Verslag van de vergadering van 14 november 2017 (2017/2018 nr. 7)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.20 uur
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ook wij willen allereerst de minister hartelijk welkom heten in deze plenaire zaal. Wij zien uit naar een verdere vruchtbare samenwerking. Met het vooropzetten van Justitie in de naam van het ministerie wil dit kabinet in ieder geval al laten zien dat het hecht aan de rechtsstaat, zo vernamen wij ook van minister Grapperhaus bij onze kennismaking. Dat stemt mijn fractie hoopvol.
Het kabinet wil blijkens het regeerakkoord bijzondere aandacht schenken aan de waarborgen voor de persoonlijke levenssfeer van burgers, beperkte toegang, aangescherpt toezicht, noodzakelijkheid van bewaartermijnen aangeven, adequate bescherming en beveiliging van de gegevens en een rapportage- en evaluatieplicht. Dat klinkt ons als muziek in de oren. Deze voornemens kunnen voortkomen uit de politieke voorkeuren binnen het kabinet of de toenemende weerzin binnen de samenleving tegen grootschalige opslag en gebruik van persoonsgegevens; kijk naar het referendum over de Wiv. Maar de visie kan ook samenhangen met de nieuwe juridische realiteit, waarin rechters een halt toeroepen aan een ongebreidelde verzamelwoede zonder strikte noodzaak en proportionaliteit. Al deze ontwikkelingen maken het debat vandaag een belangrijke testcase. We zullen de pudding aandachtig proeven op het gebied van effectiviteit, uitvoerbaarheid en rechtmatigheid.
Om met het laatste te beginnen. De arresten van het Hof van Justitie en het EHRM over dataretentie hebben de grondvesten van Europa doen schudden. Het Hof maande lidstaten tot veel grotere terughoudendheid bij het opslaan, bewaren en uitwisselen van persoonsgegevens. In zijn arresten Digital Rights, Watson en Tele2 stelde het ingrijpende limieten aan het gebruik van persoonsgegevens en gebruikersgegevens. Die beperkingen spitsen zich concreet toe op het doel van de maatregel, de duur van de opslag en het geografisch gebied. Maar ook de categorie personen van wie gegevens worden bewaard, dient beperkt te zijn tot diegenen die waarschijnlijk betrokken zijn bij ernstige criminaliteit. Vanwege al deze beperkingen breken de ministers zich in de EU momenteel het hoofd over welke ruimte de jurisprudentie nog laat voor het bewaren van communicatie- of andere gebruikersgegevens en studeren ze op de gevolgen voor nieuwe en huidige wetgeving. Daarover heeft onze Kamer schriftelijke vragen gesteld en we kijken natuurlijk reikhalzend uit naar de beantwoording daarvan.
Maar terwijl deze studie nog lang niet is afgerond, wenst het kabinet toch dat de Eerste Kamer het onderliggende wetsvoorstel nu al aanneemt. Mijn fractie vindt dat niet logisch. Wij keren liever ten halve dan dat we ten hele gaan dwalen, en dat zou de minister toch ook moeten aanspreken. De minister moet dus wel zeker van zijn zaak zijn om vol te houden dat het wetsvoorstel volstrekt past binnen de kaders die de Europese hoven hebben gesteld. Volgens het Hof is zelfs het doel om zware criminaliteit te bestrijden, met name georganiseerde misdaad en terrorisme, onvoldoende rechtvaardiging voor een algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeersgegevens en locatiegegevens. Het voorliggende voorstel ziet op het oplossen van veel meer vormen van criminaliteit. De misdrijven waarvoor kentekengegevens mogen worden geraadpleegd, vallen zelfs niet allemaal onder het criterium "serious crime". Denk bijvoorbeeld aan kleine winkeldiefstallen waar toch een straf van vier jaar op staat, zodat er voorlopige hechtenis kan worden opgelegd.
