Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 22.46 uur
Mevrouw Beuving i (PvdA):
Voorzitter. Namens mijn fractie dank ik de initiatiefnemers en de minister voor hun uitvoerige antwoorden. In dit stadium van de behandeling zijn de volgende punten voor ons van groot belang. Ten eerste: de wijziging bij eerste nota van wijziging waaraan ik reeds uitvoerig heb gerefereerd, is in de optiek van mijn fractie een onnodige en potentieel nadelige inbreuk op de uitgangspunten van dit wetsvoorstel. Ik doel hiermee op de gevolgen van deze wijziging ingeval van faillissement van een van de echtelieden. Ten tweede: zoals mevrouw Swinkels vanavond zelf formuleerde, is het voorgestelde systeem minder simpel dan het huidige systeem. Dus in mijn woorden "minder eenvoudig" of in de woorden van collega Backer "minder overzichtelijk". Zowel mevrouw Swinkels als de heer Backer stelt dit tegenover de rechtvaardigheid die zij zien in het voorgestelde systeem.
De heer Backer i (D66):
Ik maak hier toch bezwaar tegen. U hebt mij nu twee keer sprekend opgevoerd en mijn hele betoog samengevat als "minder overzichtelijk". Dat doet mij iets tekort.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Oké, ik heb zelfs het woord "onoverzichtelijk" gehoord. Ik meende de heer Backer tegemoet te zijn gekomen door dat woord, waarvan ik meende dat het een verspreking was, hier niet te gebruiken. Ik heb de spreektekst er nog even bijgepakt en die inderdaad bewust gebruikt. Ik denk namelijk dat er een heel principieel punt in zit. Het valt mij op dat zowel mevrouw Swinkels als de heer Backer dat dan gebruikt in de tegenstelling met het woord "rechtvaardigheid", in de zin van de rechtvaardigheid die zij zien in het voorgestelde systeem. Dan zeg ik en dat neem ik voor mijn rekening: alsof onoverzichtelijkheid van het basissysteem van het huwelijksvermogensrecht niet een vorm van onrechtvaardigheid is.
De heer Backer (D66):
We moeten het debat niet herhalen. Ik wil alleen maar even helder stellen dat het niet tot een woord moet worden teruggebracht, want dan doet u mijn bijdrage tekort. Ik hoop dat we op dat punt nog nader tot elkaar kunnen komen.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Het was ook niet mijn bedoeling om de bijdrage van de heer Backer samen te vatten. Ik heb daarin heel bewust een woord horen gebruiken dat in tegenstelling is met het woord rechtvaardigheid, overigens dezelfde tegenstelling die ik bij mevrouw Swinkels tegenkwam. Ik stel dan de retorische vraag: alsof complexiteit of zelfs onoverzichtelijkheid van het basissysteem van het huwelijksvermogensrecht niet een vorm van onrechtvaardigheid is. Als het ons hier vanavond al duizelt ... Om te voorkomen dat het misschien lijkt alsof ik de enige ben die het hier vanavond duizelt, wijs ik erop dat de heer Van Oosten zelf vanavond op enig moment zei: nu duizelt het ons even. Ja, dat doet het ons op bepaalde momenten. Dus wat betekent dat dan niet voor de vele Nederlanders die wat dat betreft een minder goede uitgangspositie hebben om deze materie te beoordelen?
De heer Backer (D66):
Ik zou de controverse op dit punt niet groter willen maken, maar ik zou toch nog iets willen zeggen over dat duizelen. U stelt een complexe casusposite over de Faillissementswet aan de orde. Het is een complexe materie, maar het duizelt mij niet hoe het door de heer Recourt is uitgelegd in twee instanties en later ook nog door de heer Van Oosten. Het duizelt mij dus niet. Ik zou zeggen: als het u duizelt, prima, maar spreek niet namens anderen.
Mevrouw Beuving (PvdA):
Hoewel ik hem met het woord "duizelen" niet citeerde, begrijp ik dat collega Backer toch de behoefte heeft om daarop in te gaan. De formulering van de heer Van Oosten dat het ons hier even duizelt, had niet betrekking op dat inderdaad heel technische debatje over de faillissementsrechtelijke situatie en dat onverdeelde aandeel in de eenvoudige gemeenschap ingeval de nota van wijziging er niet was geweest, dat was namelijk een debatje tussen mijzelf en de heer Recourt. Volgens mij is de formulering "het duizelt ons hier eventjes" door de heer Van Oosten in een andere context gebruikt. Het is inderdaad goed dat we elkaar daar niet op vangen, maar ik denk dat het in de praktijk veel mensen wel gaat duizelen. Dat gebeurt overigens waarschijnlijk niet eens, omdat heel veel mensen zich daar niet bij voorbaat mee bezig houden en zich daar niet bij voorbaat zorgen over maken. Heel veel mensen zullen niet bij voorbaat denken: wat als, wat als? Maar als een onvoorziene situatie zoals een echtscheiding zich dan voordoet, zal misschien wel blijken dat het hen duizelt of dat het in het wetsvoorstel voorgestelde systeem onbedoelde effecten heeft.
Dat brengt mij bij mijn derde punt: dat de meeste mensen geen staat van aanbrengsten zullen opmaken bij de start van het huwelijk en tijdens het huwelijk geen administratie zullen hebben bijgehouden. De heer Recourt voerde aan dat naarmate het huwelijk langer heeft geduurd, het minder belangrijk is dat een en ander bijgehouden is. De vraag is echter of veel mensen die in een echtscheiding zijn verwikkeld, zo rationeel zullen redeneren als de heer Recourt — heel begrijpelijk — doet. De PvdA-fractie vreest dat dit wetsvoorstel meer prikkels geeft bij ontbinding van het huwelijk, zelfs na een jarenlang huwelijk, om toch te stellen dat er van alles privé is gebleven of juist te betwisten dat aan de zijde van de andere echtgenoot van alles privé is gebleven. Daarmee vrezen we dat dit wetsvoorstel leidt tot meer conflicten en vechtscheidingen.
Ten vierde wil ik een voor mijn fractie belangrijk voordeel van dit wetsvoorstel aanstippen. Dat voordeel zit 'm in het geval van vooral onbekende voorhuwelijkse schulden bij een van de echtelieden. De vraag is echter of dit voor ons voldoende is om dit wetsvoorstel te kunnen steunen. Zoals ik in mijn inbreng in eerste termijn heb aangegeven, zal het bij de eindbeoordeling van dit wetsvoorstel gaan om de vraag of het voorgestelde nieuwe basisstelsel voor de meeste gehuwden daadwerkelijk, dus in de praktijk, meer voordelen dan nadelen heeft ten opzichte van het thans geldende basisstelsel van de algehele gemeenschap van goederen.
De voorzitter:
Denkt u aan uw tijd?
Mevrouw Beuving (PvdA):
Ik ben bij mijn laatste zin. Wij zullen ons daarover in onze fractievergadering van volgende week dinsdag beraden. Hetzelfde geldt voor de door collega's Wezel en Van Rij ingediende motie.