Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.01 uur
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter. Wij schrijven 13 februari 2013. In Nieuwspoort schuiven vier tevreden mannen aan tafel, namelijk minister Blok, en de heren Pechtold, Slob en Van der Staaij. Zij presenteren het woonakkoord. Vandaag bespreken we een van de laatste onderdelen daarvan. Omdat het wetsvoorstel in lijn is met wat destijds is afgesproken in het woonakkoord, ga ik nu niet in op allerlei details. Ik wil slechts een toespitsing maken op een belangrijk punt voor de fractie van de SGP, gerelateerd aan een belangrijke doelstelling van deze wet, namelijk de aanpak van scheefwonen, waarbij onderwerpen als doorstroming, huursombenadering en inkomensafhankelijke huurverhoging aan de orde komen. Om goed grip op te krijgen op het scheefwonen, wordt er gewerkt met een inkomenstoets voor het bepalen van de huurverhoging. Als men een woning huurt, passend bij het inkomen, dan zal de huurverhoging in lijn met het reeds aanvaarde wetsvoorstel Gegevensverstrekking Belastingdienst uitkomen op inflatie plus 1%. Als je te goedkoop huurt, dan wordt de huurverhoging inflatie plus 4%. Tot hiertoe is het helemaal duidelijk. Vervolgens worden er enkele uitzonderingen gemaakt. Zo blijkt voor gepensioneerden de inkomenstoets geen goed middel te zijn, omdat zij niet gemakkelijk kunnen doorstromen door de beperkte mogelijkheden voor een woninghypotheek. Een andere expliciet genoemde groep is die van de meerpersoonshuishoudens. Om gezinnen met twee of meer kinderen te ontzien, geldt de inkomensafhankelijke hogere huurverhoging niet voor huishoudens van vier of meer personen. Voor hen voorziet de minister problemen. Het Nibud publiceert namelijk voorbeeldbegrotingen voor verschillende typen huishoudens. Hieruit kan afgeleid worden dat voor grotere meerpersoonshuishoudens met een inkomen rond de €39.000 de bestedingsruimte beperkter is dan voor alleenstaanden. Dat is logisch, want een alleenstaande heeft nu eenmaal slechts voor zichzelf te zorgen, terwijl het in meerpersoonshuishoudens om vier of meer mensen gaat.
De fractie van de SGP is overigens content met de nadrukkelijke aandacht voor grotere gezinnen. Goed dat deze uitzondering in de wet is opgenomen. Er komt nog iets bij. Het geeft wel aan dat in de keuze voor een groep die uitgesloten wordt niet alleen het huishoudinkomen van doorslaggevende aard is, maar juist ook de bestedingsruimte. Ik begreep bij interruptie, ook van de heren Lintmeijer en Schouwenaar, dat het goed is om naar meer componenten te kijken en die mee te laten wegen en niet alleen naar het besteedbaar inkomen. Tussendoor alvast een vraag. Als voor de ene inkomensgroep, naast het huishoudinkomen, ook gekeken wordt naar de bestedingsruimte, is het dan niet rechtvaardig om dat ook bij andere inkomensgroepen te doen?
Laat ik een vergelijking maken waarbij nog een veel sterker niveauverschil in de bestedingsruimte ontstaat. Denk aan twee vergelijkbare huishoudens, twee echtparen met een kind, waarbij het ene echtpaar als tweeverdiener €39.000 verdient, en het andere gezin hetzelfde bedrag, maar alleen door de man of de vrouw, als eenverdiener. In dat geval kan de extra huurverhoging van inflatie plus 4%, op basis van de inkomenstoets, wel worden toegepast in beide gezinnen. Echter, het besteedbaar inkomen is absoluut onevenredig. Want — nu kom ik bij mijn punt — wat is het geval: tweeverdieners die samen €40.000 verdienen, betalen nog geen €2.000 belasting. Hun besteedbaar inkomen is dan dus nog €38.000. Ik zou zeggen: die tweeverdieners zijn goedkope scheefwoners. De eenverdiener die €40.000 verdient, betaalt bijna €10.000 belasting en houdt dus nog geen €30.000 besteedbaar inkomen over. Ik zou zeggen: die eenverdiener is juist een dure scheefwoner. Maar beide krijgen een huurverhoging van inflatie plus 4%.
Het sterkste werkt dit door bij de eenverdiener en de tweeverdieners die precies even veel verdienen. Het probleem doet zich echter ook voor bij tweeverdieners onderling, met name als ze niet precies fiftyfifty verdienen.
De heer Köhler i (SP):
Misschien spreek ik voor mijn beurt — dan hoor ik het wel — maar wat is de conclusie uit dit verder indrukwekkende betoog? Wil de heer Schalk voortaan meten naar netto-inkomens om te kijken of iemand te veel verdient, of vindt hij de grens van €39.000 veel te laag, omdat er heel veel voorbeelden zijn van huishoudens met een inkomen van €40.000 die netto helemaal niet zo veel overhouden? Dan zou hij het met onze fractie eens zijn, maar welke kant wil de heer Schalk op?