Naast het ruime doelcriterium is ook de ruime verzameling van persoonsgegevens zelf problematisch, nog los dus van het gebruik van die gegevens. Met het goed regelen van de toegang kan dus niet een schending, als die door het verzamelen zou worden gepleegd, worden gerepareerd. Het Hof acht het essentieel dat verzamelen en bewaren van persoonsgegevens van alle burgers de uitzondering is en niet de regel. Juist daarom is die beperkte toepassing zo essentieel. Die beperking zien we dus niet wat betreft personen, want alle auto's die langs een camera komen worden geregistreerd en niet alleen die van strafrechtelijk relevante personen. Met betrekking tot de tijd is er wel een beperking aan het bewaren, namelijk vier weken, en wij sluiten op dit punt graag aan bij de vragen van mevrouw Bredenoord hierover.
De beperking in de locaties is daarnaast weer bijzonder ruim geformuleerd. Volgens het Hof moet het daarbij gaan om gebieden met een hoog risico dat een misdrijf wordt voorbereid of gepleegd. Uit de toelichting van de regering blijkt echter dat ook locaties met intensieve verkeersstromen kunnen worden aangewezen. Daar hebben we er nogal wat van in Nederland, dus hoe strikt is die begrenzing? Zondag vernamen we dat de politie ook ANPR-gegevens gaat registreren langs provinciale wegen. Wat betekent dat voor de toepassing van de wet, als die wordt aangenomen? Nog meer opslag van gegevens?
Camera's worden goedkoper en in de toekomst is wellicht elke politieauto uitgerust met een camera. Dergelijke snelle ontwikkelingen, in combinatie met vrij vage wettelijke criteria, maken een beperking tot het strikt noodzakelijke moeilijk. Het wetsvoorstel biedt weinig handvatten daarvoor, maar ook artikel 3 van de ontwerp-AMvB bevat door zijn ruime formulering nauwelijks beperkende waarborgen. Hoe meer locaties mogelijk kunnen worden gebruikt, hoe groter de hoeveelheid vastgelegde informatie over voertuigbewegingen die niet van belang zijn voor de opsporing van misdrijven of de aanhouding van voortvluchtige personen.
Uit het ontwerpbesluit maakt mijn fractie op dat eenmaal opgevraagde kentekengegevens ook voor andere doeleinden kunnen worden gebruikt — mevrouw Wezel gaf het net ook al aan — en aan derden kunnen worden verstrekt. Kan de minister uitleggen waarom in dergelijke situaties de waarborgen komen te vervallen? Om welke doelen gaat het dan? En om welke derde partijen gaat het dan? Is dit niet een al te makkelijke sluis naar verdere verwerking van persoonsgegevens en wellicht ook naar function creep?
Volgens de minister heeft het cameraplan maar een beperkte waarde, omdat over het daadwerkelijke gebruik van de camera's ten slotte door het bevoegd gezag wordt beslist. Dat ziet onze fractie toch wat anders. Dat plan geeft namelijk de kaders aan waarbinnen cameratoezicht mag plaatsvinden. Motivatie is dus nodig dat de mogelijke locaties voldoen aan de eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Het verbaast mijn fractie daarom dat de korpschef zelf het cameraplan mag vaststellen. Een jager laat je toch ook niet zelf beslissen in welke gebieden en wanneer mag worden gejaagd? Waarom niet in het kader van checks-and-balances het OM het kader laten bepalen, in overleg met de politie? Of, misschien nog beter, toch de eindverantwoordelijkheid bij de minister zelf gelegd, zoals dat ook geldt voor de minister van Defensie bij de KMar?
De Autoriteit Persoonsgegevens kan adviseren over de inzet van ANPR en het gebruik van ANPR-gegevens, maar wordt de autoriteit ook jaarlijks om advies gevraagd over het conceptcameraplan? Kan de minister wat preciezer de status van het cameraplan toelichten en uitleggen waarom het niet de vorm krijgt van bijvoorbeeld een ministeriële regeling? En kunnen organisaties of personen opkomen tegen de inhoud van het plan of kunnen ze dat alleen tegen het daadwerkelijke gebruik van camera's? Graag een toelichting van de minister.
