Verslag van de vergadering van 30 januari 2018 (2017/2018 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.54 uur
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik sluit me graag aan bij de felicitaties aan de heer Van Kesteren met zijn mooie maidenspeech.
Graag breng ik mijn complimenten uit aan de initiatiefnemer voor de indiening van dit wetsvoorstel en het verkrijgen van een meerderheid in de Tweede Kamer. Het voorstel beoogt bij te dragen aan een knellend maatschappelijk probleem, namelijk een structureel tekort aan donoren. Nederland scoort ten opzichte van andere Europese landen slecht met het aantal postmortale donaties. Dat betekent dat patiënten voortijdig komen te overlijden en dat zieke mensen op een wachtlijst eerst nog veel zieker worden voordat een orgaan hen geneest. Een grotere beschikbaarheid van donororganen voorkomt dus niet alleen voortijdig overlijden, maar ook achteruitgang van de gezondheid van patiënten op de wachtlijst. Uit de peilingen blijkt dat een ruime meerderheid van de mensen geen bezwaar zou hebben tegen donatie. We weten dus dat veel potentiële donoren verloren gaan, doordat ze hun keuze niet hebben vastgelegd. De opgaande lijn in het aantal transplantaties in de landen waar het systeem van "geen bezwaar" al is ingevoerd, geeft vertrouwen dat ook in Nederland meer mensen geholpen kunnen worden. Tegelijkertijd is mijn fractie zich bewust van de ingrijpendheid van de omkering in het toestemmingssysteem. Dat kan immers raken aan het belang voor mensen om zelf over hun lichaam te beschikken en de regie te voeren. Daar is vandaag al uitgebreid over gewisseld in deze Kamer.
De overheid heeft een aan de Grondwet ontleende verantwoordelijkheid ten aanzien van beide dimensies. De zorg voor een effectief donatiesysteem kan worden afgeleid uit artikel 22 van de Grondwet, dat de overheid opdraagt om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Maar artikel 11 waarborgt de onaantastbaarheid van het lichaam en artikel 10 het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 8 van het EVRM is al vaker genoemd en daarin staan gelijkluidende bepalingen. In haar memorie van antwoord voert de initiatiefneemster de in het geding zijnde grondrechten op als gelijkwaardig aan elkaar, daarbij opmerkend dat in het algemeen tussen grondrechten geen rangorde bestaat. Volgens haar kan bij een botsing tussen twee rechten voorrang worden bepaald op grond van een belangenafweging. Deze redenering gaat echter niet in op het onderscheid dat doorgaans wordt gemaakt tussen de positie van klassieke grondrechten en die van sociale grondrechten. In vergelijking met de klassieke grondrechten zijn sociale rechten immers in mindere mate rechtens afdwingbaar en operationaliseerbaar. Ook de aard is wezenlijk anders: de overheid heeft vele mogelijkheden om een zorgplicht vorm en inhoud te geven, terwijl de bescherming van een burger tegen de bemoeienis van een overheid tamelijk eendimensionaal is. Een onthoudingsplicht en een zorgplicht kunnen dus niet zonder meer op één lijn worden gesteld en tegen elkaar afgewogen. Erkent de initiatiefneemster deze verschillen en zo ja, zou ze toch nog eens willen ingaan op de grondwettelijke toets die zij heeft gemaakt?
De initiatiefneemster refereert tevens aan de considerans van de huidige Donorwet, waarin de wetgever naar artikel 11 van de Grondwet verwijst als rechtvaardiging voor het opstellen van regels omtrent orgaandonatie. Mevrouw Bredenoord wees er net ook al op. Mijn fractie meent dat deze vergelijking wellicht te weinig recht doet aan de principieel andere benadering die de initiatiefneemster kiest in haar wetsvoorstel, namelijk het niet langer eisen van expliciete toestemming. Stelt artikel 11 niet juist veel strengere voorwaarden aan deze wijziging dan aan de huidige wet? Graag een toelichting.
Mijn fractie erkent dat artikel 10 en 11 van de Grondwet geen absolute rechten zijn, maar dat wettelijke beperkingen hierop een goed onderbouwde rechtvaardiging vergen die het legitieme doel aantoont, maar ook de noodzaak, subsidiariteit en proportionaliteit. Op het legitieme doel van een Actief Donorregistratiesysteem ben ik in mijn inleiding al ingegaan. Het beoogde vergroten van het aantal orgaandonaties wordt in Nederland breed onderschreven. Zou de initiatiefneemster in dit kader nog wel kunnen ingaan op het gebruik van organen voor wetenschappelijke doeleinden, waarvoor de toestemming in principe ook geldt? Vereist dit doel ook niet een andere toets aan noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit? Graag een toelichting.
