Verslag van de vergadering van 25 oktober 2016 (2016/2017 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.02 uur
De heer Schalk i (SGP):
Voorzitter. Het is een goede gewoonte in dit huis om felicitaties en bloemen te geven direct na een maidenspeech en niet pas na afsluiting van het debat. Dat vind ik fijn, anders zouden de bloemen verlept zijn, want mijn maidenspeech was ruim een jaar geleden bij de eerste termijn van de behandeling van dit wetsvoorstel. Natuurlijk dank ik de indieners en de minister voor hun beantwoording in eerste termijn. Dat het even duurde, paste in de traditie rond dit wetsvoorstel, zullen we maar zeggen, en het zegt misschien ook iets over de urgentie ervan.
De tijd heeft nog niet helemaal een helende werking gehad op dit onderwerp. Ik loop een paar punten langs. Allereerst de willekeur in de groepen die wel of niet onder deze wet vallen. Niet militairen, wel de AIVD; niet politie, wel de beveiligers; niet het Openbaar Ministerie, wel de Raad van State. De toelichting daarop is nog onbevredigend. Mevrouw Keijzer gaf aan dat zij de criteria zou langslopen waarop geselecteerd is. Zij bleef echter steken bij één criterium, namelijk dat binnen een organisatie slechts één rechtsstelsel zou moeten gelden. Dat was de reden om Defensie niet te normaliseren. Vervolgens legde zij uit dat de politie is uitgezonderd, niet omdat de indieners daar reden voor zagen, maar om enkele partijen in de Tweede Kamer voor het initiatiefwetsvoorstel te laten stemmen. Dat is niet sterk, maar wel fijn voor de politie, zullen we maar zeggen. De vraag is of er naast dit ene criterium nog andere criteria zijn, die tot het onderscheid tussen de vergelijkbare groepen leiden.
Ik heb nog een vraag over de positie van ambtenaren. Voor diverse functies, ik noem nu alleen maar de griffiers en topambtenaren op ministeries, is een aanstelling een sterk punt om onafhankelijk te kunnen opereren. De kracht van hun aanstelling is dat ze geen werknemer zijn in de zin van de wet, maar adviseur, raadsman, maker van de democratie. De indieners hebben verschillende voorwaarden voor goed functioneren benoemd, zoals algemeen belang, dienstbaarheid, goed ambtenaarschap en dat zijn inderdaad belangrijke voorwaarden, zeker in het licht van het feit dat er sprake is van inperking van de grondrechten voor ambtenaren. Denk aan het recht op betoging, het recht op vergadering en de vrijheid van meningsuiting. En zeker, daar zitten elementen bij die ook in een normale arbeidsverhouding kunnen leiden tot afspraken of beperkingen. Dat is echter niet het punt. Het gaat erom dat ambtenaren wettelijk gezien minder rechten hebben. Dat is iets anders dan huisregels of bedrijfsafspraken. Immers, bij ambtenaren zijn de beperkingen bij wet geregeld. Zij hebben dus minder rechten en om dat te compenseren, moet de overheid meer plichten op zich nemen. Willen de indieners eens reflecteren op het verschil tussen die bedrijfsafspraken en wettelijke beperkingen? Hoe kijkt de minister tegen dit verschil aan? Zijn de indieners en de minister het met mijn fractie eens dat bijvoorbeeld politieke verhoudingen binnen een gemeente kunnen leiden tot een zwakkere positie van een ambtenaar met een tweezijdige arbeidsovereenkomst?
Bij mijn vraag over de positie van gewetensbezwaarde ambtenaren — ik ga daar slechts kort op in — zei de heer Van Weyenberg dat een belangrijke reden voor het langgerekte proces was dat eerst de situatie rond die gewetensbezwaarde ambtenaren geregeld moest zijn. Ik wil de discussie over de gewetensbezwaarde ambtenaren niet overdoen, maar leg wel de volgende vraag voor. Klopt het dat na normalisering van de rechtspositie van ambtenaren de normale regel uit het Burgerlijk Wetboek Boek 7 artikel 681 gaat gelden, waarin staat dat opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever onder andere kennelijk onredelijk geacht kan worden wanneer deze geschiedt wegens het enkele feit dat de werknemer met een beroep op een ernstig gewetensbezwaar weigert de bedongen arbeid te verrichten? Ik zou ook graag de visie van de minister op dit punt horen.
De indieners hebben steeds meer gefocust op het ontslagrecht. In mijn eerste termijn heb ik betoogd dat de balans zoek is doordat er een optelsom ontstaat bij ontslag van een zittende ambtenaar, namelijk de bovenwettelijke regeling, de langere WW, de hogere WW plus de transitievergoeding. De heer Van Weyenberg meende dat dit wel zou meevallen met een beroep op Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 673. Hij zou hier in tweede termijn op terugkomen. Ik heb echter ook mijn huiswerk op dit punt gedaan en kom tot de conclusie dat dit artikel geen oplossing biedt voor het probleem van het voorkomen van dubbele betalingen bij ontslag. Immers, in de Wet werk en zekerheid, waarin die transitievergoeding is geregeld, is een overgangsartikel opgenomen met als doel om tijdelijk dubbele betalingen te voorkomen voor werkgevers die op grond van bijvoorbeeld een cao een vergoeding of voorziening moeten betalen of aanbieden aan een werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat zijn voorzieningen die ook bedoeld zijn in artikel 673, lid b, zoals een bovenwettelijke uitkering of een wachtgeldregeling.
In de toelichting op de Wet werk en zekerheid staat: wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt op of na 1 juli 2016 — en dat is het inmiddels — en er een collectieve regeling geldt zoals hier bedoeld, zijn vanaf dat moment zowel de transitievergoeding als vergoedingen of voorzieningen op grond van de collectieve regeling verschuldigd. De Wet werk en zekerheid maakt duidelijk dat artikel 673, lid b onmogelijk kan betekenen dat het enkele feit dat er in een cao een bovenwettelijke uitkering is opgenomen voldoende is om de transitievergoeding niet toe te hoeven kennen. Als die uitleg juist zou zijn, zou het hele overgangsrecht immers niet meer nodig zijn, zelfs overbodig zijn. Is de heer Van Weyenberg het met de SGP-fractie eens dat artikel 673 inderdaad geen soelaas biedt? Is het voor de minister inmiddels duidelijk wat dit dan betekent voor de kostenpost? Komt dit nog boven op die €53 miljoen tot €186 miljoen die geraamd zijn om dit wetsvoorstel uit te voeren? Een saillant detail: voor een oplossing van dit probleem is overeenstemming nodig met de vakbonden. Dat zijn diezelfde vakbonden die onlangs hebben gedreigd met een kort geding als het wetsvoorstel normalisering rechtspositie ambtenaren zonder voorafgaande overeenstemming met hen wordt aangenomen. Hoe beoordeelt de minister het feit dat de indieners zelf geen overleg hebben gehad met de vakbonden, ook niet in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid?. De fractie van de SGP ziet ook in tweede termijn uit naar de reactie van de indieners en van de minister.