Dan, voorzitter, de proportionaliteit. Over de mogelijke inbreuk op het privéleven van mensen reageert de minister geruststellend. De camerabeelden zouden maar heel beperkte informatie geven over iemands doen en laten. Dat zien wij toch anders. De kentekengegevens bieden, afhankelijk van de intensiteit van de surveillance en van hoe vaak iemand zich in zo'n locatie bevindt, informatie over iemands dagelijks gewoontes, verblijfplaats, het patroon in verplaatsingen, en dus ook over de uitzonderingen op dat patroon. Dit kan burgers zeker wel het gevoel geven te worden bespied in de publieke ruimte. Wij zien hier duidelijke raakvlakken met het Digital Rights-arrest, hoewel dat telefoon- en internetgegevens betrof. Ook het argument dat mensen zich ervan bewust zijn dat ze zich op de openbare weg bevinden, vinden wij een dooddoener. Als ik van Arnhem naar Den Haag wil met de auto, kan ik niet ervoor kiezen om dat al dan niet via de publieke weg te doen. Ik zal die publieke weg wel op moeten.
Voorzitter. De politie kan wel van particulieren de beelden van bewakingscamera's opvragen, maar volgens de minister gaat daarmee kostbare tijd verloren. Dat maakt het wetsvoorstel wel wat kwetsbaar, want er zijn dus alternatieven voorhanden en dat wordt nog meer naarmate auto's ook meer gegevens gaan opslaan. Het OM kan bijvoorbeeld via autobedrijven de gegevens vorderen van de auto's die in de omgeving van een misdrijf hebben gereden. Dat het misschien minder omslachtig en handig is om ze zelf ter beschikking te hebben, weegt wellicht niet altijd op tegen het effect dat van veel meer mensen de gegevens worden opgeslagen en op die manier ook veel meer onschuldige mensen in relatie kunnen worden gebracht met criminaliteit.
Voorzitter. Dan heeft het Hof heeft ook een reeks van procedurele voorwaarden gesteld. Wat betreft het kenbaarheidsvereiste verwijst de minister naar de Staatscourant. Dat lijkt mijn fractie nou niet de meest toegankelijke wijze van burgers informeren. Waarom niet een bordje op toegangswegen dat er cameratoezicht plaatsvindt?
Verder eist het Hof dat de toegang van de bevoegde nationale autoriteiten tot de bewaarde gegevens in beginsel wordt onderworpen aan voorafgaand toezicht door een rechterlijke instantie. In dit wetsvoorstel wordt voorzien in autorisatie door de officier van justitie, maar zou deze bevoegdheid, mede in het licht van het Tele2-arrest, niet bij de rechter-commissaris dienen te worden gelegd? Graag een antwoord van de minister.
Ook is het de vraag of het vernietigen van de gegevens na vier weken wel voldoende is gegarandeerd. De Nederlandse overheid heeft in het verleden laten zien niet altijd betrouwbaar te zijn geweest in het verwijderen van persoonlijke data, zoals DNA-materiaal. Het wetsvoorstel spreekt over geautomatiseerd verwijderen, wat natuurlijk nog geen automatisch verwijderen is. Hoe garandeert de minister dat de overheid zich in dit dossier aan de wet gaat houden? Het onrechtmatig gebruik van ANPR-gegevens de afgelopen zeven jaar geeft weinig vertrouwen.
Tenslotte dan, voorzitter, de effectiviteit. Laten we de jarenlange onrechtmatige praktijk van het werken met ANPR-gegevens, maar natuurlijk ook de pilots die hebben plaatsgevonden, maar als een voordeel gebruiken. Wat kunnen we leren van deze ervaringen? Toevallig of niet, heeft op de dag waarop dit wetsvoorstel was ingepland om als hamerstuk af te doen, het ministerie een rapport uit december 2016 vrijgegeven over de effectiviteit van ANPR. In dat rapport wordt een weinig hoopvol beeld geschetst over de effectiviteit bij opsporing van criminelen. Zo blijkt dat het een bijna onmogelijke opgave is om de bergen data die beschikbaar zijn, te filteren, laat staan dat hits direct en adequaat kunnen worden opgevolgd. Dat gebeurde slechts in minder dan een factor 1.000 van het aantal hits. Meestal is er niemand ter plaatse, wordt een hit niet opgemerkt en is er sowieso gebrek aan capaciteit. Met de wet zal de hoeveelheid data natuurlijk alleen maar toenemen.