Wat de noodzaak voor orgaandonatie betreft, komt dit voorstel niet bepaald uit de lucht vallen. Al decennialang tracht de regering in de behoefte van donororganen te voorzien door op tal van manieren te stimuleren dat mensen zich als donor beschikbaar stellen. Het Masterplan Orgaandonatie, voor zover dat vanaf 2008 is uitgevoerd, zou 25% meer postmortale orgaandonaties hebben moeten opleveren. Dat percentage is helaas niet gehaald. Ook de talloze voorlichtingscampagnes hebben uiteindelijk niet het gewenste effect bereikt, in ieder geval te weinig om te voorzien in de behoefte aan donororganen. Dit levert een groot maatschappelijk probleem op, waarvoor de overheid terecht blijft zoeken naar een oplossing.
Het Masterplan Orgaandonatie bevatte ook de aanbeveling om over te gaan op een ja-tenzijsysteem. En hoewel de regering daar tot nu toe niet toe is overgegaan, rechtvaardigt de beperkte effectiviteit van de andere maatregelen volgens een meerderheid van mijn fractie het overgaan tot dit systeem. Met name ook omdat de Coördinatiegroep Orgaandonatie concludeert dat initiatieven op andere vlakken niet kunnen leiden tot het oplossen van de wachtlijstproblematiek. Ik onderschrijf wel de conclusie van mevrouw Nooren dat het altijd gaat om een heel stelsel aan maatregelen, dus dat er ook flankerend beleid moet worden gevoerd. De infrastructuur, werkwijze in ziekenhuizen en dergelijke: als dat in totaal kennelijk niet voldoende werkt, dan is zo'n stap gerechtvaardigd.
De subsidiariteit vergt van de overheid dat ze zo veel mogelijk recht doet aan het toestemmingsprincipe. Ze zal zich tot het uiterste moeten inspannen om ervoor te zorgen dat geen reactie daadwerkelijk betekent dat iemand zich bewust is van de gevolgen en instemt met de donatie. Dat stelt hoge eisen aan de voorlichting aan burgers: wat betreft de frequentie, de communicatiekanalen, de inhoud van de informatie en de toegankelijkheid ervan. Dat geldt zowel voor de begrijpelijkheid als voor het bereik van die informatie. Een gedifferentieerde aanpak zal ook moeten aansluiten bij de behoefte van bijvoorbeeld laaggeletterden, mensen met beperkte verstandelijke vermogens of migranten die het Nederlands beperkt beheersen. In de schriftelijke stukken antwoordt de regering dat er specifiek informatiemateriaal ontwikkeld zal worden om ook deze groepen een geïnformeerde keuze te laten maken. Er zou daartoe een communicatieplan worden opgesteld en budget vrijgemaakt. Kan de minister uitleggen welke voornemens er concreet zijn om ook bijzondere categorieën mensen te bereiken en te informeren? Delen zowel de minister als de initiatiefneemster onze mening dat ook in de huidige situatie dit maatwerk al nodig is? Dus zal de regering daarin ook investeren als dit voorstel niet wordt aangenomen?
Wij onderschrijven het standpunt van de initiatiefneemster dat het nieuwe registratiesysteem, als het wetsvoorstel wordt aangenomen, pas in werking kan treden als er kan worden uitgegaan van een voldoende geïnformeerd publiek. Wanneer acht zij en wanneer acht de minister dat dit punt is bereikt? Welke stappen moeten daarvoor zijn gezet?
Voorzitter, dan nog zal schriftelijke informatie, zelfs als ze wordt aangevuld met audiovisueel materiaal, niet altijd leiden tot een besef van de gevolgen en de mogelijkheid om te kiezen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau, waar al eerder naar verwezen is, waarschuwde onlangs nog voor nieuwe scheidslijnen in onze samenleving. Niet iedereen begrijpt overheidssystemen en -regelingen, niet iedereen is in staat tot zelfregie en zelfredzaamheid. In sommige situaties zal die bewustwording pas plaatsvinden bij een individuele benadering, bijvoorbeeld een gesprek. Daarin is nu niet expliciet voorzien. Hoe kijken de minister en de initiatiefneemster hiertegen aan en welke beroepsgroep zou hier een rol in kunnen spelen? Zou de huisarts wellicht mensen kunnen bijstaan waarvan hij het vermoeden heeft dat ze de gevolgen van een keuze niet zomaar overzien?
