Verslag van de vergadering van 6 februari 2018 (2017/2018 nr. 18)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.02 uur
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Voorzitter. Wij hadden deze staatssecretaris graag bij een ander soort wetsvoorstel zijn debuut zien maken in deze Kamer, maar een mens kan niet altijd kiezen wat hij zou willen. In elk geval maken we vandaag kennis met een staatssecretaris die met een bijzonder stevig voorstel naar de Kamer komt en daarmee laat zien dat hij Caribisch Nederland zeer serieus neemt. Dat is op zijn minst te waarderen, en dat serieus nemen is ook bijzonder hard nodig. Sint-Eustatius staat meestal niet vooraan in de aandacht, maar daar is vandaag wel alle trieste reden toe, nu er een voorstel voorligt om het laatste wettelijke redmiddel in te zetten om de bestuurlijke verwildering in Sint-Eustatius aan te pakken.
Onze eerste taak als Kamer is het voorstel zelf te beoordelen op legitimiteit, noodzaak, proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Mag het, moet het, kan het, werkt het? Daarbij zullen we moeten ingaan op het tijdelijke karakter van de wet en op de vraag hoe het hierna verder moet. Daarnaast zullen we ook, en op een iets later tijdstip ook uitgebreider, moeten stilstaan bij het bredere kader waarnaar het rapport van de commissie van wijzen en ook de kabinetsreactie en het wetsvoorstel verwijzen. Het gaat om de relatie tussen het land Nederland en het eiland Sint-Eustatius als openbaar lichaam, en de rol die Nederland de afgelopen jaren heeft gespeeld bij de falende opbouw van het eiland.
Maar eerst moeten we het dus hebben over de principiële en staatsrechtelijke toetsing, want dit voorstel grijpt diep in op de bestuurlijke verhoudingen tussen de rijksoverheid en de lokale overheid. Het is een paardenmiddel dat alleen bij uiterste noodzaak mag worden ingezet als er geen enkele andere oplossing meer is, een ultimum remedium. Daarvoor schept de Grondwet inderdaad de mogelijkheid. Sinds kort geldt dat stuk dankzij de inbedding ook voor de openbare lichamen. Maar daarvoor stond in de WolBES al het vergelijkbare artikel 232. Vanaf 2010 speelt dat een rol in de discussie. Het is daarbij van belang om de verhelderende memorie van toelichting nog eens erbij te pakken. Daarin stond: "Ten slotte is er de situatie dat het bestuur van een openbaar lichaam zijn taken 'grovelijk verwaarloost'. Daarbij gaat het om verwaarlozing van autonome taken, dus taken op grond van deze wet of de Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, zoals ...". Daarna volgen er een paar voorbeelden. Dan staat er: "Zoals gezegd is het uiterst onwaarschijnlijk dat een dergelijke situatie zich snel zal voordoen. Daarvoor kent de wet immers voldoende waarborgen." Die woorden waren vast geruststellend bedoeld, maar zeven jaar later zijn we bij het punt gekomen dat het ultimum remedium op tafel ligt.
Voor de toetsing is dan allereerst van belang om vast te stellen of de situatie op Sint-Eustatius gezien moet worden als grove taakverwaarlozing. Op dat punt baseert de regering zich op het evenwichtige, duidelijke en haarscherpe rapport van de commissie van wijzen. Wij zijn hun dank verschuldigd. Hoewel het totaalbeeld schokkend is, staan er weinig verrassingen in voor wie de situatie op Sint-Eustatius een beetje volgt. Dat de verhoudingen met Nederland slecht zijn, is verdrietig en niet behulpzaam, maar het echte probleem ligt elders. De bevolking van het eiland heeft met name te lijden onder het feit dat de bestuurders hun verantwoordelijkheid niet nemen en dat de eilandraad haar vertegenwoordigende en controlerende taken verzaakt. In toenemende mate is er, zoals het rapport aangeeft, sprake van willekeur, wetteloosheid en wanbeheer. Persoonlijk machtsstreven, intimidatie en discriminatie zijn structurele ondermijners van de rechtsstaat geworden, en ondertussen spenderen de bestuurders hun tijd en het geld van het eiland aan schijnmanoeuvres over autonomie. Begrijpt u mij goed: daarover is op zich altijd te spreken. Zo is het volkenrechtelijk ook geregeld. Het moet dan ook altijd gaan om de uitdrukkelijke wens en belangen van de bevolking van Sint-Eustatius. Maar het moet niet gaan om een paar individuen die hun politieke macht misbruiken ten koste van de bevolking.
