Verslag van de vergadering van 19 december 2017 (2017/2018 nr. 13)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.29 uur
De heer Ester i (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn complimenten aan mevrouw Kuiken dat zij dit initiatiefwetsvoorstel heeft willen overnemen van haar voormalige collega, de heer Van Laar. Het vergt gedrevenheid en doorzettingsvermogen om een initiatiefwetsvoorstel door het parlement te loodsen.
Voorzitter. De bestrijding van kinderarbeid is een onderwerp dat mijn fractie na aan het hart ligt. Het is bepaald geen marginaal verschijnsel. Kinderarbeid is in vele landen helaas een veelvoorkomend fenomeen en vaak onderdeel van een armoedecultuur, een cultuur waarin alle gezinsleden worden ingezet om het hoofd boven water te houden. De ILO heeft becijferd dat er in 2016 meer dan 150 miljoen kinderen gedwongen arbeid verrichtten, waarvan zo'n 70 miljoen in baantjes die een directe bedreiging vormen voor hun gezondheid en veiligheid, zoals in de textielindustrie en tapijtweverijen, op koffie- en cacaoplantages en in tin- en goudmijnen. Het gaat daarbij vooral om Azië, de Stille Zuidzee en Afrika.
150 miljoen kwetsbare kinderen, meer dan de bevolkingsomvang van Rusland, die zijn afgesloten van primaire levensbehoeften als geborgenheid, zorg en onderwijs. Kinderen van wie de ontwikkeling wordt geblokkeerd en die niet in onbevangenheid kunnen opgroeien, kinderen die op zeer jonge leeftijd voor een schamel loontje lange dagen maken onder vaak erbarmelijke omstandigheden. Een flagrante schending van hun rechten, een schending die ertoe leidt dat producenten hun producten tegen absurd lage prijzen op de wereldmarkt kunnen afzetten en zo een ongelijk speelveld creëren waarop het voor goedwillende bedrijven moeilijk concurreren is. Gelukkig laten de cijfers ook zien dat kinderarbeid mondiaal daalt. Sinds de eeuwwisseling stagneert deze daling de laatste jaren echter weer. Kinderarbeid is onaanvaardbaar. Internationale actie is noodzakelijk. De Sustainable Development Goals van de Verenigde Naties zijn terecht ambitieus op dit punt. De wereldgemeenschap wordt opgeroepen maatregelen te nemen die ertoe leiden dat kinderarbeid in 2025 tot het verleden behoort, maatregelen die maken dat gedwongen kinderarbeid wordt uitgebannen. Ook de ILO, de OESO en de EU — het is vaak gememoreerd vanochtend — hebben richtlijnen uitgevaardigd om kinderarbeid tegen te gaan. Nationale inspanningen zijn evenzeer nodig om kinderarbeid een halt toe te roepen. In dit kader ziet mijn fractie dit initiatiefvoorstel.
Nu gebeurt er in Nederland al het nodige. Ik denk aan de initiatieven en convenanten rond maatschappelijk verantwoord ondernemen, aan de inspanningen van vakbonden, kinderrechtenorganisaties en de ngo's, aan de inzet van maatschappelijke organisaties en kerken en aan de aanbestedingsvoorwaarden van de overheid. De brief van mevrouw Kuiken van 17 oktober jongstleden geeft daar nog eens een beeld van. Maar, zoals verschillende sprekers op de deskundigenbijeenkomst van begin oktober jongstleden stelden, versterken deze convenanten, initiatieven en het voorliggende wetsvoorstel elkaar. Of, zoals mevrouw Van der Meij van het MVO Platform concludeerde: er is sprake van communicerende vaten. Zo ziet mijn fractie dat ook. Het gaat om en-en en niet om of-of. Bovendien zijn deze sectorale convenanten veel breder dan kinderarbeid alleen. Kunnen de initiatiefneemster en de minister zich in deze vaststelling herkennen? Ik begrijp overigens dat bedrijven die deze convenanten hebben ondertekend, daarmee voldoen aan hun zorgplicht in het kader van dit wetsvoorstel. Kan dat bevestigd worden?
