Verslag van de vergadering van 12 juni 2018 (2017/2018 nr. 33)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.51 uur
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Dank aan de minister voor de beantwoording, die wat mij betreft helder was. Mogelijk komt er na dit debat volgende week helderheid, na een lange discussie, over hoe verder te gaan met de gezichtsbedekkende kleding. Er was discussie over wanneer dit nou begon. Ik heb zelf nog wat na zitten zoeken en volgens mij was het in 2000, toen de PvdA voor het eerst Kamervragen stelde of een vrouw wier gezicht nagenoeg onzichtbaar is, wel kan participeren. De PvdA heeft dus destijds in die zin wel de handschoen opgepakt. In dat licht gaf de bijdrage in eerste termijn nog wel aanleiding voor wat reflectie, maar dat is dan niet meer voor dit debat. Daar spreek graag nog eens over door met de betrokken senator.
De minister heeft juist uitgelegd dat een inbreuk op het grondrecht vrijheid van godsdienst zich leent voor een zorgvuldig wetgevingsproces en dat je dat eigenlijk niet moet laten afhangen van huisregels. Ik kan daar goed inkomen. Ik deel dat, misschien wel juist omdat het ook gaat om de beperking van een grondrecht. De heer Lintmeijer vroeg heel terecht: ben je nou gelukkig? Nee. De beperking van een grondrecht stemt nooit per se gelukkig, maar het hoort wel bij een rechtsstaat. Af en toe botst het en dan is het zoeken naar wat je een goede weg vindt en wat de juiste norm is.
Voorzitter, de zon schijnt recht in mijn ogen. Dat is heel verlichtend, maar ik hoop dat het goed gaat qua bijdrage.
Ik heb mijn verwondering erover uitgesproken dat een aantal feiten, met name wat betreft het aantal vrouwen dat een gezichtsbedekkende sluier draagt, in 2009 wel bekend kon zijn en daarna niet meer. Ik blijf dat opmerkelijk vinden en ik markeer dat toch maar, vooral omdat hier veel partijen zijn die geloven in vooruitgang — ik doe dat eigenlijk ook best vaak — en dat dan hier niet zou kunnen. Dus hoe zit dat dan? Daarom dank ik de minister er des te meer voor dat zij een kwalitatieve toezegging heeft gedaan om in ieder geval het inzicht te vergroten. Ik hoor nog wel graag van haar op welk moment we dat dan inzichtelijk krijgen en wat die kwalitatieve toezegging dan verder precies inhoudt, zodat we dan ook een moment hebben om echt met elkaar in gesprek te gaan over wat we beoogd hebben met de wetgeving en om inzichtelijk te krijgen hoe het staat met groei en met de verhouding tot de samenleving. Dat is niet allereerst wat dit stuk van de wetgeving beoogt, maar het is natuurlijk wel een neveneffect.
In dat licht zou ik de minister ook willen vragen om nader in te gaan op mijn vraag over het overleg met de betrokken doelgroep. De minister heeft dat in het verleden gevoerd. Hoe ziet zij dat voor de toekomst, juist omdat de wet pas op een nader te bepalen moment ingaat? Als de minister het maatschappelijk effect evalueert, wil ik haar vragen om dat in een breder verband te zien in Europa. We hebben immers gezien dat juist waar bijvoorbeeld radicalisering plaatsvindt ook het effect van wetgeving daarop grensoverschrijdend is.
De collega's van de SGP hebben er terecht op gewezen dat dit wetsvoorstel wel meer behelst dan alleen de islamitische gezichtsbedekking. Ik wil de minister vragen om inzichtelijk te maken of de wens tot het stellen van een vaste regel bij manifestaties ten aanzien van gezichtsbedekkingen leeft bij burgemeesters ja of nee. Ik kan dat nu niet beoordelen, al kan ik me er wel iets bij voorstellen. Daarom vraag ik de minister of zij dat eens na kan gaan. Dat moet op de vele overlegmomenten toch wel te ontdekken zijn.
Ten slotte het handelingsperspectief van degenen die deze wet het allermeest zullen tegenkomen, in hun spreekkamer, in de bus of in de trein. Ik deel het vertrouwen van de minister in de professionals, maar het vraagt wel veel zorgvuldigheid, ook qua invoering. Ik ben blij dat de minister zegt: ik ga het niet stante pede doen, maar ik ga eerst in overleg zodat het op een goede en zorgvuldige manier kan gebeuren. Ik dank haar voor die toezegging, maar ik vraag haar wel om daaraan ook een termijn te koppelen, omdat we anders heel lang in gesprek kunnen zijn zonder helderheid te hebben wanneer de wet nou ingaat. En helderheid was juist een van de argumenten van deze minister.
Ik kom tot een slot, voorzitter. Het is veelvuldig gegaan over het ongemak dat wij voelen als mensen zich eigenlijk afsluiten van de samenleving. We hebben de ander, en ook het gesprek over onze diepste overtuiging nodig om een samenleving te kunnen zijn. Dat is niet iets wat helemaal deze wet aangaat, maar het is wel iets wat heel veel zegt over onze cultuur, en ook over de positie van de regering daarin. Ik zou de minister, samen met haar collega's, zeker ook met haar collega's die over integratie gaan, echt willen aanmoedigen om dat gesprek te blijven voeren, ondanks welke maatregelen dan ook waarmee we hier op dit moment mogelijk instemmen. Als we dat gesprek blijven voeren, houden we ook ruimte voor die diepste overtuigingen, ook als die een beetje irriteren.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan de heer Köhler.