Volgens het WODC draagt ANPR wel bij aan het innen van boetes, maar nauwelijks aan opsporing. Het aantal, steeds herhaalde, succesverhalen is op een hand te tellen. Het WODC verwacht evenmin dat de wettelijke bewaartermijn deze meerwaarde zal vergroten. Ook in het Verenigd Koninkrijk blijkt dat ANPR aanzienlijk minder betekent voor de opsporing dan voor controles, ondanks een bewaartermijn van twee tot vijf jaar, afhankelijk van of het met criminaliteit is te verbinden. Die bewaartermijn was overigens aanvankelijk ook op vier weken gesteld. Ondanks jarenlange ervaring zijn er noch harde cijfers uit het Verenigd Koninkrijk noch uit de Verenigde Staten over een noemenswaardige meerwaarde van ANPR voor de opsporing en blijkt ook daar ANPR vooral nuttig bij het opsporen van overtredingen als openstaande boetes en rijontzeggingen.
Een interessante bevinding uit het rapport is dat nadat niet langer alle passagegegevens meer mochten worden bewaard, het aantal hits juist steeg. Volgens het WODC leidde het afschaffen van de bewaarmogelijkheid tot veel meer referentielijsten, van de RDW, het CJIB, het CBR, voor onderzoek, waardoor er gerichte zoekacties konden worden uitgevoerd. Daarvoor leefde het idee dat referentielijsten niet nodig waren, omdat er achteraf toch altijd kon worden gezocht. Minder data leiden dus kennelijk tot een betere inzetbaarheid van de toch beperkte politiecapaciteit en tegelijk tot minder inbreuken op de privacy. Hoe ziet de minister dat?
Voorzitter. De evaluatie heeft geen informatie opgeleverd over de bijdrage aan vermindering van de criminaliteit, aan afschrikwekkende effecten en evenmin aan veiligheidsgevoelens of aan eventuele toename van de legitimiteit van de politie. Dit zijn wel doelen die moeten worden meegenomen in de beoordeling van de effectiviteit van ANPR, aldus het WODC. Deelt de minister deze vaststelling en hoe gaat hij die verwerken in de evaluatie? Al met al concludeert het WODC dat de meerwaarde van ANPR voor opsporing beperkt is en zij vooral voor verkeers- en voertuiggerelateerde overtredingen effectief kan zijn. Het acht de huidige informatie, technologische betrouwbaarheid en voorbereiding bij de politie onvoldoende om ANPR structureel te gaan invoeren.
De WRR constateert dat politiek enthousiasme voor nieuwe technologie vaak is gebaseerd op argumenten als vergroten van veiligheid en verhogen van effectiviteit en efficiency. Die doelen blijken vaak zwaarder te wegen dan transparantie, privacyveiligheid, keuzevrijheid en accountability. Daarom pleit de Raad voor een open en evenwichtige afweging tussen de "stuwende beginselen" (veiligheid) en "verankerende beginselen" (privacy). Wij sluiten ons graag aan bij dit pleidooi. Mocht dit voorstel toch worden aangenomen, dan hopen wij dat een dergelijke afweging in elk geval bij de evaluatie zichtbaar wordt gemaakt.
Voorzitter. De pudding is de afgelopen jaren al enigszins geproefd. Daaruit blijkt — en ik ben bang dat dit voor het hele wetsvoorstel zal gelden als het wordt aangenomen — dat we hier met een Christmas pudding te maken hebben. Het is wat vroeg misschien voor deze vergelijking, maar dat is nu mijn associatie. De wet kent namelijk een ellenlange voorgeschiedenis en de liefhebbers zweren erbij: geen kerst zonder pudding. Maar als het eindelijk op tafel staat, dan vrees ik dat hij veel te machtig blijkt voor de trek die we hebben en dat hij onze gezondheid eerder schaadt in plaats van dat hij ons beschermt. Een bakje yoghurt werkt waarschijnlijk beter na een maaltijd. Maar uiteraard wachten wij met belangstelling de antwoorden van de minister af.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Voldoende alcohol over de Christmas pudding en dan doet hij het prima. Ik geef het woord aan mevrouw Vlietstra.