Verslag van de vergadering van 20 juni 2017 (2016/2017 nr. 32)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.46 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Uitgangspunt voor de regering en ook, denk ik, voor ons allemaal hier, is dat zo goed mogelijk voldaan moet worden aan de opdracht in artikel 53 lid 1 van de Grondwet voor de Tweede Kamer en in Artikel 129 lid 2 voor gemeenteraden en Provinciale Staten, namelijk dat deze vertegenwoordigende lichamen "op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging" gekozen moeten worden. De wet regelt dat verder en het wetsvoorstel waar wij nu over spreken, gaat over de wijze waarop de wet dat regelt. De discussie daarover en zelfs het enkele feit dat dit voorstel verandering wil aanbrengen in de regelingen die er gelden, bewijzen dat die grondslag van "evenredige vertegenwoordiging" niet éénduidig is. Naar mijn gevoel is "evenredige vertegenwoordiging" niet helemaal identiek met democratisch, maar voor het gemak kunnen we ons wel de vraag stellen wat wij het meest democratisch vinden bij de keuzes die in het kader van dit wetsvoorstel aan de orde zijn geweest, zoals wel of niet lijstverbindingen toestaan, maar ook de vraag hoe om te gaan met restzetels.
De motivering die de regering gebruikt voor het voorstel om lijstverbindingen niet langer toe te staan is in hoofdzaak haar conclusie dat lijstverbindingen niet of nauwelijks meer leiden tot samengaan, tot fusies van betreffende partijen en dat het dus eerlijker (democratischer?) is om elke partij die zelfstandig blijkt te willen blijven opereren, dan ook maar niet de kans te geven om met een beperkte samenwerking alleen tijdens de verkiezingen, meer zetels in de wacht te slepen.
Degenen die lijstverbindingen als mogelijkheid willen behouden, vinden het juist eerlijker (democratischer?) om partijen die zich op ideologische gronden of meer in het algemeen vanwege hun politieke keuzes verwant voelen, de mogelijkheid te geven als groep het zetelaantal te halen dat hun groep ook zou halen als ze echt één partij zouden vormen. Zelfs als dat betekent dat een partij uit zo'n groep door het halen van een extra zetel groter wordt dan een andere partij met meer stemmen. Immers, dat is verdedigbaar omdat die extra zetel een evenredige vertegenwoordiging geeft, wel niet aan één specifieke partij, maar wel aan een groep van toch op hoofdzaken gelijkgestemden, zelfs al komen de gekozenen in het Europees Parlement in verschillende fracties terecht. Hetzelfde gebeurt trouwens ook in de Tweede Kamer, waar degenen die gekozen zijn ook in verschillende fracties terechtkomen.
Zonder te willen beweren dat het ene democratischer is dan het andere, spreekt deze laatste redenering mij het meeste aan. Dat geldt wat mij betreft zowel voor de Tweede Kamer als voor raden en staten, want de situaties zijn fundamenteel vergelijkbaar. Ik heb ook niet het gevoel dat door lijstverbindingen het kiesproces of de zetelverdeling ondoorzichtiger wordt, zoals de regering lijkt te menen.
Heel kort wil ik nog ingaan op de methode van restzetelverdeling in het algemeen, waarover in de aanloop naar deze behandeling en ook vanmiddag nogal wat discussie is geweest. Ook hier geldt naar mijn overtuiging dat het systeem van verdeling op basis van grootste gemiddelden en het systeem van grootste overschotten uit democratisch oogpunt beide verdedigbaar zijn. Het punt staat nu natuurlijk eigenlijk niet ter discussie, maar als we het nu over doorzichtigheid hebben, waar de minister in zijn antwoordnota wel over spreekt als hij het heeft over de nadelen van lijstverbindingen, dan is juist dat bij dit punt wel duidelijk relevant. Voor de meeste mensen is een systeem op basis van grootste overschotten verreweg het meest begrijpelijk. Het is immers heel gemakkelijk uit te leggen, volledig in tegenstelling tot het systeem van grootste gemiddelden waarbij het werkelijk heel veel overredingskracht kost om mensen ervan te overtuigen dat ook dat niet echt ondemocratisch is. Begrijpelijkheid is toch eigenlijk ook een aspect van democratie? Vindt de minister dat ook niet? Daar zouden we dus nog wel eens over door kunnen praten, maar in het kader van deze behandeling levert dat natuurlijk niet onmiddellijk iets concreets op. Een zoektocht naar iets beters, zoals die in de discussie met de heer Schouwenaar nadrukkelijk naar voren kwam, heeft mijn steun volledig.
Ik zal de minister niet gelukkig gemaakt hebben, maar ik denk dat ik hem hiermee ook niet heel ongelukkig gemaakt heb. Misschien hoor ik van hem dat hij mij wel kan begrijpen.