De kern van de motivatie van dit voorstel is dus niet dat er problemen zijn op Sint-Eustatius. De kern is dat het lokale bestuur niet langer aanspreekbaar is op de wettelijke verhoudingen en verantwoordelijkheden. Daarmee is het onmogelijk geworden om de problemen aan te pakken en naar een verbetering toe te werken. Dat maakt dit voorstel naar de mening van mijn fractie legitiem en noodzakelijk. Er wordt bestuurlijk breed ingegrepen, maar er wordt — terecht, vinden wij — ook breed ingezet op verbetering van de leefomstandigheden en herstel van de lokale democratie en van het bestuurlijke apparaat. Zo moet de rechtsstaat op Sint-Eustatius weer worden hersteld. Zo kunnen burgers en bedrijven straks weer rekenen op een bestuur dat rechtmatig en rechtvaardig opereert, en zo kunnen de samenleving en de economie weer grond onder de voeten krijgen. Daarom hoort bij de proportionaliteitsvraag ook de vraag hoe de lokale democratie kan worden hersteld, want deze inbreuk moet zo klein en zo kortdurend mogelijk zijn. Ik denk dat iedereen dat vindt. Daarom de vraag of de staatssecretaris ook kan reageren op het advies van de Raad van State om de afbouw van de ingreep niet cold turkey te doen — zo zei de Raad van State dat niet, maar daar kwam het toch op neer — maar langs de weg van de geleidelijkheid.
Mijn fractie begrijpt de keuze om via meer informele vormen van inspraak en medezeggenschap de democratie weer op te bouwen en te oefenen. Zonder dat we de maatschappelijke raad van advies al te strak willen reglementeren — dat zou ook niet werken — hebben we er wel behoefte aan om bijvoorbeeld bij de kwartaalrapportages te horen hoe die inspraak en de ontwikkeling van de lokale democratie vorm krijgt. Daarover sprekend: kan de staatssecretaris toezeggen dat deze kwartaalrapportages, die we vanaf 1 juni mogen verwachten, ook naar onze Kamer worden gestuurd? De kabinetsreactie op het rapport van de commissie van wijzen, waarin dit wordt gezegd, was immers alleen in afschrift naar ons toegestuurd. De Eerste Kamer krijgt de rapportages ook graag rechtstreeks van de staatssecretaris, zodat we de vinger aan de pols kunnen houden. Kan de staatssecretaris ook toezeggen dat in die rapportages ook het functioneren van het bewindsliedenoverleg wordt meegenomen? Dan gaat het niet om hun onderlinge verhoudingen als zodanig, maar veel meer om de vraag of het nou werkt om er op deze manier naar te kijken. En kan de staatssecretaris toezeggen dat we via de rapportages ook te lezen krijgen welke criteria en indicatoren ontwikkeld worden om de afbouw van dit bijzondere regime mogelijk te maken? Laat ik duidelijk zijn: mijn fractie geeft de staatssecretaris graag een stevig mandaat, maar geen blanco cheque. Is de staatssecretaris bereid om die criteria en indicatoren langs de weg van de kwartaalrapportages stap voor stap, zoals ze ontwikkeld worden, inzichtelijk te maken, zodat ze deel worden van het staatsrechtelijk gewenste toezicht op de afbouw van een zo uitzonderlijke interventie als deze?
