Plenair Strik bij behandeling Verplichte geestelijke gezondheidszorg



Verslag van de vergadering van 15 januari 2018 (2017/2018 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.31 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Dank, voorzitter. Ook ik zou graag van de gelegenheid gebruikmaken om mevrouw De Bruijn-Wezeman te feliciteren, en om de bewindslieden welkom te heten.

Voorzitter. "Nee, tenzij" is het uitgangspunt voor het gebruik van dwang in de zorg. Daaraan voeg ik toe dat het civiele kader voorrang heeft boven het strafrechtelijke. Wat ons betreft zou alles erop gericht moeten zijn om te voorkomen dat psychiatrische patiënten pas de zorg krijgen die ze nodig hebben, zodra ze in het strafrechtelijke circuit zijn beland. Het straf- en civiele kader raken met de drie wetten beter op elkaar afgestemd, en dat is een groot goed. Maar lang niet alle zorgsituaties waarbij een vorm van dwang aan de orde is, zijn verbonden aan aspecten van veiligheid en openbare orde. Dat roept bij mijn fractie wat vragen op naar de ratio en wenselijkheid van de nieuwe rol van de officier van justitie in de machtigingsprocedures. Is die niet te groot geworden? En lopen we daarmee niet het risico dat het belang van veiligheid een grotere rol krijgt dan dat van een juiste behandeling en dat van de zorgbehoefte van de patiënt?

Tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer stelde het OM zich op het standpunt dat het de actieve verzoekersrol alleen goed kan invullen als het zorgmachtigingstraject zijn oorsprong vindt in en samenhang heeft met dreigend strafbaar gedrag. Ook bleek het OM niet overtuigd van de meerwaarde van de aanwezigheid van de officier van justitie tijdens alle zittingen, en benadrukte het dat het hierdoor onnodig meer het karakter van een strafzaak krijgt. Verder zou de capaciteit tekortschieten voor structureel bijwonen. Zou de regering nader kunnen ingaan op deze punten?

Daarnaast is het de vraag of de officier van justitie niet een te grote machtspositie krijgt, nu hij ook om een zorgmachtiging kan verzoeken als naar de mening van een onafhankelijke psychiater of geneesheer-directeur niet aan de criteria voor verplichte zorg wordt voldaan. Zijn daar nadere criteria aan verbonden? En in welke situaties acht de regering het denkbaar dat de rechter tegen de wens van een officier van justitie een zorgmachtiging afgeeft?

Mijn fractie onderschrijft het uitgangspunt dat een vergelijkbare psychische problematiek noodzaakt tot een vergelijkbare behandeling, ongeacht de juridische titel. Vanwege het vereiste beveiligingsniveau zal zorg in de reguliere ggz-instellingen echter niet altijd geschikt zijn. En in de eerste termijn van de behandeling van de Wet op forensische zorg heb ik erop gewezen dat het immense capaciteitsverlies aan forensische psychiatrische zorg gedurende het afgelopen jaar wellicht een bedreiging kan vormen, dus dat er zowel aan de ene als aan de andere kant wellicht te weinig aanbod zou zijn. Het uitgangspunt van de juiste patiënt op de juiste plaats, en van een goede aansluiting tussen forensische en curatieve zorg, vergt natuurlijk financiële kaders die hierop toegesneden zijn. Graag een geruststellend, maar toch ook onderbouwd antwoord hierop.

Voorzitter. De minister benadrukt dat deze forensische behandelmogelijkheden geen afbreuk doen aan de noodzaak van de voorgestelde "weigerende-observandiregeling". Een tbs-maatregel voorziet immers in de meest passende behandeling en beveiliging, en is gericht op een gefaseerde en geleidelijke terugkeer in de samenleving, voor zover dat mogelijk is. Mijn fractie is het ermee eens dat ernaar wordt gestreefd om zo veel mogelijk een tbs-maatregel op te leggen als dat het meest passend is. De vraag is echter of dat doel een inbreuk op het medisch beroepsgeheim altijd rechtvaardigt. De Autoriteit Persoonsgegevens vindt van niet. De minister heeft ook onze fractie nog niet kunnen overtuigen van de noodzaak en proportionaliteit van deze doorbreking. Dat hangt natuurlijk ook nauw samen met het risico dat zorg en hulpverlening wellicht gemeden gaan worden, of in elk geval dat verdachten relevante informatie achterhouden voor hun zorgverlener of wellicht de gegevens uit het dossier willen laten vernietigen. Al deze mogelijke effecten ondermijnen de toegankelijkheid van de zorg en vergroten misschien zelfs het risico voor de samenleving.

