Verslag van de vergadering van 7 juni 2016 (2015/2016 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.21 uur
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. Dit kabinet laat zich er graag op voorstaan dat veiligheid de hoogste prioriteit heeft. Kosten noch moeite worden gespaard om de samenleving te vrijwaren van onveiligheid en criminaliteit. Dat is althans de indruk die dit kabinet het liefst wekt. Juist in dat licht is het voorstel om veroordeelden een eigen bijdrage op te leggen voor de kosten van strafvordering en de slachtofferzorg merkwaardig te noemen.
Als we alleen al naar de gedetineerden en terbeschikkinggestelden kijken, zien we dat bijna driekwart schulden heeft. Die schuldenlast groeit tijdens de detentie verder omdat het inkomen wegvalt. Dit wetsvoorstel zal deze schuldenlast verder laten oplopen en daarmee de startpositie na detentie verslechteren. De resocialisatie is dus niet met dit voorstel gediend. Als de minister met dit voorstel al tot doel zou hebben om strafbare feiten te voorkomen, dan is de kans op een averechts effect niet denkbeeldig.
Op grond van deze zorg is mijn fractie blij dat de eigen bijdrage in de kosten voor verblijf in een justitiële inrichting van de baan is en de forfaits voor de bijdrage aan strafvordering en slachtofferzorg zijn verlaagd in het voorstel. Het maximale bedrag voor veroordeelden is daarmee veel overzichtelijker geworden.
Dat neemt echter niet weg dat de principiële bezwaren van mijn fractie overeind blijven. Het strafrecht is een wezenlijk onderdeel van de rechtsstaat en biedt de overheid de mogelijkheid om handhavend en sanctionerend op te treden wanneer regels zijn overtreden. Het strafrecht en de strafvordering bieden de overheid tal van instrumenten en bevoegdheden om strafwaardig gedrag te bestraffen, met het oog op preventie en vergelding. De overheid mag haar monopoliepositie echter niet voor andere doeleinden gebruiken. Het deels in rekening brengen van de kosten van de strafvordering en slachtofferzorg na een veroordeling dient volgens de regering louter een financieel doel, op grond van de gedachte dat het redelijk is dat een veroordeelde meebetaalt aan de kosten die hij heeft veroorzaakt vanwege zijn opsporing, vervolging en berechting.
Mijn fractie heeft daar moeite mee. Het berekenen van een eigen bijdrage bij administratieve procedures is doorgaans wel te billijken bij procedures waar burgers zelf de regie over hebben en voordeel bij ondervinden, zoals bijvoorbeeld leges bij bepaalde rechten of voorzieningen. Maar in het strafrecht is juist niet van een dergelijke regie of voordeel uit te gaan.
Toepassing van het strafrecht is overheidsoptreden in reactie op gedrag. Het is aan de rechter om te bepalen in hoeverre de betreffende burger daar zelf debet aan is en welke straf daarom gepast is. Dit wetsvoorstel regelt zelfs dat ook als de rechter afziet van een strafoplegging vanwege de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, de dader de volledige administratieve heffing wordt opgelegd. De redenering dat het redelijk is om kosten in rekening te brengen die door de dader zijn veroorzaakt, lijkt hier toch zeker niet op te gaan. De strafrechter zelf meent immers dat het strafbare feit de dader niet is aan te rekenen. Hoe kan het dan redelijk zijn om die kosten wel door te berekenen?
Is het bovendien niet zo dat met oplegging van een boete al een deel van de justitiële kosten worden gecompenseerd? Niet voor niets wordt het boetesysteem vaak als een melkkoe voor de staatskas ervaren. Een boete staat nog in verhouding tot de strafwaardigheid van het gedrag, maar bij de eigen bijdrage is dat niet het geval.
Opsporing, vervolging en berechting zijn overheidstaken. Burgers die worden onderworpen aan het strafrecht ondervinden daarvan al de ingrijpende gevolgen door middel van beperking van hun vrijheid of van hun vermogenspositie. Mevrouw Bikker gaf al aan dat het strafrecht er tot nu toe juist op gericht was dat mensen niet in een nog slechtere positie worden gebracht. Daar wordt nu van afgestapt. Vrijheidsstraffen, gedragsinstructies, inbeslagneming, boetes: al deze maatregelen en straffen houden direct verband met het strafwaardig gedrag en dienen er feitelijk toe de samenleving veiliger te maken, of het nu om speciale of algemene preventie of om vergelding gaat. Een belangrijk kenmerk is dat het aan de rechter is, en tot op zekere hoogte aan het OM, om de strafmaat en de hoogte van de boete te bepalen. De voorgestelde eigen bijdrage komt echter boven op de opgelegde straf.
Omdat de heffing de veroordeelde extra benadeelt, is het erg moeilijk om de eigen bijdrage niet als een punitieve maatregel te beschouwen. Dat is dan ook wat advocaten, rechters en de reclassering doen. Om die reden gaan rechters en de Raad van State ervan uit dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met de eigen bijdrage. Zo ongeveer de enige in het land die de eigen bijdrage niet als een bijkomende straf beschouwt, lijkt op dit moment de regering te zijn. Die vindt het niet meer dan een administratieve heffing.
Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft bepaald dat een administratieve heffing wel degelijk een strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM kan zijn. De zwaarte van een heffing kan het financiële doel overstijgen en daarmee toch een strafrechtelijk karakter dragen. In dat geval is er sprake van een ontoelaatbare cumulatie van een administratieve sanctie en een strafsanctie voor hetzelfde feit. De vraag is nu natuurlijk hoe dat criterium precies is uit te leggen. Wanneer is een heffing zodanig zwaar dat die een repressief karakter krijgt? De SP-fractie wijst er in de schriftelijke ronde op dat bij verkeersboetes tot €375 de administratieve heffing 50% van de boete bedraagt, en daarboven zelfs 100%. Bij een door de politierechter opgelegde geldboete van €300 is de administratieve heffing drie keer zo hoog, namelijk €1.075.
De heffing zorgt zo evident voor een aanzienlijke verzwaring van de lasten van de dader. Hoe kan de minister dan toch volhouden dat de heffing geen repressief karakter draagt? Als dat zou moeten worden toegegeven, kunnen we niet anders concluderen dan dat de cumulatie leidt tot een schending van het ne-bis-in-idembeginsel.
Het hanteren van forfaitaire bedragen is weliswaar gemakkelijker in de uitvoering, maar beperkt ook de relatie tussen de daadwerkelijk gemaakte kosten en de eigen bijdrage. Er wordt uitgegaan van een bijdrage aan strafvordering en slachtofferzorg, maar in lang niet alle strafzaken is er sprake van een slachtoffer. Denk bijvoorbeeld opnieuw aan verkeersboetes, waarbij er soms wel maar vaak geen slachtoffer is. Versterkt de afwezigheid van een relatie tussen de gemaakte kosten en de eigen bijdrage niet eveneens de conclusie dat we moeten spreken van een sanctie in plaats van een administratieve heffing?
Burgers die door deze heffing geraakt worden, zullen het in elk geval wel als een sanctie ervaren. Zij kunnen formeel in bezwaar en beroep gaan, maar volgens de minister moet de rechter een dergelijk beroep afwijzen. Is er dan wel sprake van een effectief rechtsmiddel? Hebben rechters dan wel de kans om een oordeel te vellen over het karakter van de heffing en deze te toetsen aan de jurisprudentie van het EHRM? Is er op die manier wel sprake van checks-and-balances? Graag een reactie van de minister.
De verlaging van het forfaitaire bedrag en de uitsluiting van verblijfskosten nemen bovendien niet weg dat veroordeelden die zich in een financieel zwakke positie bevinden, het moeilijker krijgen om op een goede manier te resocialiseren en niet te vervallen in hun oude gedrag. Verslechtering van de schuldpositie zorgt immers voor meer problemen in de privésituatie en verlegt vooral de aandacht naar het aan elkaar knopen van de eindjes in plaats van naar het opbouwen van een langetermijnperspectief. Iemand met een grote schuld zal ontvankelijker zijn voor kortetermijnverleidingen en daardoor minder aandacht hebben voor het langetermijnperspectief van een stabiele toekomst. Folkert Jensma haalde afgelopen zaterdag in NRC economen van Harvard University aan die betogen hoeveel moeite mensen met een grote schuld hebben met het maken van de juiste keuzes. Die risico's zijn naar onze mening nog eens groter bij ex-delinquenten, als hun strafwaardig gedrag voortkomt uit instabiele factoren of een kwetsbare persoonlijkheid. Daarom blijft de vraag naar de maatschappelijke kosten legitiem en relevant. Graag een reactie daarop van de minister.
De verzwaring van de financiële situatie van veroordeelden maakt het bovendien niet ondenkbaar dat er vaker een beroep op bijzondere bijstand zal worden gedaan. Dit geldt ook voor de gefinancierde rechtsbijstand als mensen in bezwaar en beroep gaan, en natuurlijk voor de kosten van bezwaar en beroep zelf. Deze kosten zijn niet meegerekend bij de kosten-batenanalyse.
Hoewel het mijn fractie verheugt dat het wetsvoorstel minder verstrekkend is geworden, roept dat de vraag op of de geschatte opbrengsten wel opwegen tegen de kosten die ik zojuist noemde en de kosten die gepaard gaan met de berekeningen en inningen. Als er rekening wordt gehouden met maatschappelijke kosten slaat de balans naar de mening van mijn fractie zeker negatief door.
Kortom, onze twijfels zijn niet weggenomen met de verzachting van de voorgestelde maatregelen. We vinden het principieel onjuist om mensen te laten meebetalen aan hun strafrechtelijke veroordeling. We zien een mogelijke strijdigheid met het ne-bis-in-idembeginsel. We vrezen voor de individuele en maatschappelijke gevolgen van de eigen bijdrage. Ook menen we dat de overheid er per saldo nauwelijks financieel voordeel bij zal hebben.
We zijn benieuwd of de minister ons van het tegendeel weet te overtuigen.