Verslag van de vergadering van 21 maart 2017 (2016/2017 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.26 uur
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Voorzitter. Aangezien de bode het spreekgestoelte wederom moest verstellen, zouden we de sprekerslijst eigenlijk moeten vaststellen aan de hand van de lengte van de sprekers!
Graag dank ik de initiatiefnemers voor dit wetsvoorstel en voor hun bereidheid om dit op de allerlaatste dag van hun termijn — voor twee van hen is het zelfs de allerlaatste dag van hun politieke loopbaan of Kamerloopbaan — hier te verdedigen. Ik dank ook de collega-Kamerleden die hebben gezorgd voor aanvullende informatie vanuit verschillende perspectieven. Ik maak daar graag gebruik van om de positie en vragen van mijn fractie hier in te brengen.
Het voorstelt beoogt het Nederlandse huwelijksvermogensrecht aan te passen aan de veranderende sociale werkelijkheid door te regelen dat alleen wat beide echtgenoten tijdens het huwelijk hebben opgebouwd, in de gemeenschap valt. Mijn fractie ondersteunt deze poging tot modernisering: een keuze voor het huwelijk hoeft niet te betekenen dat alles wat je alleen of daarvoor hebt vergaard aan vermogen of aan schulden, vanzelfsprekend ook de ander toebehoort. Ook is het niet altijd logisch dat giften en erfenissen automatisch in de gemeenschappelijke boedel vallen. Dit zijn sinds 1838 de wettelijke uitgangspunten, en daarom treedt de algehele gemeenschap van goederen van rechtswege in. Je kunt daar nu natuurlijk ook wel van afwijken met het regelen van huwelijkse voorwaarden, maar dat vereist een zeer bewuste keuze, voldoende kennis van zaken en actief handelen. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat echtgenoten na de huwelijksvoltrekking met consequenties worden geconfronteerd die ze misschien liever niet hadden gehad, zou de wettelijke hoofdregel naar onze mening zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de heersende maatschappelijke opvattingen. En die hebben de afgelopen twee eeuwen wel enige veranderingen doorgemaakt. De nadruk op het individu, zelfbeschikkingsrecht en keuzevrijheid heeft onze kijk op een huwelijk beïnvloed, en daarmee ook op de materiële consequenties van een huwelijk.
Wij menen daarom dat de ommekeer die door dit wetsvoorstel wordt geregeld, deze veranderingen beter reflecteert, en juichen deze daarom in principe toe. Dat die ommekeer door veel partijen werd ondersteund, en vervolgens ook weer werd bestreden, blijkt uit de lange parlementaire geschiedenis. Veertien jaar geleden stelde de toenmalige minister Hirsch Ballin immers zelf voor om in de derde tranche van de modernisering van het huwelijksvermogensrecht te voorzien in een beperking van de gemeenschap van goederen. Tegelijkertijd was er ook voldoende draagvlak voor een amendement dat deze beperking weer tenietdeed. Het siert wat ons betreft de initiatiefnemers dat zij zich hier niet bij neer hebben gelegd en gehoor hebben gegeven aan die veranderende maatschappelijke opvattingen. Bovendien sluit de voorgestelde regeling beter aan bij andere Europese rechtsstelsels, wat de procedures bij een huwelijk of scheiding met buitenlandse echtgenoten wellicht vergemakkelijkt.
Tot zover de lof en de principiële steun. Maar ook onze fractie toetst in deze Kamer de handhaafbaarheid en de uitvoerbaarheid van een wet, dus ook van deze. Daarover enkele vragen en opmerkingen. Ten eerste zal aanneming van dit wetsvoorstel veel mensen in Nederland, met uiteenlopende achtergronden, raken. De ingrijpende consequenties vereisen dat alle ingezetenen tijdig en op begrijpelijke wijze worden geïnformeerd over de stelselwijziging. De minister heeft toegezegd om de overheidsinformatie aan te passen, maar verwijst ook naar de rol van gemeenten en notarissen. Dat zijn inderdaad wellicht cruciale actoren, maar is de minister toch bereid om toe te zeggen dat de regering actief zal toezien op adequate informatievoorziening, ook als die door anderen wordt gedaan, en zo nodig zal interveniëren als er gaten blijken te vallen?