De heer Schalk (SGP):
Dank voor het compliment, maar mijn conclusie is dat het alleen bepalen van de grens aan de hand van een bruto-inkomen mij te rigide lijkt.
Ik herhaal even wat ik al heb gezegd. Het sterkste werkt dit door bij de eenverdiener en de tweeverdieners die precies even veel verdienen. Het probleem doet zich echter ook voor bij tweeverdieners onderling, met name als ze niet precies fiftyfifty verdienen. Nogmaals de berekening: als de tweeverdieners beide €20.000 verdienen, betalen ze nog geen €2.000 belasting. Bij een verdeling van €30.000-€10.000 betalen ze al bijna €6.500 belasting. Ook hier geldt voor beide dat ze inflatie plus 4% gaan betalen, terwijl het besteedbaar inkomen ook in dit geval absoluut onvergelijkbaar is.
Kortom, berekeningen aan de hand van het bruto-inkomen zijn bedrieglijk, zeg ik in de richting van de heer Köhler. Dat komt, doordat er verschillende systemen gehanteerd worden door de overheid. Bij belastingen gaan we uit van individuele inkomens, bij huren hanteren we gezinsinkomens. Maar er wordt geen rekening gehouden met de al betaalde belasting, of te wel het bruto-inkomen versus het netto-inkomen. Eenverdieners worden daardoor voor de huurmarkt als even rijk gerekend als tweeverdieners. En alle tweeverdieners worden over één kam geschoren. Is de minister het eens met deze analyse, namelijk dat dit bij een gelijk inkomen per huishouden kan leiden tot een verschillende positie met betrekking tot het scheefwonen?
Dat brengt mij bij een door deze Kamer bij de Algemene Beschouwingen op 13 oktober 2015 aangenomen motie, waarin de regering is verzocht om de substantiële verschillen tussen eenverdieners en tweeverdieners te verkleinen. In die motie is overigens niet expliciet gewezen op dit verschil op het terrein van de woningmarkt, want dat konden we toen nog niet weten. Maar uit het dictum blijkt klip-en-klaar dat juist waar die verschillen zich voordoen de regering zou moeten ingrijpen. Hoe gaat de minister de wens van deze Kamer om de substantiële verschillen te verkleinen, toepassen op het specifieke terrein van de inkomenstoets in relatie tot de huursomverhogingen? Omdat het probleem breder speelt dan alleen bij de eenverdieners, namelijk ook tussen tweeverdieners onderling, stel ik de vraag ook voor het geheel van de huurders: is er een oplossing denkbaar, waarbij zij die in feite dure scheefwoners zijn niet als goedkope scheefwoners worden behandeld?
Deze problematiek werkt ook nog op een andere manier door. De systematiek heeft namelijk ook consequenties voor de mogelijkheden om toe te treden tot de sociale huursector. Immers, de doorstroming van de huurmarkt is erop gericht de huurders in de juiste huurwoningen te krijgen. Maar opnieuw gaat dit op basis van het huishoudinkomen en niet op basis van het besteedbaar inkomen. De eenverdiener, of de onevenredig verdienende tweeverdiener, komt alleen in aanmerking voor een woning waarvoor zijn besteedbare inkomen wellicht niet toereikend is. Hij moet dus duur gaan huren.
De fractie van de SGP zou heel graag zien dat er een oplossing komt voor dit probleem. Voor de korte termijn biedt wellicht Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 252a, lid 6 een oplossingsrichting. Daarin is aangegeven dat bij ministeriële regeling uitzonderingen gemaakt kunnen worden. Is het mogelijk om op basis van artikel 252a lid 6 bij ministeriële regeling een uitzondering te maken voor inkomensgroepen die te maken hebben met significante verschillen in belastingdruk? En als dat mogelijk is, is de minister daar dan ook toe bereid? Dat zou een goede oplossing zijn voor de korte termijn. Voor de lange termijn zou het een oplossing kunnen zijn om uit te gaan van het inkomen na belastingheffing. Dan zou immers het probleem aan twee kanten worden opgelost, zowel bij toetreding tot de huursector als bij het bepalen van de huurverhoging. Ziet de minister dit ook als een optie die het onderzoeken waard is, zodat in de toekomst de huursombenadering op een meer adequate, evenwichtiger wijze plaatsvindt, waarbij recht wordt gedaan aan het verschil in belastingdruk en dus aan de bestedingsruimte voor de verschillende inkomensgroepen?
Bij alle waardering voor dit wetsvoorstel is dit nog wel een belangrijk punt van aandacht voor de fractie van de SGP. Ik wacht dan ook met belangstelling de beantwoording van de minister af.