Plenair Köhler bij behandeling Doorstroming huurmarkt



Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Köhler i (SP):

Voorzitter. De huren zijn voor veel huurders nauwelijks meer betaalbaar. De afgelopen drie jaar zijn de huren in de gereguleerde sector extra omhooggestuwd door de verhuurderheffing, met een huurstijging van 12% als resultaat. Waren de huren in Nederland ooit laag in verhouding tot die in de ons omringende landen, tegenwoordig is er sprake van het tegendeel. Op deze situatie is door de woningcorporaties en de Woonbond, als vertegenwoordiger van de huurders, gereageerd met hun sociaal huurakkoord. De bedoeling is om de jaarlijkse huurverhoging te matigen. Via de zogenaamde huursombenadering mogen de huren gemiddeld met de inflatie plus 1% omhoog. Daarin is inbegrepen de huurstijging door de huurharmonisatie, de verhoging die bij nieuwe huurders wordt doorgevoerd. Omdat die gemiddeld 0,6% van de hele huursom van een verhuurder bedraagt, resteert er voor de zittende huurders een gemiddeld maximale huurstijging van inflatie plus 0,4%.

Hoewel de SP, gezien het al hoge huurniveau in Nederland, elke huurstijging die de inflatie te boven gaat ongewenst vindt, beschouwen we het huurakkoord als een grote stap in de goede richting na jaren van een uitgelokte huurexplosie. Rond deze gemiddeld maximale 0,4% kan de sociale verhuurder nog variëren door voor bepaalde woningen maximaal een huurverhoging van inflatie plus 2,5% toe te passen. Dan gaat het om woningen die gezien de kwaliteit een relatief lage huur hebben. Maar tegenover zo'n verhoging moeten vijf woningen staan waarvan de huur met niet meer dan de inflatie omhoog gaat om binnen de maximale huursomstijging te blijven.

Het wetsontwerp dat we nu bespreken, verheft het sociaal huurakkoord tot wet, maar helaas is het daar niet bij gebleven. De regering plakt er een groot aantal maatregelen aan vast die het akkoord voor sommige huurders in zijn tegendeel doet veranderen: geen huurmatiging, maar extra huurverhoging. In strijd met het sociaal huurakkoord komt de regering weer met de extra inkomensafhankelijke huurverhoging van jaarlijks 4% voor zogenaamde scheefwoners. En een scheefwoner is dadelijk door deze wet iedereen met een huishoudinkomen boven de ruim €39.000 per jaar. Al onze pogingen in het schriftelijk overleg om de minister uit te laten leggen waarom iemand met een inkomen van €40.000 per jaar en een huur van €700 per maand te goedkoop zou wonen, stuiten bij de minister op een muur. Hij weigert zijn stellingname met cijfers te onderbouwen. De extra inkomensafhankelijke huurverhoging treft ook huurders in een woning waarvoor nog wel de huurprijsbescherming geldt, de gereguleerde huur, maar wier woning inmiddels de grens van €710 per maand al lang heeft overschreden. Waarom je met een jaarinkomen van meer dan €39.000 en een maandhuur van €800 scheefwoont, zal de minister ook wel niet willen voorrekenen. Ook het excuus voor de inkomensafhankelijke huurverhoging dat de huurder met een middeninkomen moet doorstromen uit de sociale sector naar een duurder segment, gaat in dit geval niet op. Evenmin valt deze huurder onder de definitie van de minister van scheefwoner. Daarom vraag ik de minister: waarom haalt u de mogelijkheid om deze groep huurders met de extra inkomensafhankelijke huurverhoging te treffen, niet uit de wet?

Nu kan het met de inkomensafhankelijke huurverhoging bij de woningcorporaties nog meevallen: volgens deze nieuwe wet mag het alleen als er plaatselijk afspraken over worden gemaakt tussen verhuurders, huurders en gemeenten. Daarbij hebben de huurders helaas geen instemmingsrecht. Particuliere en commerciële verhuurders van gereguleerde woningen krijgen daarentegen helemaal vrij spel. Voor hun huurders met een jaarinkomen boven de ruim €39.000 wordt de huurverhoging dus inflatie plus 4%. Voor hun huurders met een inkomen onder die grens wordt de huurverhoging inflatie plus 2,5%, omdat voor deze verhuurders de beperkte huursomstijging niet geldt. Het percentage dat de sociale verhuurders voor een klein deel van hun woningen, het deel met relatief lage huren, kunnen toepassen, mogen de particuliere verhuurders voor al hun woningen toepassen. Dat is nog een hoger percentage dan de afgelopen jaren, toen het huurverhogingspercentage voor huurders met lage inkomens inflatie plus 1,5% en met lage middeninkomens inflatie plus 2% was.

De minister verdedigt het uitsluiten van particuliere verhuurders van de huursombenadering en de daarbij horende beperking van de huurverhoging met wisselende argumenten, die wij stuk voor stuk niet valide vinden. Eerst zou de verdiencapaciteit van deze verhuurders te veel worden aangetast. Vanzelfsprekend kon de minister die stelling niet nader onderbouwen. Toen zouden de administratieve lasten voor deze verhuurders te hoog worden. Ook dat heeft de minister niet kunnen onderbouwen. De minister lijkt het gewoon wel best te vinden dat de huurmatiging bij sociale verhuurders in het wetsontwerp gepaard gaat met een extra huurverhoging bij de particuliere en commerciële verhuurders en hun meer dan 400.000 huurders met een gereguleerde huur.

