Verslag van de vergadering van 13 februari 2018 (2017/2018 nr. 19)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.27 uur
Mevrouw Lokin-Sassen i (CDA):
Voorzitter. Het is een eer vandaag namens mijn fractie het woord te mogen voeren over het onderhavige grondwetsherzieningsvoorstel! "Het voorstel voert", aldus de memorie van toelichting. "de door de Eerste Kamer aangenomen motie Lokin-Sassen c.s. uit." De motie draagt mijn naam en u zult het mij niet euvel duiden dat mij dat met gepaste trots vervult. Maar ere wie ere toekomt: het is prof. Tijn Kortmann geweest die mij heeft overtuigd van de noodzaak tot grondwettelijke verankering van het recht op een eerlijk proces. Hem heb ik destijds om advies gevraagd ter voorbereiding van het debat over het eindrapport van de staatscommissie-Thomassen; Kortmann was een van de leden van deze staatscommissie. Ik noem zijn naam hier met ere: zonder anderen tekort te willen doen gedenk ik hem hier graag als een van de grootste Nederlandse staatsrechtgeleerden van de afgelopen 50 jaar. En het is vooral ook dank zij de steun van álle senatoren, de cum suis — de motie werd destijds Kamerbreed aanvaard — dat wij ons vandaag over dit voorstel kunnen buigen. Graag wil ik ook de regering dank zeggen voor de zorgvuldige wijze waarop zij dit voorstel heeft voorbereid, toegelicht en verdedigd.
Mevrouw de voorzitter. Het huidige artikel 17 Grondwet: "Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent" is een oud beginsel. Het "ius de non evocando" — letterlijk: het recht om niet uitgeroepen, dat wil zeggen: gedagvaard te worden — was in de Middeleeuwen niet zozeer een "recht" als wel een "voorrecht", een privilegium om niet voor een vreemde rechter te verschijnen. Dat betekende voor bijvoorbeeld het Reichskammergericht of de Grote Raad van Mechelen een verbod om een proces dat bij een lagere rechter aanhangig was, te doen overhevelen naar zichzelf als hoogste rechter om het af te doen. Noch in de Duitse landen noch in onze streken is het streven naar centralisatie van de Habsburgers gelukt: bij ons vormde het zelfs een van de voornaamste aanleidingen tot de opstand tegen Koning Philips II.
De privileges werden afgeschaft ten tijde van de Franse revolutie en het ius de non evocando is bij ons via de Franse Constitutie opgenomen in de Staatsregeling van 1798, waarbij het "voorrecht" tot "recht" werd gepromoveerd. De formulering in de Staatsregelingen van 1801, 1805 en 1806 was beperkter, want daarin gold slechts dat niemand veroordeeld kon worden dan "door den Rechter, dien de Staatsregeling of de Wet hem toekent".
Sinds de Grondwet van 1814 is de formule: "niemand kan tegen zijnen wil worden afgetrokken van den regter, dien de wet hem toekent", in alle opvolgende grondwetten — tot op de dag van vandaag — ongewijzigd overgenomen. Sinds de grondwetsherziening van 1983 staat deze bepaling in het eerste hoofdstuk van de Grondwet en wel in het genoemde art. 17. Thorbecke stelde destijds in zijn aantekening op de Grondwet dat niet alleen de uitvoerende macht, het bestuur, maar ook de wetgever zelf aan deze norm moet voldoen. Naar mijn oordeel is daarin nog niets veranderd.
Naar het oordeel van mijn fractie geldt dat niet alleen voor het huidige artikel, maar eveneens voor het in het onderhavige voorstel toe te voegen lid 1. Dat houdt in dat zowel het bestuur als de wetgever ervoor moeten zorgen dat de toegang tot en het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn voor eenieder gewaarborgd is en blijft. Graag vernemen wij van de regering of zij het met onze visie eens is.
Mevrouw de voorzitter. De regering hanteert twee criteria om tot een grondwetsherziening over te gaan. Een voorstel moet volgens haar ten eerste voldoende constitutionele rijpheid bezitten en ten tweede een dringende noodzaak zijn. Wat voldoende constitutionele rijpheid betreft: dit voorstel kent een lange incubatietijd, om niet te zeggen een olifantsdracht. Ik herhaal nog even kort de stappen die in het verleden zijn gezet. In 2004 pleitte de VAR-commissie Rechtsbescherming al voor opneming van een recht op toegang tot de rechter en effectieve rechtsbescherming in onze Grondwet. In 2009 is door professor Barkhuysen c.s. een rapport uitgebracht waarin eveneens geconcludeerd werd tot grondwettelijke verankering van dat recht. Ook de reeds genoemde Staatscommissie Grondwetsherziening, de staatscommissie-Thomassen, bepleitte dit unaniem in haar eindrapport van 11 november 2010. De motie-Lokin-Sassen, op de kop af zes jaar geleden aangenomen in dit huis, vroeg hetzelfde. In 2013 verscheen het proefschrift Grondwet en eerlijk proces, van de hand van de heer Leeuw, die eveneens adviseert tot opname in de Grondwet van genoemd recht. De verschillende organisaties uit het veld waarvan op 8 juli 2016 advies is verkregen over de voorgestelde wetstekst, juichten opneming van het recht op een eerlijk proces in de Grondwet eveneens toe en erkenden dat de bepaling toegevoegde waarde heeft. Zeer recent nog, in januari 2018, publiceerde mr. Manon Julicher in het Tijdschrift voor Constitutioneel Recht een artikel waarin ook zij tot de conclusie komt dat invoering van het artikel van toegevoegde waarde kan zijn voor een verruiming van de rechtsbescherming voor de rechtzoekende in Nederland. Kortom, het moge duidelijk zijn dat het voorstel na veertien jaar discussie en debat tot voldoende constitutionele rijpheid is gekomen.
