Verslag van de vergadering van 6 maart 2018 (2017/2018 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.37 uur
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. De fractie van de SGP heeft respect voor het werk dat verzet is door de initiatiefneemster, mevrouw Karabulut, in het kader van de Wet op de verdringingstoets. Deze toets heeft invloed op het proces dat in gang gezet is rond de Participatiewet, waarbij een evenwicht gezocht moet worden tussen het leveren van een tegenprestatie door uitkeringsgerechtigden versus het probleem van verdringing van betaalde arbeid.
Een belangrijke voorvraag van mijn fractie aan de initiatiefneemster is wat zij eigenlijk vindt van het uitgangspunt van de Participatiewet, en dan met name van het feit dat een tegenprestatie geleverd dient te worden. Bij de bestudering van de stukken kreeg mijn fractie de indruk dat de initiatiefneemster deze wet in eerste instantie heeft gekoppeld aan allerlei verschillende uitgangspunten, waar vooralsnog niet een direct duidelijk verband in zit. Angst voor uitfasering van werk naar lagelonenlanden, studenten die werkervaringsplekken voor lief nemen, werklozen die niet aan het werk komen, economische crisis. Kortom, een scala aan zaken wordt genoemd, waarbij wel wat wisselend perspectief aan de orde is. Dat klemt te meer als ik lees dat de initiatiefnemer met dit wetsvoorstel beoogt om mensen met een bijstandsuitkering meer kansen te bieden op een echte, betaalde baan en werknemers in loondienst en zzp'ers te beschermen tegen oneerlijke concurrentie door de inzet van onbetaalde krachten.
Mijn vraag is: wat wil de initiatiefneemster nu eigenlijk? Gaat het er nu om te voorkomen dat werkgevers verkeerd gebruikmaken van de Participatiewet? Of gaat het om de rol van de gemeenten, die verdringing te gemakkelijk accepteren? Of gaat het om werkenden die hun baan kwijtraken als gevolg van de inzet van uitkeringsgerechtigden? Of gaat het om het snel aan de slag helpen van uitkeringsgerechtigden? Dat laatste lijkt me in ieder geval een belangrijk doel van de Participatiewet.
Deze verdringingstoets legt daar niet de juiste focus op, naar het gevoelen van mijn fractie. Daarover heb ik onder andere de volgende vragen. Wordt door het specifiek inbrengen van een verdringingstoets niet een zware administratieve, zo niet bureaucratische, last opgelegd aan allen die de Participatiewet tot een succes willen maken? Hoe kijkt de initiatiefneemster hier tegenaan? En wat is de visie van de staatssecretaris hierop?
Veel lastiger vind ik dat door deze wet het perspectief op echt werk nog problematischer wordt voor mensen in een uitkeringspositie. De inzet van deze wet is immers dat zij blijkbaar alleen mogen worden ingezet op werk dat normaal gesproken niet betaald wordt. Dat betekent dan toch dat er alleen maar klusjes gezocht worden waar toch verder niemand voor te vinden is, dan wel waar niemand zin in heeft of waar in ieder geval niemand iets voor wil betalen? Moet je juist niet alle ruimte bieden om in normaal werk in te groeien? Kan dat niet een geweldige stimulans zijn om ondernemers of organisaties te verleiden, mensen in dienst te nemen die dan toegroeien naar echt, duurzaam werk, door werkzaamheden die er ook echt toe doen?
De heer Köhler i (SP):
De heer Schalk heeft het over klusjes die er niet toe doen, dat we die moeten vermijden. Nu is er in de Participatiewet bij die tegenprestatie sprake van werkzaamheden met een algemeen maatschappelijk nut, die tot nu toe geen betaalde arbeid zijn. Dat is de bedoeling. Wil hij dat nu terzijde schuiven onder het motto: dat zijn klusjes die er niet toe doen?