De heer Ton van Kesteren i (PVV):
Mevrouw Strik zegt dat flankerend beleid nodig is om burgers te bereiken. Daarbij noemt ze campagnevoeren, of in elk geval de mensen informeren. Ze wil ook graag dat er meer donerende mensen komen, of in elk geval dat er meer organen beschikbaar komen. Moet de informatie dan gericht zijn op het worden van een donor, of zal die informatie ook gericht moeten zijn op een eerlijke en volledige voorlichting van het publiek over de vraag wat donatie precies inhoudt? Door de expertmeetings weten we dat er natuurlijk ook heel andere feiten te vertellen zijn aan het publiek. Wat vindt mevrouw Strik daarvan? Moeten we ons beperken tot puur meer organen en meer donoren, of moeten we ook de rest van de informatie geven? Soms kan die heel confronterend zijn.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik denk dat het heel belangrijk is om mensen zo objectief en neutraal mogelijk te informeren en daarbij wel aan te geven welk maatschappelijk belang met donorregistratie gemoeid is. Iedereen kan op een wachtlijst komen te staan. Dat is de andere kant. Iedereen kan in de situatie komen dat hij het nodig heeft, maar natuurlijk moet de informatie zo helder en objectief mogelijk zijn. Het moet geen propaganda worden.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Dus als ik het antwoord van mevrouw Strik goed begrijp, dan zou dat ook informatie kunnen zijn die als minder positief voor het donor worden wordt beschouwd. Want er is natuurlijk informatie die niet pleit voor het donor worden.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik weet niet precies op welke informatie meneer Van Kesteren nu doelt, maar het is een ingrijpende keuze die mensen maken. Dus mensen moeten zich heel goed bewust zijn van de mogelijke gevolgen en de effecten die zo'n keuze heeft. Dus inderdaad: alle mogelijke gevolgen moeten in kaart worden gebracht, maar ik kan niet precies voorzien op welke onjuiste of demotiverende informatie de heer Van Kesteren nu doelt.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Kesteren.
De heer Ton van Kesteren (PVV):
Ik neem aan dat mevrouw Strik ook de expertmeetings heeft gevolgd. Misschien heeft zij heel selectief geluisterd. Een van de vrouwen die ik heb genoemd, vertelde hoe zij het heeft ervaren dat haar man ineens donor werd, terwijl zij niet meer professioneel bij de uitname van organen was betrokken, maar meer als echtgenote met de neus op de feiten werd gedrukt. Daar doel ik op. Dat is heel wezenlijke informatie. Zij gaf aan dat dit vaak niet in de campagne wordt vermeld.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ik heb de indruk dat meneer Van Kesteren doelt op de wijze waarop de communicatie, de begeleiding et cetera in ziekenhuizen gaan. Ik kom later nog terug op de vraag of daar nog iets aan te verbeteren valt. Dat moet natuurlijk zonder meer duidelijk zijn, maar ik weet niet of bij donorregistratie vooraf al uitgebreid moet worden verteld hoe het precies in het ziekenhuis gaat. Laten we ervoor zorgen dat het zo zorgvuldig mogelijk wordt geïmplementeerd in de ziekenhuizen.
Voorzitter. Naast de burgers die meer moeite hebben om de gevolgen tot zich te laten doordringen, zijn er uiteraard ook de wilsonbekwame personen. Mijn fractie vindt het belangrijk dat artsen met dit wetsvoorstel, als het wordt aangenomen, ook een vergewisplicht krijgen ten aanzien van deze groep. Overigens voorziet ook de huidige wet in de mogelijkheid om zonder toestemming over te gaan tot orgaandonatie; het is vandaag al vaker besproken. Immers, na overlijden kunnen de nabestaanden besluiten om zonder donorregistratie van de betrokkene wel toestemming te verlenen. Juist omdat zo veel mensen niet zijn geregistreerd en de voorkeur van de overledene vaak ook niet bekend was, worden nabestaanden voor een uiterst moeilijk en pijnlijk dilemma geplaatst op een toch al verdrietig en stressvol moment. Welk besluit is nou goed als er nooit is gesproken over orgaandonatie tijdens het leven van de betrokkene?
