Verslag van de vergadering van 14 juni 2016 (2015/2016 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.15 uur
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Voorzitter. Laat ik beginnen met een oprechte dankzegging aan de staatssecretaris voor de brief van afgelopen vrijdag met antwoorden. Mevrouw Lodders, uw oorspronkelijke voorstel was helder en eenvoudig, dus waren er weinig vragen over.
Op 24 mei heb ik namens de CDA-fractie opmerkingen gemaakt over het verplicht hanteren van de lifecycle als invulling van het "prudent person"-beginsel. Een nieuwigheid, die bovendien slecht kan uitpakken voor de generatie die jarenlang met de standaardoptie voor de beleggingen van het fonds is meegenomen.
De staatssecretaris schrijft in haar brief dat de lifecyclebenadering de meest logische is om, voorafgaand aan de pensioenleeftijd, oudere deelnemers niet bloot te stellen aan te veel neerwaarts beleggingsrisico. Ook merkt de staatssecretaris op dat er alternatieven zijn. Dat is fijn. Het ontwerpbesluit laat daartoe echter te weinig ruimte. De staatssecretaris zegt dan ook toe om in het ontwerpbesluit ruimte te willen geven om op andere wijze het principe in te vullen. Er is echter een grote "mits". Dat mag alleen maar als men voldoende kan onderbouwen dat hiermee het neerwaartse risico voor de pensioendatum afdoende wordt gedempt, zonder dat dit in het nadeel van de overige deelnemers is. Dan zal dat ook nog een keer gecheckt moeten worden door de Nederlandsche Bank. Ik vraag me af of de staatssecretaris geen dode mus biedt. Het betekent toch gewoon dat fondsen niet meer volgens de nu gebruikelijke standaard mogen beleggen? Wat lost de brief van de staatssecretaris nu op?
Mijn tweede punt gaat over het overstapprobleem voor met name oudere deelnemers. Bij de schriftelijke behandeling, maar ook in mijn eerste en tweede termijn, heb ik gevraagd om met cijfermateriaal aan te geven wat de effecten zijn voor oudere deelnemers voor wie altijd met een uniform beleid is belegd en voor wie nu opeens overgestapt moet worden op — ik zal het woord lifecycle niet meer gebruiken — de persoonlijke benadering met het afbouwen van het beleggingsrisico. Hoe los je dat op? De staatssecretaris laat een onderzoek doen naar de nadelige effecten. Dat zal eind dit jaar gereed zijn. De staatssecretaris overweegt dan, als het onderzoek uitwijst dat er negatieve effecten zijn, om het overgangsrecht aan te passen. In de tussentijd heeft zij overigens al uitstel te geven tot 2018.
Ik kom op mijn derde punt. De staatssecretaris is van plan om ook aan pensioenuitvoerders die nu al een variabel pensioen aanbieden uitstel te geven tot 2018. Zij doet dat, omdat het effect op het pensioen van iets meer beleggingsrisico over een korte periode toch bescheiden is. Dat schrijft zij zelf. Men is dus tot 1 januari 2018 gevrijwaard van het vragen naar de voorkeur van de deelnemers om daarop het beleggingsrisico te baseren.