Wij willen graag van de minister weten welke alternatieven hij voor deze oplossing heeft onderzocht. Omwille van de bescherming van het medisch beroepsgeheim heeft de Autoriteit Persoonsgegevens — het is al vaker hier gememoreerd — in elk geval een alternatieve oplossing geopperd, en wij zijn erg benieuwd of de minister deze al eerder heeft overwogen en onderzocht. De Autoriteit wijst op het onderscheid tussen een straf en een maatregel, waarbij kort gezegd een straf dient ter preventie en vergelding en een maatregel zoals de tbs-maatregel dient ter beveiliging en behandeling. De Autoriteit pleit in dat kader voor de mogelijkheid om de tbs-maatregel ten aanzien van weigerende observandi, waarbij de rechter onvoldoende grond heeft om alsnog een tbs-maatregel op te leggen, niet direct in de einduitspraak op te nemen maar in een afzonderlijke procedure. Dat zou tot gevolg hebben dat de rechter in deze situaties de verdachte strafbaar acht en in de uitspraak melding maakt van de weigering om mee te werken aan het pro justitia-onderzoek. Vervolgens zou tijdens de tenuitvoerlegging van de straf nader geobserveerd en onderzocht kunnen worden, waarbij het OM binnen twee jaar na de onherroepelijk geworden veroordeling alsnog tbs kan vorderen, aanvullend op of in plaats van de gevangenisstraf. Over die termijn van twee jaar valt natuurlijk te discussiëren, maar omwille van de rechtszekerheid moet er wel een termijn aan gesteld worden. Deze procedure zou voor specifieke situaties soelaas kunnen bieden, zonder opoffering van het medisch beroepsgeheim. Wij horen graag een reactie van de minister op deze optie.

Voorzitter. Ook een betere aansluiting tussen strafrechtelijke en civielrechtelijke procedures kan al een deel van een oplossing vormen voor de weigerende observandi, omdat iemand die zijn straftijd heeft uitgezeten maar nog steeds een gevaar is voor de samenleving, immers via de Wvggz kan worden opgenomen. Uiteraard dient er dan wel informatie te zijn over de noodzaak van de verplichte zorg. Daar ben ik me van bewust.

In dat kader vraag ik de aandacht van de minister voor de zorg vanuit de justitiële keten dat artikel 2.3 van de Wet forensische zorg, op grond waarvan de strafrechter zelf een zorgmachtiging verstrekt, niet alle mogelijkheden van het huidige artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht kan vervangen. Zowel het OM als de Raad voor de rechtspraak is bang voor een wettelijke leemte, met name ten aanzien van de categorie volledig ontoerekeningsvatbare verdachten. Het is ook al eerder gememoreerd. Bovendien is er vrees dat artikel 2.3 weliswaar als verbinding tussen strafrecht en civiel recht de grote kracht kan zijn van het stelsel, maar vanwege de complexiteit en stapeling van procedures ofwel te omslachtig zal blijken, omdat bijvoorbeeld eerst alle civielrechtelijke stappen moeten worden doorlopen, ofwel een dode letter zal blijken.

In de memorie van antwoord legt de staatssecretaris uit dat die samenloop wel degelijk efficiënt en effectief is. Maar zal de rechter niet in eerste instantie toch moeten afwachten of de OvJ ook daadwerkelijk een verzoek doet? En als er sprake is van een samenloop, waarmee wellicht het beginsel van ultimum remedium beter tot zijn recht komt, waarom kan de patiënt dan alleen maar in het strafrechtelijke kader in hoger beroep en niet tegelijkertijd ook tegen de afgifte van de zorgmachtiging? Dan zou je echt een integrale afweging krijgen en de rechtspositie van de patiënt verbeteren. Graag een reactie daarop.