Voor zover het voorgestelde systeem daadwerkelijk mensen aanzet tot het overdenken van en besluiten tot orgaandonatie, zullen nabestaanden én de overheid vaker de zekerheid hebben over de instemming met donatie van de persoon zelf. Daarnaast kunnen mensen expliciet laten opnemen dat ze de keuze aan hun nabestaanden laten. Ook dit kan ervoor zorgen dat deze groep minder vaak wordt opgezadeld met gewetenswroeging. Dat neemt echter niet per definitie de twijfel weg over de wil van de betrokkenen als zij slechts zijn geregistreerd met "geen bezwaar".
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Daar wil ik mevrouw Strik graag een vraag over stellen. Nu is er in 66% van de gevallen sprake van familieweigering als iemand niet is geregistreerd en de vraag in het ziekenhuis wordt gesteld. Dan zou je zeggen dat daar heel veel winst is te halen, maar wel als er opnieuw wordt gewerkt aan bewustwording in families over wat iemand heeft gewild, ook al is hij niet geregistreerd. U zegt dat het nieuwe systeem een voordeel oplevert omdat het duidelijkheid schept, maar het punt is nou juist dat de geenbezwaarcategorie geen duidelijkheid schept. Dan zou je kunnen zeggen dat het belangrijk is dat er wordt gewerkt aan bewustwording, zodat de familie zo mogelijk weet wat de overledene heeft gewild. Maar dat is alle twee betrekkelijk onafhankelijk van het systeem dat je kiest. De vraag die ik wil stellen is dus: de grootste winst is toch te halen bij het terugdringen van het aantal familieweigeringen, ook in het huidige systeem?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat is natuurlijk waar, maar hoe dring je het aantal weigeringen terug? Ik denk dat het helpt als al tijdens het leven wordt nagedacht en besloten over orgaandonatie. Dan hoeven de nabestaanden niet te beslissen voor iemand anders, maar heeft de persoon zelf al een weloverwogen besluit genomen. Of hij heeft dan zelf besloten, of hij registreert dat het aan de nabestaande is om daarover te beslissen als hij niet kan kiezen, als hij het ook niet belangrijk vindt, maar als hij het belangrijker vindt wat de nabestaande vindt en hoe de nabestaande het ervaart.
De heer Kuiper (ChristenUnie):
Het punt is dat dat betrekkelijk onafhankelijk is van het systeem. In de nieuwe ADR is het bij "geen bezwaar" ook onduidelijk wat iemand gewild heeft. Dus in alle gevallen is het van belang om te werken aan bewustwording. Dus waarom zou je dan moeten overgaan tot een ADR? U zegt dat het onder ADR helderder wordt voor de nabestaanden. Dat vraag ik mij dus af.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Zoals ik net ook al heb aangegeven, werkt het alleen maar met heel goede communicatie en met het bevorderen van het bewustzijn van en het nadenken over orgaandonatie tijdens het leven. Ik heb van de initiatiefneemster begrepen en van de minister toezeggingen gehad dat het gepaard zal gaan met die communicatie daarover, waardoor je wellicht meer duidelijkheid kan krijgen dat er geen bezwaar is als er "geen bezwaar" wordt geregistreerd. Je hebt nooit de zekerheid. Dat klopt. Ik wou net beginnen met vragen over de categorie "geen bezwaar", maar wellicht wordt het voor een grotere groep mensen duidelijker of ze ermee instemmen of niet.