De heer Schalk (SGP):
Ik wil dat niet terzijde schuiven, maar ik vind het, ook gehoord het debat vanmiddag en de inbreng van de heer Köhler zelf, steeds lastiger worden om te begrijpen wat er aan additionele werkzaamheden zou zijn die niet op de ene of andere manier normaal gesproken betaald werk zouden zijn. Anders dan dat je bijvoorbeeld bedenkt dat we in onze plaatselijke gemeente tot nu toe nog nooit het park hebben opgeruimd, maar nu gaan we een paar mensen vragen om dat te doen, bij wijze van spreken. Als je dat een paar maanden of een paar jaar hebt gedaan, dan moet je toch zeggen: nu moet het daadwerkelijk werk worden? Het is immers op een gegeven moment klaar met de additionele werkzaamheden die geen enkele waarde of tegenwaarde krijgen. Dat is een beetje het bezwaar dat ik heb.
De heer Köhler (SP):
Ik denk dat hier toch sprake is van een misverstand. Als je in het kader van de zogenaamde tegenprestatie ter uitvoering van de Participatiewet bijvoorbeeld iets moet doen aan het schoonmaken van de stad, dan is dat werk dat ook betaald zou kunnen zijn.
De heer Schalk (SGP):
Zeker, dus dat mag dan al niet van u.
De heer Köhler (SP):
Ja. Wij zijn daar ook helemaal niet voor, maar dat terzijde. Maar dat is wettelijk dus nu mogelijk in de Participatiewet, en dat blijft ook met deze verdringingstoets zo, tenzij het werk is, directe arbeidsplaatsen, die op enig moment kort daarvoor onttrokken zijn aan betaalde arbeid. Maar als een gemeente zegt "we konden tot nu toe alleen maar op niveau A schoonmaken en willen nu de stad op niveau B gaan schoonmaken", en ze voegen echt arbeidsplaatsen toe, dan is die verdringingstoets daarop niet van toepassing. Wat mij betreft is dat jammer, trouwens, maar dat is een andere discussie dan die over de verdringingstoets. Ook met deze verdringingstoets blijft het mijns inziens mogelijk om onbetaald werk te laten uitvoeren, wat normaal gesproken betaald werk zou zijn. Alleen als het in de plaats komt van werk dat echt betaald werd, dan wordt het door de verdringingstoets verboden.
De heer Schalk (SGP):
Laten we even een voorbeeld gebruiken, dan krijgt het wat handen en voeten. Als we bij wijze van spreken zeggen: een gemeente heeft een bepaald budget voor het schoonmaken van de stad en op een zeker moment is dat budget besteed, maar de stad is nog niet echt schoon genoeg, dan zetten we daar maar iemand voor in, omdat we toch geen geld meer hebben. Dan is het inderdaad de laatste paar jaar niet betaald, maar ben je nog steeds iets aan het doen wat je eigenlijk als betaald zou kunnen aanmerken. Met andere woorden: die grens tussen dat additionele werk en gewoon werk, dat ook betaald zou worden, is flinterdun.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, meneer Köhler.
De heer Köhler (SP):
Dat ben ik helemaal met u eens. Wij zijn als SP ook geen voorstander van dit element in de Participatiewet: mensen normaal werk laten doen, maar dan de hele tijd of tijdelijk onbetaald. Ik betoog alleen maar dat die verdringingstoets daar niks aan verandert. Deze kwalijke praktijk mag gewoon doorgaan. Op dit punt voorziet de verdringingstoets niet in een oplossing.
De heer Schalk (SGP):
Mevrouw de voorzitter. Ik zou bijna geneigd zijn om een tegenvraag te stellen, maar u wilde een "tot slot" hebben. Ik zou bijna vragen of de SP nu eigenlijk wel werken met een tegenprestatie door bijstandsgerechtigden wil. Of is dat misschien het probleem?
De voorzitter:
Dan helemaal tot slot, meneer Köhler. Kort.