De SP wijst deze ongelijke behandeling van huurders met de ene of de andere huisbaas af. Dat de huurders van particuliere en commerciële verhuurders jaarlijks nog meer huurverhoging krijgen dan de afgelopen jaren al het geval was, is voor ons ook onacceptabel. We vragen de minister alsnog met voorstellen te komen om ook voor de woningen met een gereguleerde huur van particuliere en commerciële verhuurders de huursombenadering en de daarbij horende beperkte huursomstijging toe te passen. Dit heeft als bijkomend voordeel dat het de overheid jaarlijks 14 miljoen euro aan huurtoeslagen bespaart. Een alternatief kan zijn om de huurverhoging voor woningen die buiten de huursombenadering blijven, te maximeren op 1% plus inflatie. We hebben daar in het schriftelijk overleg ook op gewezen. Wil de minister op dit idee reageren?

Vorige week verscheen het WoonOnderzoek Nederland 2015. Daaruit blijkt dat het aantal dure scheefwoners, mensen die gezien hun inkomen te veel huur betalen, de laatste jaren met honderdduizenden is toegenomen. Meer dan een half miljoen huishoudens met lage inkomens die van huurtoeslag afhankelijk zijn, betalen meer dan ongeveer €600 huur per maand en krijgen dat meerdere niet door de huurtoeslag gecompenseerd. De huur is voor hen onbetaalbaar geworden, niet in de laatste plaats door de hoge huurverhogingen van de laatste jaren. We vroegen de minister eerder al waarom hij alleen maatregelen tegen zogenaamde goedkope scheefwoners voorstelt en niet tegen dure scheefwoners. Hij heeft daar geen antwoord op gegeven, afgezien van een verwijzing naar het passend toewijzen van een woning bij nieuwe huurders. Maar daar hebben de 530.000 huishoudens die nu te duur wonen niets aan. Wil de minister alsnog met voorstellen komen om deze groep tegemoet te komen, bijvoorbeeld met een bevriezing van hun huur? En vindt de minister ook niet dat voor de 80.000 dure scheefwoners in de particuliere sector de door hem voorgestelde huurverhoging van inflatie plus 2,5% helemaal onwenselijk is?

De huurmaatregelen worden in het nu voorliggende wetsontwerp gekoppeld aan voorstellen om nog meer soorten tijdelijke huurcontracten in te voeren. Wij vinden dat een oneigenlijke koppeling. In het schriftelijk overleg heeft de minister ook geen steekhoudende argumenten geleverd voor deze koppeling. We betreuren dat de regering zo kort na het aannemen van de motie-Hoekstra alweer in de fout gaat.

Ik kom nu bij een stukje tekst dat de heer Pijlman ook citeerde. We hebben al het campuscontract, tijdelijke contracten voor ouderen- en gehandicaptenwoningen, tijdelijke contracten op basis van de Leegstandswet, het hospitacontract, de tussenhuur bij afwezigheid van eigenaar of huurder en de huur naar zijn aard van korte duur, zoals een vakantiewoning of een wisselwoning. En sinds twee weken is daar het jongerencontract. Die bestaande vormen worden in dit wetsontwerp uitgebreid: de tussenhuur wordt mogelijk voor meerdere opeenvolgende huurders, de Leegstandwet maakt ook tijdelijke verhuur van te koop staande huurwoningen mogelijk en met een campuscontract kunnen ook promovendi worden gehuisvest. Al die uitbreidingen zijn voor de regering echter nog niet genoeg. Naast de soorten tijdelijke contracten die ik al noemde, komen er twee nieuwe vormen bij. Die gaan veel verder dan de vorige, omdat ze niet meer beperkt worden tot specifieke groepen of situaties. Ten eerste: het tijdelijke contract voor maximaal vijf jaar voor onzelfstandige woonruimte. Dit contract was oorspronkelijk bedoeld voor statushouders, maar onder het motto "geen discriminatie" wordt het toepasbaar voor alle huurders. Op deze manier wordt voor onzelfstandige woonruimte het tijdelijke huurcontract veralgemeniseerd. Wij zien geen reden om voor alle onzelfstandige woonruimte het contract voor onbepaalde tijd op de helling te zetten. Juist in deze sector zijn tijdelijke huurcontracten helemaal niet nodig. Als huurders kunnen doorstromen naar een zelfstandige woning, zullen ze dat niet laten. Als ze nog geen zelfstandige woning kunnen krijgen, moeten we ze niet uit hun onzelfstandige woonruimte laten zetten. Wil de minister hier zijn licht nog eens over laten schijnen?

Een tweede nieuwe vorm is het tijdelijke huurcontract voor twee jaar voor zelfstandige woningen. Voor sociale verhuurders komen er nog regels voor welke specifieke groepen dit bedoeld is, maar particuliere verhuurders mogen het voor hun 560.000 woningen onbeperkt toepassen. Daar dreigt het dus een proefcontract te worden. Mijn vrees en mijn verwachting is dat bij particuliere en commerciële verhuurders het de standaard zal worden om huurders in eerste instantie een tijdelijk contract aan te bieden. De verhuurder kan daarna naar bevinding van zaken dit verlengen of niet verlengen. Wij willen die situatie voorkomen. Daarom vragen we de minister alsnog toe te zeggen om ook in de commerciële sector dit soort contracten alleen toe te staan voor specifieke groepen. Al met al holt de groei van tijdelijke huurcontracten de norm van het huurcontract voor onbepaalde tijd uit; een norm waar wij zeer aan hechten. De SP heeft dan ook geen behoefte aan nieuwe vormen van tijdelijke contracten, vooral niet als die niet beperkt zijn tot specifieke situaties en specifieke groepen. We zijn benieuwd naar de reactie van de minister op onze vragen en opmerkingen.

De voorzitter:

Dank u wel.

De beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik schors de vergadering voor de lunchpauze.