Mevrouw Martens i (CDA):
Of de categorie "geen bezwaar" nou meer helderheid geeft aan de nabestaanden, moet nog helemaal blijken. Het wordt misschien nog onduidelijker wat de persoon nou zelf heeft gewild. Als je donor wilt zijn, hoef je namelijk niet meer te registreren, want dan ben je het al. In een ander opzicht wordt de onduidelijkheid voor nabestaanden dus groter. Maar ik wilde eigenlijk iets anders zeggen. Ik wilde mevrouw Strik eigenlijk vragen: hoe kun je nou zorgen dat de nabestaanden eerder ja zeggen? Daarbij wil ik graag wijzen op het recente proefschrift van de Radboud Universiteit over het benaderen van nabestaanden. Degene die de promotie gedaan heeft, heeft ook gesproken op de deskundigenbijeenkomst. Hij zei: de manier van benaderen van nabestaanden maakt ontzettend veel uit voor een ja of nee. Mensen raken teleurgesteld en gefrustreerd door de manier van benaderen. Soms gebeurt dat onder tijdsdruk. Het onderzoek van de NTS laat zien dat het zelfs al scheelt als je een koffiejuffrouw erbij zet, koffie zet, een vertrouwde sfeer creëert en ongehaast in gesprek gaat. Dat kan al zo veel uitmaken en ontzettend helpen. Dus daar is nog echt winst te behalen, ook binnen de huidige wet.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dank, mevrouw Martens, voor deze aanvulling. Ik denk dat u helemaal gelijk heeft met uw verhaal over verbetering van die communicatie en ruimte en begeleiding. Dat geldt zowel in het huidige systeem als in het systeem dat hier wordt voorgesteld. Misschien nog iets over de stelling dat "geen bezwaar" nog helemaal geen duidelijkheid geeft. Ik vind het een verbetering dat er nu onderscheid wordt gemaakt tussen "ja" en "geen bezwaar". Dan is het in ieder geval zo dat degene van wie een "ja" geregistreerd is, dat echt expliciet heeft gewild. Bij die geenbezwaarsituatie kan nog eventueel worden gekeken of die persoon dat echt heeft gewild.
Dan kom ik op mijn vragen over die categorie. Misschien is het handig dat ik die eerst even stel, mevrouw Nooren. Anders ga ik straks hetzelfde zeggen.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren zout het nog even op.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
U zout het op, oké.
Dat neemt echter niet per definitie de twijfel weg over de wil van de betrokkenen als zij slechts zijn geregistreerd met "geen bezwaar". Mijn fractie acht het daarom cruciaal dat twijfels geuit door nabestaanden over de vraag of de overledene wel heeft toegestemd, door de arts zeer serieus worden genomen. En dat is niet wettelijk waterdicht geborgd. De wet schrijft voor dat nabestaanden het bezwaar aannemelijk moeten maken, en dat kan een immens lastige of zelfs onmogelijke opgave zijn. Erkennen de minister en de initiatiefneemster dit en, zo ja, welke criteria stellen zij aan een dergelijke aannemelijkheid? Wordt dit ook nog in nadere regelgeving uitgewerkt? Mevrouw Martens vroeg daar vanmorgen ook al naar.
Kunnen zij, dus de initiatiefneemster en de minister, in dit verband nader ingaan op de exacte juridische positie van nabestaanden in dergelijke situaties? Tijdens de hoorzitting was het geruststellend om te horen dat artsen bij twijfel onder de nabestaanden niet overgaan tot donatie. Dat kwam terug in de memorie van antwoord van de Nederlandse Vereniging voor Intensive Care (NVIC). Dat zou immers onnodig extra leed toevoegen aan het rouwproces. Maar dat is slechts een praktijkgegeven. Het geeft misschien te weinig rechtszekerheid. Is de minister bereid om bij een evaluatie na te gaan hoe dit aannemelijkheidsvereiste uitpakt en of het wellicht verzacht zou moeten worden? En wat als blijkt dat het voor nabestaanden zelf te bezwaarlijk is? Volgens de initiatiefneemster en ook weer die NVIC zal de huidige praktijk dat bij ernstige bezwaren geen orgaanuitname plaatsvindt, gehandhaafd blijven. Dat is een belangrijke toezegging, maar zou dat niet beter in nadere regels gevat kunnen worden?
Artikel 23, lid 2 van het wetsvoorstel gaat wel regelen dat in de protocollen van de ziekenhuizen regels worden gesteld over hoe wordt omgegaan met informatie van nabestaanden. Nou, dat zou een handvat kunnen bieden voor die nadere regels daarvoor. Maar biedt deze bepaling zelf nou wel voldoende rechtszekerheid? Deze vraag geldt eigenlijk zowel voor de huidige situatie als voor toekomstige situaties, hoewel je misschien in toekomstige situaties daar vaker mee te maken krijgt, in verband met die geenbezwaarcategorie.
Ik ga nu verder met mijn betoog.
De voorzitter:
Houdt u wel de tijd in de gaten?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Ja. Ik doe mijn best, voorzitter.
