Plenair Lintmeijer bij behandeling Huisvesting vergunninghouders



Verslag van de vergadering van 6 december 2016 (2016/2017 nr. 10)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.06 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. De aanpassing van de Huisvestingswet 2014 die de positie van vergunninghouders wijzigt bij het toewijzen van woningen, leidt tot weinig vreugde. En behalve dat leidt het wetsvoorstel ook niet tot een oplossing van het tekort aan beschikbare woningen, niet voor statushouders en niet voor andere mensen in Nederland die op zoek zijn naar een betaalbare huurwoning. Maar het kan wel leiden tot stigmatisering van een toch al kwetsbare groep. Onder de kabinetten-Rutte I en II is het aandeel goedkope en betaalbare huurwoningen in de woningvoorraad fors afgenomen. Dat is geen natuurverschijnsel, maar de uitkomst van bewust liberalisatiebeleid en het trapsgewijs verhogen van de verhuurderheffing. Liberalisatie leidt ertoe dat de betere woningen uit de sociale sector naar marktpartijen worden overgeheveld, waardoor ze in de praktijk alleen maar duurder worden. De verhuurderheffing brengt corporaties ertoe om hun bezit te gelde te maken door een combinatie van verkoop en hogere huren. Het gevolg voor woningzoekenden laat zich raden: met name in de grote steden staan mensen acht tot tien jaar op de wachtlijst voor een betaalbare woning en het aantal mensen dat te duur woont voor hun inkomen heeft tijdens deze kabinetsperiode het aantal mensen dat te goedkoop woont ingehaald. Scheefwonen is steeds meer te duur wonen geworden. De structurele scheefgroei op de woningmarkt is een gevolg van bewust ingezette liberalisatie door het kabinet-Rutte/Asscher. De instroom van asielzoekers en het verlenen van statussen aan vluchtelingen is in dit beleid slechts van marginale invloed. En wat doet het kabinet? Het wijzigt de wet zodat statushouders, zo ongeveer de meest kwetsbare groep op de woningmarkt, niet meer beschouwd hoeven te worden als urgent woningzoekenden. Het is alsof we in de winter op het station staan en tegen de mensen die op de trein staan te wachten zeggen: we hebben te weinig plek en iedereen met alleen een zomerjas aan kan bij ons geen kaartje meer kopen; probeert u het eens bij de gemeente.

Niet voor niks zetten tal van betrokken organisaties grote vraagtekens bij dit wetsvoorstel. VNG en IPO zien geen toegevoegde waarde en noemen het wetsvoorstel niet opportuun en niet gewenst. De G32 noemt het kabinetsargument van de grote instroom van asielzoekers een drogredenering en het wetsvoorstel zelf volstrekt overbodig en ongewenst. In het debat in de Tweede Kamer noemde coalitiepartij PvdA het wetsvoorstel dom. De koepel van woningcorporaties Aedes vindt het voorstel onverstandig. Het Verwey-Jonker Instituut pleit op basis van onderzoek bij twintig grote gemeenten voor het vasthouden van het besef van urgentie voor woningzoekende vergunninghouders. Het Verwey-Jonker Instituut vraagt specifiek aandacht voor minderjarige vreemdelingen en voor het bestendigen van bestaande maatregelen. Het zijn allemaal niet de woorden van mijn fractie, ik citeer alleen maar uit wat uit het maatschappelijk veld aan kwalificaties langskomt. Voor de fractie van GroenLinks weegt zwaar wat de effecten op de woningmarkt voor vergunninghouders zijn. Vooralsnog lijken die op de woningmarkt nihil. Voor statushouders zijn de effecten alleen maar negatief, in positie en in de beeldvorming. De GroenLinksfractie ziet niets in het aanwijzen van één specifieke groep in de samenleving waarvan de urgentie als woningzoekende wordt afgenomen, zeker niet als dat een groep is die door zijn recente inkomst in het land kwetsbaar is. De instroom van vluchtelingen is niet de oorzaak van het stijgende tekort aan betaalbare woningen in met name de steden. Dat heeft, hebben wij net betoogd, andere oorzaken. Met deze wetgeving lijkt het kabinet impliciet de schuld voor het oplopen van wachtlijsten te leggen bij een groep mensen met een moeilijke startpositie en nauwelijks een sociaal vangnet in de Nederlandse samenleving. Dat vinden wij politiek onwenselijk en het brengt het risico met zich mee dat een kwetsbare groep ten onrechte als oorzaak van een probleem wordt aangewezen, zonder dat er een begin van een oplossing wordt aangedragen. Daar doen wij niet aan mee.