Het tweede punt is de dringende noodzaak. Het recht van iedereen op een eerlijk proces, waartoe onder meer behoort de toegang tot de rechter, wordt in de huidige tijd bedreigd; dat is hier al eerder naar voren gebracht. Voor wat betreft het buitenland verwijs ik kortheidshalve naar de recente gebeurtenissen in Turkije en in het EU-land Polen. Afgelopen dinsdag heeft ook de president van de Hoge Raad dit aangestipt tijdens de deskundigenbijeenkomst. Vele andere landen zouden kunnen worden genoemd waar de rechtspraak aan banden is gelegd of zelfs monddood is gemaakt. Maar ook in eigen land kan men ontwikkelingen ontwaren die de toegang tot een eerlijk proces bemoeilijken en daarmee een serieuze bedreiging, om niet te zeggen ondermijning van de onafhankelijke en onpartijdige rechtspraak en de rechtsbescherming van de burgers tot gevolg hebben: te hoge griffierechten, opheffing van standplaatsen van gerechten of kantongerechten, waardoor de fysieke bereikbaarheid vermindert en het aantal verstekvonnissen significant stijgt, en forse bezuinigingen op financiering van de rechtspraak, waardoor de kwaliteit ervan in gevaar komt, forse bezuinigingen op de rechtsbijstand, waardoor de lagere inkomens en zelfs de middeninkomens, niet alleen burgers maar ook bedrijven, de kosten van een proces niet langer kunnen opbrengen. Bijna alle gerechten kampen met een tekort aan menskracht, alle hebben een negatieve begroting ingediend en klachten over te hoge werkdruk en regelmatige burn-outs onder rechters houden aan. Het evaluatierapport van de Wet herziening gerechtelijke kaart van december 2017 bevestigt dat deze majeure operatie vooralsnog niet tot betere en efficiëntere rechtspraak heeft geleid, dat er nog veel onvrede is, zowel bij rechters als bij het OM, en dat complexe situaties en problemen nog lang niet zijn opgelost. En dan zwijg ik maar over de invoering van het KEI en het extra werk en de problemen die daarmee gepaard gaan, zonder dat daar een adequate financiële tegemoetkoming van overheidswege tegenover staat.
Al deze ontwikkelingen maken dat burgers op zoek gaan naar alternatieven, zoals mediation, arbiters en E-court, zoals ook al eerder is aangegeven. OM en bestuur hebben steeds verdergaande bevoegdheden gekregen tot het treffen van schikkingen en beschikkingen zonder rechterlijke tussenkomst, het sluiten van deals en/of het opleggen van bestuurlijke boetes. Dat lijkt mooi, want het ontlast de rechterlijke macht en het kán ook leiden tot snelle oplossing van conflicten, maar het kan evenzeer leiden tot willekeur; zie het rapport Beschikt en gewogen van de pg bij de Hoge Raad, de heer Fokkens, uit 2014. Ook in het belasting- en vreemdelingenrecht ziet men de rechter op afstand gezet, waardoor de mogelijkheden tot willekeur toenemen.
Mevrouw de voorzitter. Met deze niet limitatieve opsomming heeft mijn fractie hopelijk de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel voldoende aangetoond. Het is van het grootste belang dat een onafhankelijke en onpartijdige rechter de burgers beschermt tegen mogelijke willekeur, of die nu van andere burgers, machtige maatschappelijke organisaties of het overheidsbestuur dan wel het OM afkomstig zijn. De heer Feteris, president van de Hoge Raad der Nederlanden, heeft afgelopen dinsdag tijdens de deskundigenbijeenkomst over de staat van de rechtsstaat in dit huis eveneens op deze gevaren gewezen. Om het met de woorden van mevrouw Creutzberg, senior rechter van de rechtbank Midden-Nederland, van afgelopen dinsdag tijdens de deskundigenbijeenkomst te zeggen: "Onafhankelijke, toegankelijke rechtspraak van goede kwaliteit is niet vanzelfsprekend. Het belang ervan is groot: het is een voorwaarde om alle maatschappelijke en economische processen goed en rechtvaardig te laten verlopen." Dát is precies wat het onderhavige wetsvoorstel grondwettelijk beoogt te waarborgen. Op zichzelf is het al een veeg teken dat dit recht in de Grondwet verankerd moet worden: vanzelfsprekende zaken zouden eigenlijk niet gecodificeerd behoeven te worden. De rechterlijke macht vormt het kloppend hart van een gezonde democratische rechtsstaat. Hij is de dragende pilaar waarop een stabiele maatschappij geënt is, want hij voorkomt willekeur en machtswellust. Aan de kwaliteit van de rechterlijke macht kan men het beschavingsniveau van een volk afmeten. Wat de dijken zijn voor het grondgebied, is een voor eenieder toegankelijke, onafhankelijke rechterlijke macht voor het welzijn van de natie.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Lokin. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.