Voorzitter. Mijn fractie komt dus tot de conclusie dat dit wetsvoorstel legitiem en noodzakelijk is, en meent ook dat het een effectieve ingreep kan zijn, mits er vooral wordt ingezet op de fysieke, sociale en democratische wederopbouw van het eiland. Maar precies op dat punt speelt ook de vraag naar de rol van Nederland. In het rapport van de commissie van wijzen komen we hetzelfde beeld tegen als in het rapport van de commissie-Spies: te weinig samenhang in het beleid, te stroperige communicatie in Den Haag, goede verbeteringen in bijvoorbeeld zorg en onderwijs, maar ook schromelijk tekortschieten in onder andere sociale zekerheid en infrastructuur. Ik noem maar het vaststellen van het sociaal minimum, dat — alle mooie woorden ten spijt — maar niet wil vlotten. Dat onderzoeksrapport moet er nu bijna zijn en we hebben begrepen dat de regering voorziet om op 1 juni met een kabinetsreactie te komen.
Ook al snap ik dat dit in de ogen van een departement en van een bewindspersoon als voortvarend kan worden gezien, in de ogen van deze Kamer en meer nog in de ogen van mensen op bijvoorbeeld Sint-Eustatius is dit allemaal erg langdurig. Wat zeg ik? Dit is tijdrekken. Deze Kamer vroeg op 28 juni 2016 bijna unaniem om dat sociaal minimum vast te stellen. Nu moeten we weer tot juni 2018 wachten op een kabinetsreactie op een rapport, terwijl we steeds maar met elkaar blijven herhalen dat de armoede schrijnend is.
Ik noem dat voorbeeld, omdat het zo pijnlijk illustreert dat zelfs het debat over oplossingen wordt gefnuikt doordat de regering er zo weinig vaart achter zette. Ik zeg dat in de verleden tijd, omdat ik graag de hoop uitspreekt dat deze nieuwe regering hier wel vaart mee zal maken. Ik vraag de staatssecretaris heel concreet of de kabinetsreactie van 1 juni dan tenminste een vastgesteld sociaal minimum zal inhouden en niet alleen een procesreactie in de zin van: nu we een rapport hebben, gaan we nog eens kijken wat we daarmee moeten en dan hoort u weer van ons. Stuurt u ons en de mensen in Caribisch Nederland alstublieft niet toch weer met een kluitje in het riet. Er moeten meters worden gemaakt.
Voorzitter. Mijn fractie heeft wel behoefte aan een bredere gedachtewisseling over het rapport als geheel, de samenwerking tussen departementen, de bevoegdheden en rollen en daarmee ook over de wijze waarop de rijksoverheid voor Caribisch Nederland een transparante en effectieve overheid kan zijn. Natuurlijk gaat het daarbij ook over de coördinerende taak van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de vraag hoe die kan worden afgestemd op de onderscheiden verantwoordelijkheden van de vakministeries. Dat hoeft voor ons niet vandaag, liever niet zelfs, maar het is wel nodig, want we kunnen en mogen de kritische noten niet negeren die de commissie van wijzen kraakt over het overheidsfunctioneren vanuit Europees Nederland. Daarom vraag ik de staatssecretaris of hij ons iets meer kan vertellen over zijn eigen reflecties op dit punt en over zijn voornemen om advies te vragen aan de Raad van State. Wanneer mogen we hier stappen in verwachten?
Een klein vraagje over waarschijnlijk een kleine omissie in dit snelle wetsvoorstel betreft de rol van de griffier van het kiescollege. Dat zou eigenlijk de griffier van de eilandsraad zijn, maar aangezien de eilandsraad niet meer bestaat, is de vraag wie de griffier van het kiescollege wordt. Het lijkt ons goed om dat nog even te repareren.
Voorzitter. Tot slot wensen wij als fractie deze staatssecretaris veel betrokkenheid en heel veel daadkracht met dit voorstel, dat wij zullen steunen, want de mensen van Sint Eustatius hebben het nodig.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ganzevoort. Ik geef het woord aan mevrouw Van Bijsterveld.