Vanuit de rol van de Eerste Kamer kijkt mijn fractie ook naar de rechtsstatelijke kant van de wet. En ook dan zijn er aanmerkelijke bedenkingen. De Raad van State is in zijn advies zeer kritisch over de motivatie van het kabinet om af te stappen van de gelijke behandeling van verschillende groepen urgente woningzoekenden. Net als mijn fractie ziet de Raad van State een grote spanning met het gelijkheidsbeginsel zoals dat is geregeld in de Grondwet en in het EVRM. Nu zijn grondrechten nooit absoluut en kunnen er zwaarwegende redenen en legitieme afwegingen zijn om af te wijken van een grondrecht als het gelijkheidsbeginsel. Dan moet daar wel een voldoende en onweerlegbare motivatie onder liggen. Mijn fractie heeft die tot nog toe niet gevonden. Dat knelt des te meer omdat betrokken partijen geen effect zien van de wet in het verkorten van wachtlijsten en het sneller helpen van mensen met urgente behoefte aan betaalbare woonruimte. Wij vragen de minister dan ook nog eens om ondubbelzinnig aan te geven welke motivatie er ten grondslag ligt aan het afwijken van het gelijkheidsbeginsel.

Het College voor de Rechten van de Mens wijst erop dat het wetsvoorstel schuurt met het Vluchtelingenverdrag en met artikel 32 van de EU-Kwalificatierichtlijn. Die schrijft voor dat lidstaten zich moeten inspannen om vluchtelingen op het gebied van toegang tot huisvesting gelijke kansen te bieden. Onder sub 2 staat: "De lidstaten spannen zich in, onverminderd de ruimte die wordt gelaten voor nationale spreiding van de personen die internationale bescherming genieten, een beleid te voeren dat erop gericht is discriminatie van personen die internationale bescherming genieten, te voorkomen en hun op het gebied van toegang tot huisvesting gelijke kansen te bieden." Wij vragen de minister hoe het wetsvoorstel zich verhoudt tot deze antidiscriminatiebepaling.

Dit wetsvoorstel lijkt ingegeven door de suggestie dat vluchtelingen een voorkeursbehandeling krijgen. Mijn fractie kijkt daar anders tegenaan. Erkende vluchtelingen niet als urgent woningzoekende behandelen maar hen op een gewone wachtlijst zetten, leidt niet tot gelijke behandeling met andere woningzoekenden. Statushouders verkeren in een andere positie dan mensen die hier altijd al gewoond hebben. Zij hebben nog geen wortels en netwerken. Ze kunnen op niemand terugvallen en hebben wel direct huisvesting nodig. Sterker nog: hoe langer het duurt, hoe langer het Rijk voor de opvang moet zorgen, des te meer komt de centrale opvang onder druk te staan. En hoe meer de wachttijden toenemen, hoe slechter dit is voor de integratie van vergunninghouders, want die begint pas echt met de vestiging in een gemeente, waar met taal en arbeidsmarkttoeleiding kan worden begonnen. En wat zijn de consequenties voor gezinshereniging? Vluchtelingen moeten binnen drie maanden na statusverlening om gezinshereniging verzoeken, juist omdat een snelle termijn de integratie zou bevorderen. Dat heeft echter alleen zin als er voor het gezin ook een woning beschikbaar is. Wie neemt daarvoor de verantwoordelijkheid? Graag een reactie van de minister.

Met dit wetsvoorstel neemt het kabinet afstand van een lange historie waarin het Rijk zich actief inzette om door de jaren heen steeds wisselende groepen migranten verantwoord over het land te helpen verdelen. De fractie van de ChristenUnie begon in 1600. Ik begin iets later, namelijk vlak na de Tweede Wereldoorlog: van Indische Nederlanders tot Molukkers, later Surinamers en nu vluchtelingen met een status. Huisvesten van nieuwe groepen mensen in de samenleving leidde ook in het verleden tot weerstand. Daarom was en is het van belang — en veelal ook succesvol — dat het Rijk ook zijn verantwoordelijkheid neemt en gemeenten en woningzoekenden met een buitenlandse achtergrond niet alleen laat staan. Met deze wet komt daar nu een kentering in. Symboolwetgeving is het begrip dat wij nog het meest zijn tegengekomen in de opinies over deze wet. Wij vinden dat nog te zacht uitgedrukt. Het signaal dat het kabinet afgeeft richting statushouders is negatief. Het signaal naar de samenleving dat we hiermee een probleem oplossen is betekenisloos. Het signaal naar gemeenten is: los het zelf maar op. Op deze manier zet het kabinet stappen terug in de opvang en integratie van vluchtelingen die een erkende status hebben gekregen. Dat is iets wat wij niet willen steunen.