Plenair Ganzevoort bij behandeling Vereenvoudiging samenwerkingsschool



Verslag van de vergadering van 11 juli 2017 (2016/2017 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.39 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Het spreekgestoelte gaat weer in de kleinemannenstand, dus het komt helemaal goed.

"Het onderwijs is voorwerp van aanhoudende zorg van de regering", zo begint artikel 23. En de spanning tussen openbaar en bijzonder onderwijs is voorwerp van aanhoudende discussie over de Grondwet, zo ook vandaag. Die discussie zal wel weer beslist worden met een meerderheidsstem, maar dat is een tijdelijke oplossing, zo voorspel ik. De echte vragen gaan niet weg omdat er een grote afstand zit tussen tekst, bedoeling en achtergrond van artikel 23 en de hedendaagse situatie. Het wetsvoorstel samenwerkingsschool maakt die afstand eens te meer duidelijk.

Vanwege de tijd beperk ik mij. Wij steunen van harte het doel van het wetsvoorstel om het makkelijker te maken, een formele samenwerkingsschool te stichten. Dat is zeker in krimpgebieden van groot belang. We zien eigenlijk ook geen principiële bezwaren tegen het verschuiven van het continuïteitscriterium. In die zin volg ik collega Sent wel. Dat is per definitie een graduele discussie. De meeste andere onderdelen van het voorstel zijn wat ons betreft akkoord.

Het is echter voor mijn fractie niet goed te begrijpen dat de regering zo makkelijk voorbijgaat aan de constitutionele bezwaren tegen de vormgeving van een samenwerkingsschool onder openbaar bestuur. De Raad van State oordeelt daar tot tweemaal toe vernietigend over: niet met de Grondwet verenigbaar. Het door de regering zelf gevraagde advies van de deskundigen in het onderwijsrecht, het Nederlands Centrum voor Onderwijsrecht, zegt met zoveel woorden: de constitutionele uitgangspunten verhinderen een model inhoudend dat binnen een bestuur van openbare scholen ook een samenwerkingsschool in stand wordt gehouden. De staatssecretaris noemt zijn benadering dan een "moderne invulling van de Grondwet". Het deed me een beetje denken aan Trump, die schelden op Twitter vertaalt als "modern-day presidential communication". Het is eigenlijk gewoon een simpele doelredenering, die voorbijgaat aan de gangbare uitleg. Nog preciezer: de grondwetgever zelf, en dat zijn niet wij, heeft bij de wijziging in 2006 zich expliciet uitgesproken over wat er wel en niet kan in de uitleg. De speelruimte voor de regering is daarmee redelijk precies omschreven, en deze staatssecretaris gaat die speelruimte te buiten. Ik hoor graag zijn reflectie op het standpunt van de grondwetgever in 2006 met betrekking tot de speelruimte voor de wetgever.

In de kern is het niet zo'n heel erg ingewikkeld probleem. Het is wenselijk om samenwerkingsscholen een beter wettelijk kader te geven. Er moet dus een figuur worden gevonden die balanceert op de grens van het duale stelsel. Zowel het openbare als het bijzondere onderwijs moeten daarin geborgd zijn. Tot zover lijkt iedereen het ook wel eens. De Grondwet stelt sinds 2006 dat het openbare onderwijs al dan niet in een openbare school kan worden gegeven. Toezicht vanuit de overheid is essentieel, maar moet misschien wat beperkter worden ingevuld. Maar omgekeerd kan bijzonder onderwijs niet worden gegeven in een school onder openbaar bestuur, precies omdat het tot de kern van bijzonder onderwijs behoort dat de overheid op afstand staat

Met deze conclusie heeft de staatssecretaris moeite. Hij wil, wat mij betreft terecht, dat openbaar en bijzonder onderwijs gelijkwaardig zijn. Maar hij miskent daarmee dat ze uit de aard der zaak wel gelijkwaardig zijn, maar ook per definitie asymmetrisch, namelijk in de verhouding tot de overheid zelf. Vervolgens maakt hij volgens mij nog een uitglijder door bijzonder onderwijs te laten samenvallen met levensbeschouwelijk onderwijs, dat dan door een identiteitscommissie kan worden geborgd. Die uitglijder, volgens mij ook tussen onderwijs en school, is hier in het debat een aantal keren voorbijgekomen. Maar het gaat eigenlijk niet om die levensbeschouwelijke identiteit als zodanig. Het gaat om het gegeven dat bij openbaar onderwijs sprake moet zijn van een overwegende overheidsinvloed voor de essentiële kenmerken, terwijl bij bijzonder onderwijs de overheid juist op afstand moet blijven. Precies daarom heeft een identiteitscommissie met adviesrecht grondwettelijk gezien onvoldoende gewicht om bijzonder onderwijs, ook als dat levensbeschouwelijk van kleur is, onder een openbaar bestuur te laten vallen. Natuurlijk is het prima als scholen een identiteitscommissie hebben. Dat zou eigenlijk voor alle scholen een goede zaak zijn, maar het lost het constitutionele probleem niet op, zoals ook de Raad van State deze Kamer in zijn voorlichting laat weten. Ik hoor graag van de staatssecretaris of hij deze asymmetrie in het stelsel herkent en erkent. Als hij deze asymmetrie erkent, zet dat dan zijn pleidooi voor gelijkwaardigheid niet in een bepaald licht?