Tijdens de hoorzittingen en uit alle reacties op dit wetgevingsproces, kwamen ons veel verhalen ter ore over de traumatische ervaringen rondom het transplantatieproces. Een zekere spanning tussen snel handelen en nabestaanden de tijd geven voor besluitvorming en het nemen van afscheid is misschien nooit helemaal weg te nemen. Toch blijkt het belang van een goede begeleiding, informatie en communicatie elke keer weer cruciaal te zijn. Nederland scoort in Europees verband goed op het terrein van donatie en transplantatieprogramma's, maar kennelijk valt er, gelet op de geluiden, nog veel te verbeteren. Het protocol voor orgaanuitname vergt uiterste zorgvuldigheid, en de minister zal dit zeker onderschrijven. Maar herkent hij de verhalen over negatieve ervaringen en ziet hij ruimte voor verbetering? Welke acties voorziet hij om ervoor te zorgen dat het hele proces van orgaanuitname voor nabestaanden op geen enkele manier aan rouwverwerking in de weg staat?
Voorzitter. Ik ben in deze bijdrage ingegaan op een aantal cruciale voorwaarden waaraan het nieuwe systeem zou moeten voldoen, en heb daarbij zowel de minister als de initiatiefneemster aangesproken. De minister is straks verantwoordelijk voor de uitvoering, maar de initiatiefneemster heeft in het wetgevingstraject al deze voorwaarden onderschreven. Kan zij nader ingaan in hoeverre een zorgvuldige uitwerking hiervan en een duidelijke rechtspositie voor nabestaanden bepalend zijn voor haar pleidooi voor het aannemen van deze wet? Wanneer beschouwt zij bij de evaluatie de wet als geslaagd? Is dat enkel de beschikbaarheid van meer donoren, of ook het grotere bewustzijn van burgers, meer registraties en minder problemen of dilemma's bij nabestaanden? En wat als de wet slechts gedeeltelijk geslaagd kan worden genoemd? Met andere woorden: hoe weegt zij deze verschillende doelen, of is er sprake van één hoofddoel en enkele bijkomende doelen?
Voorzitter. Wijziging van het donorsysteem is een beslissing die alle Nederlanders raakt: zowel hun gezondheid als hun recht op zelfbeschikking. En hoewel we hier als medewetgever altijd besluiten nemen die Nederland en Nederlanders aangaan, voelt de komende stemming als een extra grote verantwoordelijkheid. Met een beslissing over orgaandonatie kán de overheid bijna niet dichter bij een burger komen. Uit verschillende peilingen naar het maatschappelijk draagvlak komt een ruime meerderheid naar voren die positief staat tegenover het voorstel, positiever dan over het huidige systeem. Dat is belangrijk, maar het kan niet de plaats innemen van individuele beslissingen over donatie. Het aantal registraties is tijdens dit wetgevingsproces al toegenomen, wat laat zien dat het gesprek over orgaandonaties erdoor is aangejaagd. Dat is op zich al een grote verdienste van de initiatiefneemster, want meer bewustzijn is voor elk registratiesysteem belangrijk.
Voorzitter. Tot slot. Mijn fractie is ervan overtuigd dat de voorgestelde wijziging van de Donorwet kan leiden tot een grotere beschikbaarheid van donororganen en tot meer bewuste keuzes over al dan niet doneren. We beseffen echter ook dat het tot op zekere hoogte een inperking kan vormen van de lichamelijke integriteit. Een wetsvoorstel met zo'n principieel karakter leent zich niet voor partijdiscipline, maar vergt een individuele afweging. We hebben uiteraard als fractie alle argumenten en feiten met elkaar doorgesproken, maar de eindafweging valt verschillend uit. Drie van de senatoren vinden het voorgestelde registratiesysteem geoorloofd vanwege het maatschappelijke belang van het wetsvoorstel, mits aan de waarborgen die ik in mijn bijdrage heb genoemd wordt voldaan. Zij overwegen vóór het wetsvoorstel te stemmen. Een van de fractieleden vindt dat de beslissing over iemands lichaam alleen expliciet kan worden genomen door het individu zelf of zijn nabestaanden, en dat zij daarom in geen enkele situatie aan de overheid toekomt. Hij zal daarom tegen het wetsvoorstel stemmen. Deze vooruitblik neemt overigens niet weg dat alle leden van mijn fractie grote waarde hechten aan een zorgvuldige beantwoording van de vragen door minister en initiatiefneemster. Wij kijken daarnaar uit.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan de heer De Grave.