De heer Köhler (SP):
Nou, dat hangt van het karakter van de tegenprestatie af. Als de tegenprestatie feitelijk werk is dat in de reguliere praktijk normaal beloond zou moeten worden, zijn wij daar niet voor. Daarom hebben wij ook tegen de Participatiewet in deze vorm gestemd. Ik herhaal alleen dat dit initiatiefwetsvoorstel op de verdringingstoets daaraan niets verandert.
De heer Schalk (SGP):
Nee, ik denk dat de heer Köhler daar gelijk in heeft. Maar ik denk dat ik ook gelijk heb als ik zeg dat ook als er nu geen verdringingstoets aan de orde was of als er geen verdringing aan de orde was de SP, in elk geval bij monde van de heer Köhler, zou aangeven dat een tegenprestatie vragen van een uitkeringsgerechtigde geen goed idee zou zijn. Het lijkt mij dat ik dat kan concluderen op grond van wat we nu met elkaar hebben besproken. Maar misschien zie ik dat verkeerd. Dan hoor ik dat graag later in de middag nog.
Ik was gebleven bij de stimulans die er zou zijn voor ondernemers en organisaties om mensen juist te verleiden om dienst te nemen om zo toe te groeien naar duurzaam echt werk door werkzaamheden die er ook echt toe doen. Daar komt nog bij dat er een breed gedeelde politieke wens is om burgers zo veel mogelijk ruimte te bieden om verantwoordelijkheid te nemen voor de eigen leefomgeving. Door dit voorstel zijn daarbij taken die enige tijd door de overheid betaald werden, uitgesloten van de inzet vanuit de Participatiewet als de verdringingstoets er overheen wordt gelegd. Mijn fractie vraagt zich af of dit voorstel voldoende recht doet aan de lokale omstandigheden. Waarom kiest de initiatiefnemer voor een wettelijk verbod om als gemeente een vrijwilligersinitiatief te benutten omdat dit initiatief in de drie jaar ervoor onder betaald werk viel? Zet je daarmee de zaak juist niet op slot?
Mevrouw de voorzitter. Het werken aan een initiatiefwet vergt veel van een Kamerlid. Deze wet is in eerste instantie op 20 oktober 2015 aangeboden en ik neem aan dat de initiatiefneemster al enige tijd daarvoor een aanvang heeft gemaakt. Dat leidt er wel toe dat de uitgangspositie inmiddels behoorlijk is veranderd. Er is geen sprake meer van de economische crisis waarop destijds werd gedoeld. Het aantal werklozen is fors afgenomen. Ik verwijs naar het CPB-rapport van vandaag, waarin aangegeven wordt dat de economische groei rond de 3% ligt en dat de werkloosheid daalt naar 3,5%. Die was sinds 2001 niet zo laag. Mijn vraag is of de verbeterde omstandigheden nog invloed hebben op het wetsvoorstel dan wel op de uitwerking ervan. Aan de staatssecretaris heb ik de vraag of zij kan duiden wat de veranderde omstandigheden voor effect hebben op de uitwerking van deze wet, als deze zou worden aangenomen. Heeft een en ander effect op de algemene maatregel van bestuur zoals deze door het ministerie zou moeten worden ontwikkeld?
Mevrouw de voorzitter, ik heb nog een vraag aan de regering. Staatssecretaris Klijnsma ontraadde met klem dit wetsvoorstel omdat het hierdoor moeilijker wordt om mensen terug te leiden naar de arbeidsmarkt, doordat effectieve re-integratie-instrumenten geheel of gedeeltelijk worden geblokkeerd. Ik citeer haar daarmee. Inmiddels hebben we te maken met een nieuwe regering. Wat is het oordeel van de staatssecretaris van dit moment?
Mevrouw de voorzitter, veel vragen bij dit wetsvoorstel. Reden daarvoor is dat mijn fractie maximaal wil inzetten op maximale mogelijkheden voor mensen met een uitkering. Vandaar dat ik uitzie naar de reactie van de initiatiefneemster en van de staatssecretaris.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Ik geef het woord aan de heer Van Kesteren.