De regering kiest met het voorstel voor een vormgeving die grondwettelijk problematisch is. Dat vindt zijzelf kennelijk geen probleem en we zien in het debat in de Tweede Kamer, en eigenlijk ook hier, dat er heel wat Kamerleden zijn die dat ook geen probleem vinden, als het praktische probleem van de samenwerkingsscholen wordt opgelost. Maar in de ogen van mijn fractie maken ze zich daarmee schuldig aan dezelfde constitutionele vrijbuiterij als de staatssecretaris. Omgekeerd zien we vanuit het bijzonder onderwijs soms een wat pavloviaanse reactie als we in de buurt van artikel 23 komen.

Mijn fractie zit daartussenin. Wij zien dat het probleem van de samenwerkingsscholen moet worden opgelost. Wij schrikken niet van schudden aan artikel 23, maar we zitten hier om wetsvoorstellen te toetsen, ook op hun constitutionele legitimiteit. Dat is hier het probleem. Met deze wet geeft de regering de samenwerkingsscholen wel een formele basis, maar die formele basis van de wet is op constitutioneel drijfzand gebouwd. Daarmee maakt dit wetsvoorstel eens temeer duidelijk dat een grondige herbezinning op en herziening van artikel 23 onontkoombaar zijn. Ik sluit me daarin aan bij de heer Pijlman. Die herbezinning en die herziening zouden wat mij betreft in ieder geval moeten ingaan op het recht van ouders om onderwijs van hun voorkeur te laten aanbieden en hun kinderen dat onderwijs te laten volgen. Als leerlingen ouder worden, gaat hun stem natuurlijk ook steeds meer meetellen. Verder zal men in die herbezinning en herziening moeten ingaan op het belang van culturele en religieuze diversiteit als een context voor alle scholen. Dat belang zal na de ontzuiling weer nieuwe vormen moeten krijgen. Ook dient te worden ingegaan op het tegengaan van ongewenste uitsluiting en segregatie. Ik zeg erbij dat dit laatste maar betrekkelijk weinig te maken heeft met bijzonder of openbaar onderwijs. De grootste segregatie vindt plaats tussen economisch sterkere en economisch zwakkere gebieden, niet tussen al dan niet bijzondere scholen.

Als we deze elementen goed doordenken, komen we waarschijnlijk niet uit bij een duaal stelsel. We komen wel uit bij een stelsel dat diversiteit vooropstelt, dat burgerinitiatieven alle ruimte geeft en dat de overheid op steeds meer gepaste afstand houdt. Het grondwettelijke probleem van de samenwerkingsschool is dan uit de wereld, maar zonder die herbezinning blijft het doormodderen. Dat doormodderen geeft dit wetsvoorstel per definitie een meer dan ongrondwettelijke smet. Ik hoor graag of de staatssecretaris daar net zo over denkt als mijn fractie. Ik hoor ook graag of hij van mening is dat die grondige bezinning op de toekomst van artikel 23 noodzakelijk en onontkoombaar is.

De heer Bruijn i (VVD):

Ik heb zoals altijd met genoegen geluisterd naar deze retorisch begaafde spreker, maar ik heb toch nog een vraag over het advies van de Raad van State. Je kunt natuurlijk naar de conclusie kijken. Je kunt ook het advies serieus nemen en goed kijken naar de vrees die daarin besloten ligt. Die vrees gaat over bevoegdheden, over de uiteindelijke verantwoordelijkheid die bij een openbaar bestuur ligt voor wat er in die bijzondere school gebeurt. Die bijzondere school had er overigens behoefte aan om eraan mee te doen, met instemming van de medezeggenschapsraad, en heeft met de statuten akkoord moeten gaan voordat die er was. In het verlengde hiervan heeft de Onderwijsraad gezegd dat je de bevoegdheden van de identiteitscommissie heel goed moet definiëren. Als ik dat allemaal bij elkaar leg, kan ik toch niet concluderen dat het niet onmogelijk is om dit te voegen in de geest van de Grondwet, juist als je dat advies van de Raad van State goed leest. Dat gaat namelijk over bevoegdheden. Als we op basis van dit advies de regering oproepen om die bevoegdheden nauwkeuriger te laten definiëren door het veld zelf — wij hebben daarvoor een motie klaarliggen — dan komen we toch tegemoet aan die vrees van de Raad van State, als je die serieus neemt? Is de heer Ganzevoort dat niet met mij eens?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Niet voor niets heeft deze Kamer nogmaals aan de Raad van State gevraagd of dit de route is waarmee het wel zou kunnen. De Raad van State heeft nogmaals gezegd: nee, dat is het niet. De heer Bruijn kan er wel een heel mooie exegese aan geven en vragen of dat dan niet alsnog geborgd is met het regelen van de bevoegdheden van de identiteitscommissie. Het antwoord daarop is nee. Daarmee is het niet geborgd, want een identiteitscommissie is niet het bevoegde gezag. Dat betekent dat je hoe dan ook, zelfs met een geschillenregeling, altijd in de problemen komt met de spanning dat omdat het om overwegende overheidsinvloed gaat, een openbaar bevoegd gezag uiteindelijk niet het bevoegde gezag kan zijn voor dat bijzonder onderwijs. Daar zit het springende punt. Het gaat dus niet over de levensbeschouwelijke identiteit als zodanig, maar het gaat over de bijzondere status. Het gaat dus over de juridische rechtsvorm.

