gegeven worden aan de extra kwaliteitseisen, maar toch, nee juist, is dit een school om trots op te zijn. Dat geeft aan dat predicaten niets zeggen en dat zij eerder averechts kunnen werken. Een excellente school krijgt meer vrijheid om zijn onderwijs in te richten, maar dat kan in mijn ogen met dit wetsvoorstel veel beter worden gedaan. Zijn de indieners het met mij eens dat de ruimte die de scholen door dit wetsvoorstel krijgen effectiever en voor een grotere groep bereikbaar is dan de paar scholen die excellent genoemd gaan worden? Als dit zo is, zijn de indieners het dan ook met mij eens dat de praktijk "excellente school" strijdig is met de uitgangspunten van deze wet? Ik heb hierover een motie klaarliggen, maar ik wacht graag even op de reactie van de indieners.
Ik rond af. Mijn fractie spreekt haar complimenten uit voor de indieners en de stappen die zij met dit wetsvoorstel willen zetten om de school het onderwijs terug te geven. Wij staan positief tegenover het voorstel en wij hopen dat het predicaat "excellente school" hiermee snel verleden tijd is.