Kern van dit wetsvoorstel is dat consumenten die producten op de Nederlandse markt aanschaffen, ervan mogen uitgaan dat de bedrijven die deze producten aanbieden er alles aan doen om te zorgen dat deze producten niet met de inzet van kinderen zijn gemaakt. Indien een bedrijf meermaals in gebreke blijft, wordt er zelfs sprake van een strafbaar feit. Door middel van een verklaring geven bedrijven aan dat hun producten kinderarbeidvrij zijn. Daarmee past het wetsvoorstel, zo meent mijn fractie, bij een veel bredere informatiebehoefte onder consumenten om het productieproces van goederen en diensten transparant te maken. Dan gaat het om energieverbruik, milieu-impact en gezondheidseffecten. Het niet gebruikmaken van kinderarbeid past daar goed bij. Consumenten, zo blijkt uit onderzoek, willen geen producten die met kinderarbeid zijn gemaakt, maar ze kunnen hun attitude alleen in gedrag omzetten als ze ook de benodigde product- en productieinformatie hebben. Het is dan ook goed dat de Tweede Kamermotie die vraagt om het openbaar stellen van het register met een bedrijfsverklaring meerderheidssteun kreeg.
Ik gaf al aan dat er de nodige initiatieven zijn rond de bestrijding van kinderarbeid, maar dit wetsvoorstel geeft een juridische verankering aan de zorgplicht van bedrijven om geen goederen op de Nederlandse markt af te zetten die gemaakt zijn met kinderarbeid. En daar ligt voor mijn fractie de meerwaarde.
Voorzitter. Die gedeelde urgentie van het onderliggende probleem van kinderarbeid mag uiteraard niet verhinderen dat de wetgeving zelf solide dient te zien en aan hoge maatstaven moet voldoen. De Raad van State was kritisch, met name rond kwesties als onderbouwing, uitvoerbaarheid, toezicht en handhaafbaarheid. Mijn fractie stelt vast dat de oorspronkelijke indiener van het wetsvoorstel serieus met deze kritiek is omgegaan. Dat geldt ook voor de behandeling in de Tweede Kamer. We tellen maar liefst vijf nota's van wijziging.
Toch blijven er zorgpunten, belangrijke zorgpunten zelfs, die ik graag wil delen. In eerste instantie werd de ACM als meest geschikte toezichthouder aangemerkt. Nadien werd dit wat opener geformuleerd en tijdens de deskundigenbijeenkomst werd duidelijk dat de ACM zelf weinig heil ziet in deze rol. Als alternatief werden tijdens de meeting de Inspectie SZW en het NCP genoemd. Kunnen de initiatiefneemster en de minister hun visie op deze kwestie geven? Moet dit punt niet eenduidig worden beslecht? Is er overleg geweest met de ACM? Het komt mij daarbij voor dat het budget voor de toezichthouder, te weten 1 miljoen euro, wel erg bescheiden is. Vaak immers zal diepgaand onderzoek vereist zijn om die productieketen in kaart te brengen. Bewijsvoering is cruciaal. De pakkans voor bedrijven die willens en wetens de fout ingaan, moet substantieel zijn. De effectiviteit van het wetsvoorstel moet hier niet onder lijden. Het toezicht moet ondubbelzinnig geregeld zijn. Mijn fractie heeft behoefte aan duiding op deze punten. Een verwijzing naar de AMvB is wat dat betreft onvoldoende.
We hebben het over moeilijke materie. Productieprocessen van consumentengoederen strekken zich vaak uit over wijdvertakte en lange ketens met verschillende toeleveranciers en tussenhandelaren en soms ook in verschillende landen. Het is niet altijd makkelijk om de inzet van kinderarbeid in deze ketens boven tafel te krijgen voor bedrijven die aan het einde van de pijplijn zitten. Heeft de initiatiefneemster zicht op de medewerking van Nederlandse bedrijven om die verantwoordelijkheid te nemen die het wetsvoorstel van hen vraagt? Is er draagvlak? Wat is de laatste stand van zaken op dit punt? VNO-NCW en MKB-Nederland zijn kritisch en zetten liever in op de mvo-convenanten. Vorige week kregen we een brief waarin een groot aantal CEO's van internationaal opererende Nederlandse bedrijven hun steun aan het wetsvoorstel gaven. Ik zal ze hier niet herhalen, maar het zijn bedrijven van naam en faam. De essentie van het wetsvoorstel is dat bedrijven op basis van due diligence, in goed Nederlands, gepaste zorgvuldigheid, moeten onderzoeken of hun product met behulp van kinderarbeid is vervaardigd om zo nodig een plan van aanpak op te stellen met maatregelen om dit tegen te gaan.