De heer Bruijn (VVD):

Ik had het over het tweede advies van de Raad van State, in vervolg waarop we de regering zouden kunnen vragen om de bevoegdheden van de identiteitscommissie nauwkeuriger te definiëren, zoals ook de Onderwijsraad adviseert. Ik heb het dus over het verlengde van het tweede advies van de Raad van de State, niet het eerste.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Dan nog wordt de identiteitscommissie daarmee nooit het bevoegde gezag. Daar zit het springende punt.

Mevrouw Gerkens i (SP):

Ik begrijp de woordvoerder van GroenLinks goed. Hij ziet het probleem, maar hij zegt ook dat dit in strijd is met de Grondwet en dat we eerst de Grondwet moeten wijzigen. Ik heb twee vragen aan de heer Ganzevoort. Zo'n grondwetswijziging duurt minimaal acht jaar. Beseft u wel dat een hele generatie schoolkinderen, dus groep 1 tot en met 8, alsnog in de krimpregio en dus in de problemen zit en hoe gaat u dat oplossen? Als u zo'n voorstander van een grondwetswijziging bent, kan ik dan verwachten dat u straks in tweede termijn met een motie hierover komt?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik neem aan dat de vragen voor mij bedoeld zijn en niet voor u, voorzitter. Ik zal ze toch maar beantwoorden. Ik heb de staatssecretaris al gevraagd naar de noodzaak van zo'n grondwetswijziging. Ik weet niet of daar een motie voor nodig is, maar wellicht delen we die. Ik denk namelijk dat het een belangrijk debat is.

U hebt het over de dramatiek van generaties schoolkinderen die wij hiermee niet zouden kunnen helpen. Het grote probleem vind ik nu juist dat de staatssecretaris ons opzadelt met een voorstel dat een wezenlijk probleem zou moeten oplossen, maar dat doet op een onconstitutionele manier. U moet mij dat niet kwalijk nemen. Nogmaals, wij zitten hier niet om het goede te bewerkstelligen; wij zitten hier om het kwade te weren. Een ongrondwettelijke oplossing van het probleem is nog steeds een kwaad.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan verbaast het mij enorm dat de heer Ganzevoort niet met een motie komt of zelf met een initiatief komt. Als hij van mening is dat hier een probleem op ongrondwettelijke wijze wordt opgelost, dan had hij ook zo chic moeten zijn om de juiste methode voor te stellen. Dat doet hij niet en dat verbaast mij dan.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik gun mevrouw Gerkens van harte haar verbazing. Ik begrijp totaal niet waar die vandaan komt. Ik heb gezegd dat de discussie over de grondwetswijziging van belang is. Ik heb de staatssecretaris gevraagd of hij dat ook vindt. Wat mij betreft zetten we die nog voort. Het wetsvoorstel dat hier nu voorligt, is een wetsvoorstel dat een probleem moet oplossen en dat op de verkeerde manier doet. Daar gaat het over. Als de staatssecretaris met een beter voorstel komt, van harte. Maar dat is zijn probleem.

De voorzitter:

De heer Ten Hoeve heeft nog een vraag, mijnheer Ganzevoort.

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Ik wil nog één korte vraag stellen, voorzitter. Is de heer Ganzevoort het met mij eens dat het, als alleen die verwijzing naar de stichting uit artikel 48 uit het wetsvoorstel verdwenen zou zijn, een voortreffelijk wetsvoorstel is?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik denk dat de heer Ten Hoeve een heel mooie samenvatting geeft.

De voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Ganzevoort. Wenst een van de andere leden in eerste termijn nog het woord? Ik zie dat dat niet het geval is. Dan schors ik de vergadering tot 19.30 uur voor de dinerpauze.