Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.40 uur
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Ik realiseer mij, mijnheer de minister, dat dit het eerste debat is na de verkiezingen. U moet zich niet bijzonder gemakkelijk voelen en we weten allemaal, van welke politieke partij dan ook, dat de kiezer altijd gelijk heeft. Ik werd deze week geciteerd uit een interview dat ik gegeven had over de uitslagen van de verkiezingen. Ik weet niet of u er wat aan heeft maar een van de dingen die ik daarin heb opgemerkt is: een samenleving zonder een sterke sociaaldemocratie is op den duur niet houdbaar. Mag u dat toch een beetje troost geven!
Mevrouw de voorzitter, allereerst zou ik via u ons secretariaat willen bedanken voor het werkelijk perfecte dossier. Het dossier gaf mij inzicht in de heel lange wetsgeschiedenis en eveneens in de bedenkingen van deze Kamer in 2013 en 2014, bedenkingen die naar de mening van de CDA-fractie consistent zijn — we zijn hier overigens, naar ik hoop, altijd consistent — maar die nog steeds niet weggenomen zijn. Uit die lange voorgeschiedenis haal ik dat de woordvoerder namens de CDA-fractie, de heer Terpstra, maar ook de heer Backer van D66, de woordvoerder van de fractie van de OSF, die overigens ook sprak namens GroenLinks, en zeker ook de woordvoerder van de VVD, mevrouw Kneppers, fundamentele problemen hadden met dit voorstel. Dat was ook de reden voor het uitstel van de stemmingen in 2014, aangevraagd door minister Asscher, eerst met twee weken en daarna tot de herfst verleden jaar, waarbij de minister toen de Kamer vroeg om te komen tot een nieuwe afweging.
Op dit moment is het zo dat de WML van toepassing is wanneer men het werk persoonlijk verricht, het geen bijkomstigheid is en er niet reeds een arbeidsovereenkomst is op basis van andere bepalingen, de zogenaamde gelijkgesteldenregeling. Op grond van de AMvB heeft de opdrachtnemer die werk verricht tegen loon voor maximaal twee anderen en niet in het kader van bedrijf of beroep, ten minste drie maanden werkzaam is en dan voor meer dan vijf uur per week, recht op betaling van het minimumloon. Als het werk echter bijkomstig is, geldt de WML niet. Het voorstel dat we vandaag bespreken en dat overigens sinds de indiening in 2013 niet gewijzigd is, beoogt om de criteria "persoonlijk verrichten", "bijkomstigheid" en "duur van de arbeidsverhouding" te schrappen. Heb ik het overigens goed begrepen dat wat betreft de bijkomstigheid nu wel uitgegaan wordt van twee opdrachtgevers en dat, als het er meer zijn, ervan uitgegaan wordt dat men zelfstandig is?
Het nobele doel van deze wet is om de positie van mensen met een heel precaire overeenkomst van opdracht te beschermen. Dat principe steunen wij als CDA-fractie van harte. De CDA-fractie is van mening dat de zpp-problematiek het verdient dat we daaraan in de volle breedte aandacht geven. Dat geldt zeker voor de onderkant, waar mensen de meeste risico's lopen.
De CDA-fractie heeft in de eerste schriftelijke inbreng op 26 januari afgezien van het stellen van vragen. Het zou immers gaan om een kleine groep die bescherming verdient. De beantwoording door de minister op 17 februari over de handhaving van dit voorstel van wet, dat toch recht probeert te brengen, vonden wij onthutsend. Waar bij de indiening van de wet in de memorie van toelichting voor de handhaving nog de VAR genoemd en geroemd wordt, waarmee getoetst wordt en ook zekerheid gegeven wordt of er sprake is van een ovo of van een arbeidsovereenkomst, gaat de minister in de beantwoording nogal luchtig voorbij aan de nieuwe werkelijkheid. De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties is on hold gezet omdat er een herijking moet komen van de criteria die gelden voor het bestaan van de arbeidsovereenkomst. De toets DBA is er dus niet meer maar, zo stelt de minister, het bereiken van het doel is relevant. De CDA-fractie is van mening dat met enkel goede bedoelingen van de wetgever en zonder oog voor de consequenties en voor rechtszekerheid voor opdrachtnemers en opdrachtgevers, over het nemen van een voorschot en dus het vooruitlopen op de fundamentele herziening van het BW, beter nagedacht had kunnen en moeten worden.
Ook de antwoorden van de minister van 15 februari op de nadere schriftelijke vragen, waarbij collega Rinnooy Kan het voortouw heeft genomen, hebben ons echt niet meer comfort gebracht over de consequenties van dit wetsvoorstel. Ik weet dat collega Rinnooy Kan daar in zijn inbreng nog in detail op ingaat. Op de vraag of de beperking van dit wetsvoorstel tot degenen die arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht, niet elke andere zzp'er uitsluit die arbeid verricht op een andere basis dan een overeenkomst van opdracht, krijgen we in eerste instantie een ontwijkend antwoord. Ik geef overigens als voorbeeld dat die AMvB in samenhang is met de Wet DBA. Daarna lees ik: ja, het is zo, maar deze mensen hebben als het bijvoorbeeld gaat om het aannemen van werk geen bescherming nodig, omdat ze een goede positie hebben en zelf goed in staat zijn om te onderhandelen over opdracht en prijs. Bovendien zijn het vaak zelfstandigen die toch al waren uitgesloten.
Die opmerkingen van de minister kan ik niet rijmen, ook al omdat ze in tegenstelling zijn tot de brief — en daar komt het dossier weer — van 21 februari 2014 aan onze Kamer, waarin de regering stelt dat onderzoek uitwijst dat in de bouwsector ruim 20.000 arbeidskrachten werkzaam waren op basis van een ovo en dat van hen ruim 80% laaggeschoold en uitvoerend werk verrichtte. De minister stelt verderop in zijn antwoord overigens dat het mogelijk is om, nu die groep wordt uitgesloten die buiten de aanneem- en vervoersovereenkomsten valt, alsnog met een AMvB te komen. Ik begrijp de minister toch goed als ik hem citeer? Hij schrijft: de arbeidskrachten die werkzaam zijn op basis van andere overeenkomsten tegen beloning vallen nu (zonder nadere regeling) niet onder de reikwijdte van de WML. Waarvan akte! We lossen het ene probleem op, maar de problemen die voor andere ovo-doelgroepen voortvloeien uit deze wet, kunnen we later regelen.
De CDA-fractie onderkent de goede bedoelingen van deze minister. Wij zijn ook bereid om daaraan mee te werken. We staan daar sympathiek tegenover. Maar we vragen ons absoluut af of met deze wet de problemen die we willen ondervangen, namelijk het misbruik waarvan opdrachtnemers de dupe kunnen zijn, worden opgelost en of de wet op de korte termijn niet meer problemen met zich zal brengen dan hij zal oplossen. We helpen een kleine groep, maar we scheppen problemen voor een grotere groep. Goedwillende opdrachtgevers brengen we in de problemen omdat de bewijslast over zelfstandigheid c.q. weer een meldplicht niet eenduidig is te leveren.
Ik zou graag antwoord krijgen op deze vragen. Er is ook een andere vraag die ik hier nog moet stellen. De minister stelt dat de Inspectie SZW de handhaving op zich zal nemen. Ik vraag mij af of de inspectie daarvoor voldoende geëquipeerd is. Als CDA-fractie bepalen wij naar aanleiding van de antwoorden van de minister ons stemgedrag.