Mevrouw Stienen i (D66):
Ik wil nog even terugkomen op de observaties over imvo en over hoe er eigenlijk op verschillende manieren vanuit het bedrijfsleven wordt gereageerd op deze initiatiefwet. Ik heb ook een beetje rondgebeld bij de bedrijven die op dat lijstje staan van Tony's Chocolonely. De meeste vinden het vooral een heel sympathiek en belangrijk doel dat er iets aan kinderarbeid wordt gedaan, maar als ik dan doorvraag merk ik dat er misschien over de technische aspecten van de wet wat minder nagedacht is door de mensen die hebben gezegd de petitie te zullen ondertekenen. Dus dat is de ene kant van het verhaal. Wat betreft die andere kant ben ik wel benieuwd hoe de collega van de ChristenUnie het beoordeelt dat bijvoorbeeld vanuit de hoek van VNO-NCW wordt gezegd: als we deze wet hebben, gaan de bedrijven achteroverleunen en willen ze zich niet meer inzetten voor die imvo's en leidt dat wellicht wel tot achteruitgang. Dus enerzijds zijn er bedrijven die voor het sympathieke doel gaan en anderzijds zijn er bedrijven die zeggen: als er wetgeving komt, dan willen we niet meer meedoen met die convenanten. Hoe kijkt de heer Ester daartegenaan?
De heer Ester (ChristenUnie):
Het zouden verschillende bedrijven kunnen zijn. Dat lijkt mij het eerste antwoord te moeten zijn. Voor mijn fractie geldt: als zo veel bedrijven van naam en faam aan de Eerste Kamer aangeven dat zij zich verbonden weten met het wetsvoorstel, is dat een signaal dat ik zeer serieus neem, niet wil kleineren en vooral ook meeweeg bij het inschatten van het draagvlak voor dit wetsvoorstel. Dat is één.
Het tweede punt waar u op wijst, is de vraag of bedrijven daarna niet achterover zouden kunnen gaan leunen. Ik vind dat eerlijk gezegd een beetje een gelegenheidsargument, niet van u, maar van die bedrijven zelf en van de sectoren die zij vertegenwoordigen. Je kunt het natuurlijk ook omdraaien en zeggen dat die wetgeving kennelijk nu nodig is — de collega van de SP maakte dat punt uitvoerig — omdat die bedrijven nú achteroverleunen. Dat is ook een frame dat mogelijk is en ik voel me daar, eerlijk gezegd, wat comfortabeler bij dan bij de omgekeerde redenering.
Voorzitter. Ik ga verder. Ik vroeg naar de stand van zaken. Ik gaf aan dat VNO-NCW en MKB-Nederland kritisch zijn en ik richtte mij op de brief van de CEO's, waar de interventie zojuist over ging. Over het plan van aanpak om met maatregelen te komen is de voor de hand liggende vraag of daarvoor ook een handzaam, uniform format ter beschikking wordt gesteld en welke minimumvoorwaarden daarvoor gelden. Dat zou de beoogde zorgvuldigheid toch zeer wel ten goede komen? Het gaat, zoals gezegd, om complexe materie. De memorie van toelichting geeft aan dat de minister in overleg zal treden met sociale partners om bedrijven hierin steun te bieden. Dat klinkt voor mijn fractie net een slag te vrijblijvend. Ik zou willen vragen om daar wat meer tekst en uitleg bij te geven, omdat wij denken dat de effectiviteit en de efficiency van het wetsvoorstel zouden toenemen naarmate de ondersteuning om de productieketen in beeld te brengen, professioneler geregeld is. Dat geldt zeker voor de kleinere bedrijven. Mede in dat licht is van belang welke concrete zaken nu geregeld gaan worden in de AMvB. Ook daar zou ik graag een reactie op willen.
