Plenair Van Hattem bij behandeling Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds



Verslag van de vergadering van 23 mei 2017 (2016/2017 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Hattem i (PVV):

Voorzitter. Het doel van dit wetsvoorstel is om het complexe en weinig transparante verdeelmodel van het Provinciefonds te vereenvoudigen. Dit is een positieve ontwikkeling, als het bijdraagt aan een beter te beheersen en te controleren verdeling van belastinggeld. Bovendien is het na de verkoop van de provinciale energiebedrijven een noodzakelijke stap om voortaan de inkomsten uit eigen vermogen van de provincies als verdeelmaatstaf mee te wegen. De PVV-fractie heeft nog wel enkele vragen en opmerkingen bij dit wetsvoorstel.

Allereerst is er het uitgangspunt dat het verdeelmodel kostengeoriënteerd moet zijn, en zodanig gedetailleerd dat de provincies in een gelijkwaardige positie voorzieningen kunnen realiseren. Over dit uitgangspunt merkt de Raad van State in zijn advies op dat de kostenoriëntatie van belang is, temeer omdat in het sinds 2011 geldende bestuursakkoord is vastgelegd dat — ik citeer — "de provincies zich terugtrekken uit het sociaal domein om zich te concentreren op hun belangrijker geworden rol in het ruimtelijk-economisch domein. In dit akkoord is daarom afgesproken dat de positie van de provincies op het terrein van ruimtelijke ordening, regionale economie, natuur en landschap en verkeer en vervoer wordt versterkt. Voor een effectuering van die afspraak is toereikende budgettering voor een goede uitvoering van genoemde taken cruciaal." Verder merkt de Raad van State op: "Mede gelet op het belang van een stabiel en toekomstbestendig financieel verdeelstelsel, acht ook de Afdeling een meer kostengeoriënteerde benadering op basis van de provinciale kerntaken en een meer op de werkelijkheid gestoeld rendement op het vermogen van de provincies noodzakelijk."

Deze opmerkingen spitsen zich toe op de verhouding van het gewijzigde verdeelmodel tot de focus op de bestuurlijk vastgelegde provinciale kerntaken. Kan de minister aangeven hoe de concentratie op deze kerntaken onder het gewijzigde verdeelmodel geëffectueerd zal worden? Kan de minister bevestigen dat onder het vernieuwde stelsel de focus van de provincies blijft liggen op het ruimtelijk-economisch domein en dat provincies niet opnieuw treden in het sociaal domein? Wat de PVV betreft kan het niet de bedoeling zijn dat provincies met middelen uit het Provinciefonds via het sociaal domein weer subsidies gaan uitdelen aan ontwikkelingshulporganisaties, diversiteitsprojecten of multiculturele hobbyclubjes. Graag krijg ik hierop een reactie.

Ik heb nog enkele opmerkingen over het doel van het verdeelmodel om provincies in staat te stellen hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenniveau te bieden tegen globaal gelijke lastendruk. Gelet op dit doel, is het opvallend hoeveel verschil er blijft bestaan tussen provincies in de opcenten motorrijtuigenbelasting. Deze belasting wordt eenzijdig opgebracht door automobilisten maar vervolgens wel als algemene inkomstenbron ingezet door provincies. Daarbij blijven de investeringen in wegeninfrastructuur door provincies doorgaans achter bij de opbrengsten uit opcenten en is de automobilist de melkkoe voor veel provinciaal beleid. Opcenten waren oorspronkelijk echter een doelbelasting, ingesteld in 1965 om een rijkswegenfonds te voeden. Pas begin jaren tachtig zijn de opcenten als bestuurlijke compensatie richting de provincies een algemeen heffingsmiddel geworden. Voor provinciebesturen geldt nu vaak het argument dat zij opcenten niet verder kunnen beperken vanwege het nadelige effect van de capaciteit van de motorrijtuigenbelasting voor de verdeling in het Provinciefonds. Kan de minister duiden hoe dit zich verhoudt tot het doel van een gelijkwaardig voorzieningenniveau tegen een globaal gelijke lastendruk? In hoeverre is de positie van de opcenten afdragende automobilist in de herziening van het verdeelmodel afgewogen? Kan de minister aangeven in hoeverre de opcenten ook deel zullen uitmaken van de fundamentele heroverweging van het stelsel in de komende jaren?

Ik heb nog enkele opmerkingen over de toevoeging van het kenmerk "inkomsten uit eigen vermogen" als verdeelmaatstaf. De vraag is in hoeverre deze maatregel voldoende resultaat zal bieden om te voldoen aan het eerdergenoemde uitgangspunt. Juist de provincies met veel eigen vermogen zetten steeds vaker leningen uit bij andere decentrale overheden. Provincies verstrekken voor honderden miljoenen hybride leningen aan de Bank Nederlandse Gemeenten en de Nederlandse Waterschapsbank, evenals leningen aan gemeenten en andere openbare lichamen, met inzet op zo hoog mogelijke rente-inkomsten. Hogere rente betekent ook hogere risico's. Vaak gaat het om gemeentelijke projecten met een onduidelijke kans van slagen, zoals experimentele duurzaamheidsprojecten. Voor provincies die in de positie zitten om dergelijke leningen te kunnen verstrekken, zijn de inkomsten uit het algemene deel van het Provinciefonds slechts een zeer beperkte factor van belang, waardoor het de vraag is in hoeverre de invoering van de verdeelmaatstaf inkomsten uit eigen vermogen effectief is om tot het doel te komen van een gelijkwaardig voorzieningenniveau tegen een globaal gelijke lastendruk tussen provincies. Graag wil ik een reactie van de minister op dit aspect.

Tot slot heb ik nog enkele vragen over de mogelijk nadelige positie voor de provincie Zeeland. In de memorie van antwoord aan de Eerste Kamer wordt gesteld dat de minister van Economische Zaken zich zal inspannen om — ik citeer — "geld vrij te maken in de orde van grootte van 25 miljoen euro om bij te dragen aan goede projecten binnen Zeeland." Kan de minister nader duiden wat hier moet worden verstaan onder "goede projecten"? Wie zal bepalen welke projecten dat zijn?