Verslag van de vergadering van 5 juli 2016 (2015/2016 nr. 37)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 16.08 uur
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Dank ook namens de fractie van D66 aan de minister en aan de regeringscommissarissen. Ik concentreer mij in tweede termijn op het centrale punt dat, naast veel andere onderwerpen, aan de orde is geweest: het invoeringsrisico. De minister is daarop uitvoerig ingegaan en is ons zeer tegemoetgekomen, omdat dit zorgen waren die breed in deze Kamer zijn gedeeld.
Ik heb ook nog nagedacht over het punt van paradigmaverandering. In het papieren tijdperk waren indieners en ontvangers van stukken, rechtbanken en advocaten, gelijk. In het faxtijdperk is hier niet veel in veranderd. Er was een centrale organisatie die ervoor zorgde dat ze werden verzonden en ontvangen. In dit digitale tijdperk echter zijn het de systeembeheerder en de rechtbank, en daarboven de Raad voor de rechtspraak, die beslissen over hoe ze het willen doen. Daarin zit toch een extra punt en een extra reden waarom ik er zo op heb aangedrongen — de minister heeft aangegeven dat hij daarvoor openstaat — dat andere ketenpartners daarin een rol spelen. Ik heb ook nog even gekeken naar artikel 93 RO. Het is niet zo dat de minister daarin machteloos staat — hij wist dat uiteraard wel — want hij kan algemene aanwijzingen geven ten aanzien van de uitvoering van de taak van de raad. Als het raadstaken zijn en als daar adviezen van derden bij worden meegenomen, verhouden deze zich volgens mij goed tot de wet. Ik hoor de bevestiging hiervan graag van de minister. Uiteindelijk is de minister verantwoordelijk en wordt hij erop aangesproken.
Ik wil stilstaan bij een punt van het systeem en een opmerking die zowel mondeling als schriftelijk niet zo aan de orde is geweest: het systeem moet uiteindelijk de functies hebben die voor het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in zijn geheel geschikt zijn. Ik wijs bijvoorbeeld op het punt dat de grote kantoren hebben opgebracht dat bij het Aansluitpunt, het aanbrengen krachtens rechtsvordening art.112 — in het nieuwe recht - een nieuwe zaak niet kan worden aangebracht in het huidige systeem — alleen maar tijdelijk kan zijn. Hier zal in moeten worden voorzien, want het gaat hier niet om slechts weinig voorkomende zaken, het gaat om een regelmatig voorkomend traject. Ik verwacht dat de minister het op dat punt met mij eens is. Zo niet, dan hoor ik dat graag van hem.
Ik kom bij het punt van het experimenteerartikel. Voor de volledigheid, we hebben het dan over de artikelen CIX en CX van 34059. Daarin staat dat een afwijking van de verplichtstelling op vrijwillige basis kan geschieden. Waarop zou deze Kamer kunnen baseren dat zij daarover de vinger aan de pols wil houden? Ik kom dan uit bij de Aanwijzingen voor de Regelgeving. In aanwijzing 10b wordt gezegd dat de wettelijke regeling die de grondslag biedt voor een experimentele regeling, de maximumduur bepaalt. In de toelichting wordt aangegeven hoe de evaluatie van die regeling plaatsvindt. In de toelichting op dat tweede lid wordt in de aanwijzing voor de regelgeving gesteld: een voor de hand liggende waarborg is dat de rechtstreeks bij het experiment betrokken burgers tijdig voor het aflopen van het experiment hun zienswijze naar voren kunnen brengen over de wenselijkheid van omzetting van het experiment in een definitieve regeling. Dus ook in de aanwijzing voor de regelgeving is het traject voorzien waartoe de minister eerst schoorvoetend, maar uiteindelijk toch ruiterlijk toe wil overgaan: het horen van alle ketenpartners. Dan hebben we het over de NOvA, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en over andere partijen, zoals de deurwaarders en vermoedelijk ook de ICT-deskundigen.
Tot slot kom ik op de gelijkwaardigheid in de rechtszaal, een punt van het EVRM dat even aan de orde is geweest. Collega Strik noemde het ook. In het oude tijdperk was het in de rechtszaal voldoende als er een schone bef en een toga hingen, maar nu zal er toch ook wifi beschikbaar moeten zijn. Als de rechters namelijk achter schermen zitten — ik hoop voor hen dat het twee schermen zijn, maar ik vind niet dat dit huis naar zulke details moet kijken — moet ook de advocaat optimaal bediend worden, in het belang van de rechtzoekende. Daar wordt wel wat over gezegd: er is een inspanning enzovoort, enzovoort. Ik zou graag de ferme toezegging krijgen van de minister dat dit op een gegeven moment echt in orde is.
Tot slot denk ik dat er op enig moment consensus zal ontstaan over de eindtermen van het project, in de verschillende fases en in de uitrol. Ik houd niet van dat woord, "uitrol", maar het hoort er kennelijk bij. De minister geeft daar waarborgen bij. Hij wil geen commissie maar een ander gremium; het zij zo, als er maar waarborgen zijn. Ik heb die beluisterd, en ook de intentie van de minister, en ik denk dat dit voldoende is vastgelegd. Het zou geheel passen in de aanwijzing voor de regelgeving als de uitkomsten daarvan aan deze Kamer worden bericht bij de gelegenheid van een volgende stap.
Ik zal mijn fractie nader adviseren over deze wetgeving.