Wat onze fractie betreft zou dit wetsvoorstel de regelingen en administratie gemakkelijker moeten maken en de gevolgen eerlijker en meer in lijn met wat mensen zelf willen. Dat zijn voor ons de toetsingscriteria. De vraag is echter of dat met dit wetsvoorstel zeker het geval is.
In veel gevallen zal het lastig zijn om het voorhuwelijkse vermogen gescheiden te houden van het vermogen dat binnen het huwelijk wordt opgebouwd, of vinden er verschuivingen plaats tussen de vermogens van de echtgenoten. De afwikkeling van de ontbinding van een gemeenschap zal daardoor wellicht complexer worden, leiden tot meer juridische procedures en misschien ook tot meer conflicten, zoals al eerder is genoemd. Dan is een juiste administratie van cruciaal belang. Kunnen we aannemen dat mensen die voeren, ook al voordat ze een huwelijk aangaan?
In beide gevallen geldt uiteraard het bewijsvermoeden als wettelijk vangnet. Ten aanzien van vermogen vindt mijn fractie dat een redelijke uitkomst, maar bij privéschulden, of schulden die voor het huwelijk door één partner zijn aangegaan, zou een gebrek aan bewijs heel nadelig kunnen uitpakken voor de ander. Hoe kan en wil de wetgever eraan bijdragen dat de hoofdregel in de daadwerkelijke afwikkeling toch zo veel mogelijk tot zijn recht komt? Worden mensen ook voldoende geïnformeerd over het belang van een juiste administratie en wellicht daarbij ondersteund, bijvoorbeeld met digitale modellen of handleidingen, om lijsten van aanbrengsten op te stellen bij aanvang van een huwelijk of om de privévermogens te onderscheiden bij de ontbinding van de gemeenschap? Bij scheidingen zetten we steeds meer in op minder bemoeienis van een rechter of overheid, omdat burgers hun onderlinge relaties zelf moeten kunnen bepalen. Maar als deze voorgestelde stelselwijziging meer handelingen en administratie vergt, impliceert dat dan niet een grotere inspanningsverplichting van de overheid om burgers in staat te stellen om die zaken goed te regelen?
Niet alle burgers zullen in staat zijn om hun rechten voldoende te borgen en lang niet alle burgers komen bij een notaris. Kunnen de initiatiefnemers nader ingaan op de gevolgen die dit wetsvoorstel heeft op de verhouding tussen overheid en burger in deze context, en op hun onderbouwing van de veronderstelling dat burgers de complexe regels van drie vermogens kunnen overzien en hun belangen daarbij adequaat kunnen behartigen?
Mijn fractie onderschrijft een aantal vragen die door mijn collega's zijn gesteld, bijvoorbeeld over de gevolgen van faillissement. Naast volstrekte helderheid hierover is het ook van belang dat echtgenoten die geen schuld hebben aan een faillissement, er zo min mogelijk onder lijden. Mijn fractie constateert dat ook het huidige systeem deze groep niet optimaal beschermt. Kunnen de initiatiefnemers nog eens nader uiteenzetten hoe de beide systemen, het huidige en het voorgestelde, zich verhouden ten aanzien van bescherming, en op welke wijze die het beste geregeld zou kunnen worden?
Mijn fractie onderkent dat het voorstel een ingrijpende stelselwijziging inhoudt en daarom ook vragen en kritiek oproept. Dit wetsvoorstel lost niet alle afwikkelingsproblemen op. Het draait bij de afwikkeling vooral het mechanisme om, op een manier die meer recht doet aan de heersende maatschappelijke opvattingen. Daarnaast laat het voor mensen de mogelijkheid onverlet om de verdelingsregels anders te regelen. Een keuze voor een algehele gemeenschap van goederen is dus altijd nog te maken.
Zoals gezegd steunt mijn fractie de voorgestelde hoofdregel, maar ze zou graag gerustgesteld worden ten aanzien van de vragen die vandaag zijn gesteld. Als deze wet wordt aangenomen en het nieuwe stelsel wordt ingevoerd, wil mijn fractie graag dat burgers zo goed mogelijk worden geïnformeerd en ondersteund, zodat alle echtgenoten zich bewust zijn van en zich goed voelen bij de door hen gekozen verdeling van het vermogen.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.