Mijn vierde punt gaat over de interessante opmerkingen over de taakafbakening tussen verzekeraars en pensioenfondsen. Die wil de staatssecretaris tegen het licht houden, maar daar is tijd mee gemoeid. Hoeveel tijd is er nodig volgens de inschatting van de staatssecretaris? Zonder wijziging betekent dat dat deelnemers die niet bij een verzekeraar of een werkgever die ten minste 10% bijstort zitten, maar gewoon deelnemer zijn van een pensioenfonds met een premieregeling, dus niet kunnen profiteren van de geneugten die de staatssecretaris voor de rest wel ziet. Voor deze groep is er dus een omgekeerde, negatieve, concurrentie en dus een bijna gedwongen winkelnering bij degenen die het wel mogen. De toezegging van de staatssecretaris op dat punt is voor de CDA-fractie niet hard genoeg. Ga het gewoon regelen, zeggen wij tegen de staatssecretaris. Heel concreet zou ik haar graag zo willen interpreteren dat zij de intentie heeft om dit najaar met een concreet voorstel te komen zodat in de eerder aangekondigde veegwet een en ander gerealiseerd kan worden.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Ik zou mevrouw Oomen graag iets willen vragen over dat laatste punt. Die hele kwestie van de taakafbakening en de repercussies daarvan voor al diegenen die een nettopensioen om willen zetten in een variabele regeling houdt ook mij bezig. We onderkennen allemaal dat dat ingewikkeld is, juist omdat je liever niet aan die taakafbakening komt. Ik geloof dat ik dan ook namens mevrouw Oomen spreek. Vrij kort geleden is door het Verbond van Verzekeraars een suggestie gedaan over een mogelijke oplossing voor dat probleem. Die komt erop neer dat het nettopensioen gewoon opgebouwd zou kunnen worden binnen het pensioenfonds en uiteindelijk op de ingangsdatum van het pensioen mee zou kunnen lopen in een variabel vervolg. Als dat klopt, dan lijkt mij dat een heel elegante oplossing en zou deze discussie overbodig zijn. Kan mevrouw Oomen beoordelen of dit inderdaad een oplossing is voor het door haar terecht gesignaleerde probleem?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Dat variabele vervolg zal dan niet plaatshebben in het pensioenfonds, maar zal in het kader van de gedwongen winkelnering plaatshebben bij die verzekeraar of bij degene die het wel mag.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dat is in ieder geval niet wat ik lees.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Dat lees ik zo.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Ik zou bijna zeggen: ik wil het haar wel even voorlezen. Het is niet onbelangrijk. Als langs deze route, dus binnen een pensioenfonds, volkomen legitiem en binnen de bestaande regels een variabel vervolg op een nettopensioen geconstrueerd kan worden, dan besparen we onszelf een heleboel moeite. Mevrouw Oomen houdt echter vol dat ik het verkeerd lees. Dan laat ik het hierbij, maar kom ik straks nog wel even op terug.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Heel graag. Ik heb het als volgt gelezen. Degene die bij een pensioenfonds een nettopensioenuitkering heeft opgebouwd en dus één keer mag shoppen als hij voor variabel kiest — dat is akkoord — heeft niet dezelfde geneugten als degene die bij een verzekeraar zit of bij een ander pensioenfonds, waar 10% bijgestort wordt. Daar zit het probleem. Die moet dan overstappen naar een ander fonds.
Waar was ik gebleven? De staatssecretaris zegt alweer een onderzoek toe. Dat is niet hard genoeg. Wij willen dat zij dat gewoon gaat regelen. Zo zou ik haar ook graag willen interpreteren.
Bij de behandeling heeft de staatssecretaris aan collega Rinnooy Kan toegezegd om te onderzoeken of het shoprecht ook mogelijk zou zijn voor deelnemers aan een fonds die geen variabel, maar een vast pensioen hebben. Wij zijn daar niet voor. Wat betekent dat onderzoek als de staatssecretaris nu in haar brief toevoegt dat zij gaat onderzoeken, maar dat zij onderscheid wenst te maken tussen contracten met en zonder collectieve risicodeling? Ik zie dat ook zo. Maar dat betekent toch dat zij geld aan een nieuw onderzoek, dat in haar altijd grote welwillendheid is toegezegd, gaat besteden dat eigenlijk bespaard kan blijven? Of zie ik dat fout?
In dit debat hebben wij gesproken over de communicatie met deelnemers. Bij dit verschrikkelijk moeilijke wetsvoorstel is dat hartstikke belangrijk. Ook daarvoor gaat de staatssecretaris onderzoek doen.