Voorzitter. Als we het hebben over de rechtspositie, wijs ik er ook graag op dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens de Nederlandse wetgever dwingt om de rechtspositie van patiënten te versterken. Voorliggende wetsvoorstellen dienen natuurlijk ook de toets van de jurisprudentie van het Hof te doorstaan. Met name in het licht van artikel 5 EVRM kan de vraag worden gesteld of de toegang tot de rechter bij onvrijwillige zorg zonder opname in de Wet zorg en dwang voldoende is gewaarborgd. Er is geen voorafgaande rechterlijke toets en evenmin onmiddellijke toegang tot een rechter daarna, omdat eerst de klachtenprocedure moet worden doorlopen. Dit verschil met opnamesituaties is niet zo goed uit te leggen, zeker omdat de wetten feitelijk niet langer uitgaan van locatiegebondenheid, maar juist van de zorg die nodig is. Waarom is er dus dat onderscheid tussen die twee zaken gemaakt? Kan de minister nader motiveren waarom hiervoor is gekozen en hoe dit zich verhoudt tot jurisprudentie van het EHRM? In dat verband is het natuurlijk ook van groot belang om het onderscheid tussen vrijheidsbeneming en vrijheidsbeperking nader te definiëren. Is de minister bereid om dit in nadere regelgeving alsnog te doen? Gaat de regering ervoor zorgen dat de klachtenprocedures zo snel mogelijk worden afgehandeld, zodat toegang tot de rechter zo snel mogelijk is gewaarborgd?

Voorzitter. De regering is het niet eens met de opvatting van het toezichthoudend comité van het VN-Gehandicaptenverdrag dat gedwongen opname nooit toelaatbaar is. Ook mijn fractie erkent dat er situaties zijn waarbij dwang en drang uiterste middelen zijn die moeten worden toegepast; soms om de persoon tegen zichzelf te beschermen en soms tegen de samenleving. Dat neemt niet weg dat de standaarden van het Gehandicaptenverdrag, dat Nederland heeft geratificeerd, uitgangspunt dienen te zijn. Omdat de voorliggende wetsvoorstellen juist beogen de rechtspositie van cliënten te versterken, meent mijn fractie dat het facultatief protocol bij dit verdrag ook zo snel mogelijk door Nederland zou moeten worden ondertekend en geratificeerd. De minister antwoordt in de stukken dat dit vraagstuk complex is en een zorgvuldige besluitvorming vergt. Ik wijs er echter op dat de Eerste Kamer al enkele jaren geleden de regering heeft opgeroepen tot ratificatie. Ik zou dus graag willen weten in welk stadium het besluitvormingsproces zich nu bevindt en welke vragen er nu nog onbeantwoord zijn.

Ook de ratificatie van het verdrag zelf heeft jaren geduurd, met hetzelfde argument, namelijk dat nadere studie nodig was. Studies naar de consequenties van het verdrag of van het facultatief protocol verschillen toch niet zo wezenlijk van elkaar? Het hoofdpunt is immers dat Nederland moet voldoen aan de verplichtingen, met of zonder facultatief protocol. De meerwaarde van het protocol is echter dat met dit individueel klachtrecht cliënten zelf het verdrag kunnen inroepen en de overheid kunnen aanspreken op naleving. Mijn fractie meent dat tegenover de ingrijpende bevoegdheden die aan de overheid en behandelaars worden gegeven, juist het klachtrecht van cliënten kan dienen als een noodzakelijke bijdrage aan hun eigen regie en aan de checks-and-balances die we nodig hebben.

Voorzitter. Zowel in de Wet zorg en dwang als de Wvggz staat in veel gevallen geen hoger beroep open tegen een beslissing van de rechter. Dat is soms juist zo in gevallen waar dat het hardste nodig is, bijvoorbeeld bij crisisplaatsingen. Daarbij worden dossiers in hoog tempo opgebouwd en komt er soms pas later informatie boven water, die men dan in een vervolgprocedure zou willen gebruiken. Aanvankelijk achtte de regering, vanuit het oogpunt de positie van de patiënt te versterken, het juist onwenselijk om de mogelijkheid van hoger beroep uit te sluiten. Met name vanwege de beperking van de vrijheidsrechten, de aantasting van de lichamelijke integriteit en de aard en de duur van de zorgmachtiging, zag de regering geen grond om het rechtsmiddel van hoger beroep te onthouden. Maar na het verzoek van de Raad van State om een en ander nader te onderbouwen en om antwoord te geven op enkele vragen hierover, besloot de regering plots om de mogelijkheid van hoger beroep toch te schrappen. Nu geeft ook de regering aan dat niet is gebleken dat er behoefte is aan hoger beroep, zonder te verklaren of hier onderzoek naar is gedaan en welke consequenties het schrappen zou kunnen hebben. Als gevolg van het schrappen kan de cliënt niet meer in hoger beroep gaan tegen de inhoud van het besluit van de rechter, maar alleen via cassatie een hogere rechter laten beoordelen of er wel een juiste procedure is gevolgd. Het probleem daarmee is dat dit wetsvoorstel de rechter veel discretie laat in het al dan niet horen van getuigen of in het bevelen dat er onderzoek moet worden gedaan door deskundigen. Er zullen waarschijnlijk heel weinig gevallen zijn waarin de Hoge Raad zal oordelen dat de rechten een fout heeft gemaakt van procedurele aard. Het is naar onze mening veel belangrijker dat de inhoud van de afweging aan een rechterlijke toets wordt onderworpen. Graag een reactie daarop.