De wet, voorzitter, wordt geacht in 2020 in te gaan. Dat geeft bedrijven de tijd om hun zaakjes op orde te brengen. Dat betreft zeker bedrijven die al voortvarend aan de slag zijn met de genoemde convenanten. Die stok achter de deur, zo begrijp ik toch, is vooral bedoeld voor bedrijven die achterlopen. De sanctie zelf varieert van een bestuurlijke boete tot strafbaarstelling. De ingebrekestelling wordt geregeld via de Wet op de economische delicten. Ik wil vragen of daar ook een aparte wetswijziging voor noodzakelijk is en zo ja, wat dan het beoogde tijdpad daarbij is. Ook heb ik vooral de vraag hoe sancties worden opgelegd aan en geïmplementeerd bij buitenlandse bedrijven en internetbedrijven. Dat lijkt mij bijna ondoenlijk.
Al met al, voorzitter, constateert mijn fractie dat elementaire onderdelen van het wetsvoorstel — ik noemde toezicht en handhaafbaarheid — nader worden uitgewerkt in de AMvB. Dat bemoeilijkt toch een beetje de inschatting van de effectiviteit van het wetsvoorstel. Er zijn beslissende maatstaven in de beoordeling van de Eerste Kamer van dit soort wetsvoorstellen. Mijn fractie heeft serieus behoefte aan een gedegen toelichting op beide punten. De Tweede Kamer heeft om een zware voorhangprocedure gevraagd en minister Ploumen heeft die ook toegezegd. Ik neem aan dat de nieuwe minister deze toezegging gestand zal doen. Ik hoor dat graag.
Voorzitter. Tot slot nog kort drie specifieke vragen aan de minister. In het regeerakkoord wordt gewag gemaakt van het voornemen om het Fonds Bestrijding Kinderarbeid binnen de begroting van Ontwikkelingssamenwerking te verhogen. Het gaat daarbij om een bedrag van om en nabij de 7 miljoen. Mijn fractie zou graag horen hoe dit voornemen zich verhoudt tot de primaire doelstelling van het wetsvoorstel dat nu voorligt. Hoe past dit voorstel in het bredere beleid en wat zijn daarbij de geldende ambities?
Kinderarbeid is een gecompliceerd en gelaagd probleem, maar dat geldt ook voor de bestrijding ervan. De thematiek rond toezicht, handhaafbaarheid en sancties laat dat duidelijk zien. Het debat van vandaag en de voorbereiding ervan illustreren dat ook. Het wetsvoorstel voorziet in een evaluatie van de wet na vijf jaar. Mijn fractie wil de minister vragen om, gezien deze thematiek, de wet misschien toch wat breder te evalueren dan nu voorzien, ook wat betreft de positie van buitenlandse bedrijven en onlinebedrijven die producten afzetten op de Nederlandse markt. Kan de minister dat toezeggen?
Voorzitter. Dan mijn laatste vraag. Vorige maand vond de Global Conference on the Sustained Eradication of Child Labour plaats in Buenos Aires. Was ons land daarbij vertegenwoordigd en heeft de conferentie nog tot nieuwe inzichten geleid?
Voorzitter. Ik sluit af. Met dit wetsvoorstel wordt geen einde gemaakt aan het schrijnende fenomeen van kinderarbeid. Daarvoor is het probleem te diep geworteld, zowel economisch als cultureel. Daarvoor is vooral verandering in de landen zelf noodzakelijk, maar dat is, dacht ik, niet de inzet van dit initiatiefvoorstel. Wel laat Nederland zien dat het kinderarbeid serieus neemt: bedrijfsleven en consumenten krijgen een rol toebedeeld in de strijd tegen uitbuiting van kinderen. Ik hoop dat deze rol een hefboomfunctie kan gaan vervullen. Deze positieve insteek laat onverlet dat mijn fractie een aantal fundamentele vraagstukken rond het wetsvoorstel heeft gesignaleerd. Ik zie uit naar de antwoorden van de initiatiefneemster en de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ester. Ik geef het woord aan mevrouw Lokin.