Dan kom ik op de projectierente. Laat mij vooropstellen dat de CDA-fractie het ook zo ziet dat het hanteren van een en dezelfde rente door de verschillende aanbieders noodzakelijk is. Maar welke moet dat dan zijn? In de eerste en tweede termijn is daarover intensief van gedachten gewisseld. Eind vorige week mengde ook Syntrus zich in deze discussie en nam het stelling tegen de risicovrije rente. Een risicovrije rente past qua concept niet bij de verbeterde premieovereenkomst waar immers de risico's bij de deelnemer liggen en de uitkeringen derhalve ook variabel zijn. Risicovrije rentes gebruikt men om garanties te waarderen en die garanties zijn er niet. Dus is de vraag of een risicovrije rente als projectierente gehanteerd moet worden. Dat lijkt me logisch, omdat de SER in zijn recente advies in variant 4C en variant 1B ook uitgaat van de macrostabiele discontovoet, omdat daarmee uitkeringen ook stabieler zouden worden. Om dat nu hier inhoudelijk weer uit te discussiëren lijkt me niet zinvol. Ik heb een voorstel. De staatssecretaris laat toch nog een onderzoek doen door Netspar over de generatie-effecten. Zou het dan niet verstandig zijn om, voordat zij een beslissing neemt over welke rente bij voorkeur moet worden voorgeschreven, eerst het rapport van Netspar af te wachten, de volksvertegenwoordiging, dus ook de Eerste Kamer, daarvan kennis te laten nemen en pas dan een beslissing te nemen over welk soort eenduidige projectierente te hanteren?
Ik ben bij mijn achtste punt. Aan de uitvoering van de keuze voor een variabel pensioen hangt natuurlijk een prijskaartje, want er moet belegd worden. Beleggen kost dus geld. Het is niet helder wat deze kosten zijn en hoe deze worden omgeslagen. Mijn collega Pieter Omtzigt, van de Tweede Kamerfractie van het CDA, heeft daar veel over gesproken. Er moet transparant worden gecommuniceerd over wat de kosten zijn, hoe hoog ze zijn en wanneer ze aangebracht worden. Dat zegt ook de staatssecretaris. Ik wil nu van de staatssecretaris de toezegging krijgen dat de rekening voor het beleggen, in dat variabele pensioen, niet bij de deelnemers wordt neergelegd. Concreet wil ik dat de vaste uitkering niet belast wordt met de extra beleggingskosten.
Mijn negende punt is het volgende. Bij de eerdere plenaire behandeling heb ik mij afgevraagd waarom wij dit doen. Wie wordt er beter van? Wie zal hiervoor kiezen, gezien de grote ingewikkeldheid, maar ook de onzekerheden die immers inherent verbonden zijn aan het beleggen? Wie kan het zich permitteren om te kiezen voor een lage vaste uitkering met een variabele top die in de loop der tijd verlaagd wordt, maar door mogelijke beleggingswinsten een gelijk of een hoger niveau van pensioen zal bieden? Die vraag blijft ons bezighouden.
De besprekingen met de sector, die mevrouw Lodders en de staatssecretaris hebben gevoerd, en de nadere voorstellen hebben, zo schrijft de staatssecretaris, geen betrekking op het wetsvoorstel als zodanig. Ze hebben echter wel consequenties, want ze zullen worden verwerkt bij het nader rapport over het komend besluit ter invoering van de wet. Ik vraag mij af of wij daar iets over te zeggen hebben. We hebben de wet dan al goedgekeurd. Ik zou graag de toezegging krijgen dat de Eerste Kamer de dan gewijzigde AMvB nog even mag inzien en haar goedkeuring eraan kan geven, voordat het besluit definitief vastgesteld wordt.
Ik ben heel serieus. Ik vraag me echt af of het niet beter is om te wachten met het invoeren van deze wet of met het stemmen erover, totdat alles in kaart is gebracht. Ik vraag dus om uitstel.