Verder nog een punt over de rechtsbijstand. Een randvoorwaarde voor een goede rechtspositie van patiënten is de toegang tot kwalitatief goede rechtshulp. Uit het rapport van de commissie-Van der Meer kwam naar voren dat de werklast van de advocaat mede is toegenomen door een beddenreductie in de psychiatrische zorg en de tendens die hiermee samenhangt om mensen sneller naar huis te sturen. Dit zou tot gevolg hebben dat er meer voorwaardelijke machtigingen worden opgelegd. Volgens de commissie-Van der Meer geven advocaten aan dat de vergoeding van vier punten voor de voorwaardelijke machtiging niet toereikend is, omdat zij er in elk geval vijf tot zeven uur aan werken. In het regeerakkoord belooft het kabinet de aanbeveling van de commissie-Van der Meer over te nemen. Wat gaat dit betekenen voor de forfaitaire vergoeding? Mijn fractie meent dat het om een urgent probleem gaat, ook omdat vanwege de werkdruk nu vaak al niet-gespecialiseerde advocaten de belangen behartigen van heel kwetsbare cliënten.

Voorzitter. Zoals mijn collega Ganzevoort al heeft benadrukt, zijn met aandacht en goede scholing veel patiënten te overtuigen van het belang van passende zorg, zodat dwang tot een minimum kan worden beperkt. Kan de minister toezeggen dat de verhouding kwaliteit/capaciteit en de noodzaak van dwang onderdeel zullen uitmaken van de evaluatie?

Er is al wat gesproken over de wetswijziging die eraan gaat komen. Misschien kan bij die wetswijziging meteen de grote dynamiek in de benamingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid worden meegenomen, zodat die benaming in de pas loopt. Ik weet niet of het trage verloop van de wetswijziging met de dynamiek van de benamingen te maken heeft, omdat hierdoor voortdurend wijzigingen in de wet moeten worden doorgevoerd.

Voorzitter. Vanuit het veld en uit evaluaties komt het advies naar voren om één samenhangende wettelijke regeling te maken, waarin verschillende regimes kunnen worden opgenomen met mildere en zwaardere vormen van dwang. Dat zou de regelgeving overzichtelijker, toegankelijker en consistenter maken. Mijn fractie heeft de indruk dat de regering vooral omwille van de tijd kiest voor twee wetten en dat ze daarom al over twee jaar een evaluatie houdt, als een soort compromis. Mijn fractie begrijpt de haast en urgentie, maar ziet ook nadelen en risico's van een ingrijpende wijziging van het stelsel, omdat dat wellicht enkele jaren later alweer op de schop gaat als blijkt dat een samenhangende wettelijke regeling eigenlijk de voorkeur verdient. Snel opvolgende fundamentele wijzigingen kunnen zowel voor het veld als voor patiënten desastreus uitpakken. Hoe voorkomen we dat we hen opzadelen met enorme opgaven voor de uitvoering en aanpassing, terwijl we daar een aantal jaren later wellicht opnieuw aan gaan sleutelen? Graag antwoord daarop.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Strik. Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.

Ik schors de beraadslaging en de vergadering twee uur en twaalf minuten voor de dinerpauze, tot 20.00 uur. We zijn een uur eerder klaar dan voorzien, maar u krijgt dus twaalf minuten extra tijd voor de dinerpauze. Ik denk dat dit voor de bewindslieden ook wel prettig is.