Verslag van de vergadering van 19 juni 2018 (2017/2018 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.45 uur
Mevrouw Gerkens i (SP):
Dank u wel, voorzitter. We spreken vandaag over de Wet computercriminaliteit III. Die wet gaat natuurlijk niet over de computercriminaliteit, maar over het bestrijden ervan. Om computercriminaliteit te kunnen bestrijden, hebben we naast meer of betere strafbaarstellingen, ook meer bevoegdheden nodig. Want, zo luidt het verhaal, de politie kan nu te weinig om computercriminaliteit te bestrijden. Het is goed om te beseffen dat het hier niet alleen om computercriminaliteit gaat. De politie heeft deze bevoegdheden ook nodig om andere vormen van criminaliteit te bestrijden, want iedere boef maakt tegenwoordig gebruik van digitale middelen en de mogelijkheden die deze middelen bieden om zijn misdaden te verhullen. Het hebben van deze bevoegdheden gaat dus de hele misdaadbestrijding aan.
Deze wet heeft lang op zich laten wachten, eigenlijk al zo lang dat we ons moeten afvragen of we niet aan wet nummer IV moeten beginnen. Ik zeg dit omdat sommige onderdelen van de wet, zoals de mogelijkheid om een lokpuber in te zetten teneinde digitale kinderlokkers op te sporen, al jaren geleden geregeld hadden moeten worden. Ik heb eerder mijn zorgen geuit over dit soort monsterwetten waar alles in wordt gepropt, ook omdat sommige onderdelen controversieel zijn. Ze vertragen daarmee de onderdelen waarover iedereen het roerend eens is; hiermee wordt belangrijke wetgeving nodeloos vertraagd. Ik vind dat niet alleen onwenselijk maar ook verwerpelijk, omdat met de lokpuber niet alleen slachtoffers voorkomen hadden kunnen worden, maar ook omdat hiermee oneigenlijke druk op een toch wel heel belangrijk wetsvoorstel komt te liggen.
Voorzitter. Misschien is het leuk om te vermelden dat artikel 138c voortkomt uit Kamervragen over de zaak Manon Thomas in 2010, een vraag die ik zelf heb gesteld. Zo zie je maar weer waar Kamervragen uiteindelijk toe kunnen leiden en hoeveel zin dat uiteindelijk toch heeft.
Ik zou willen beginnen om de voorstellen te trachten los te zien van de techniek. Ik snap dat dat lastig lijkt omdat we juist de technische bevoegdheden voor de opsporing beschikbaar willen stellen, maar ik stel dat ook voor omdat mijn fractie van mening is dat we niet moeten kijken naar de techniek, maar naar de gevolgen ervan.
Ik wil hier ook genoemd hebben dat dit een wetsvoorstel is waar mijn fractie zeer mee worstelt, want het staat wel buiten kijf dat de politie voldoende bevoegdheden moet hebben om computercriminaliteit effectief te kunnen bestrijden. Het is ook uitermate frustrerend om tegen formaliteiten aan te lopen die heel veel tijd kosten, terwijl slachtoffers voorkomen kunnen worden. Ik geef een voorbeeld uit mijn eigen praktijk. Dagelijks worden vele mannen het slachtoffer van afpersing met webcamseksbeelden. Het initiële contact is vaak gelegd via Facebook of een ander platform. Vervolgens worden de klanten dus continu lastiggevallen met het verzoek geld te betalen. Hoe makkelijk is het om een van deze partijen te verzoeken de achterliggende data te geven? Maar die partijen verlangen dan een rechtshulpverzoek, omdat ze die data niet zomaar willen geven. Tegelijkertijd zijn de slachtoffers zo talrijk — en de data die daarachter zitten vaak niet eens bruikbaar — dat er eigenlijk geen beginnen meer aan is. Het kost de politie heel veel tijd, energie en mankracht om aan al deze formaliteiten te voldoen. Frustrerend voor de politie en frustrerend voor het slachtoffer, maar toch kunnen we deze formaliteiten niet zomaar loslaten, want ze zijn de basis van onze rechtsstaat. Transparantie en controleerbare procedures waar een onafhankelijke rechter over kan oordelen, zorgen ervoor dat onze burgers niet het slachtoffer kunnen worden van kafkaiaanse taferelen, ook al gebeurt dat, helaas, soms toch nog wel.
Het lijkt mij goed om het volgende nog eens te benadrukken voordat ik doorga met het wetsvoorstel. Het is de SP-fractie duidelijk dat er een wet moet komen. De vraag die wij ons stellen, is of dit wetsvoorstel ons voldoende waarborgen geeft. Want de kern van de problemen waar we mee worstelen, is de schaal der dingen. De politie kreeg in 2017 20.000 meldingen van kinderporno up- en downloaders, een hoeveelheid waar geen menselijke politiemacht tegenop kan vechten, ook niet met meer bevoegdheden. En natuurlijk daalt daarmee ook de offlinecriminaliteit. We hoeven echt niet te twijfelen aan die cijfers. Een klassieke autokraak is veel risicovoller en levert veel minder op. Daarom zal die vorm van criminaliteit steeds meer verdwijnen en zal daar criminaliteit in de virtuele wereld voor in de plaats komen. Ik denk dat het goed is om dat te benadrukken, want hiermee wordt ook duidelijk hoe belangrijk deze wet is.
Tegelijkertijd horen we over deze wet kritische geluiden, ook vanuit de Autoriteit Persoonsgegevens en de Raad van State. Deze hebben met name kritiek op nut en noodzaak van deze wetgeving. De minister blijft hier vaag over, terwijl je bij dit soort vergaande bevoegdheden nu juist heel goed moet beschrijven wat nut en noodzaak zijn en wanneer de bevoegdheid precies gebruikt gaat worden. Ik zou aan de minister willen vragen om, als deze wet wordt aangenomen, duidelijke rapportages naar de Kamer te sturen over hoe vaak deze methoden bij wat voor soort misdrijven worden ingezet. Graag een toezegging hierop.
Voorzitter. Daarmee wordt ook de worsteling duidelijk die onze fractie heeft met deze voorstellen. Sommige artikelen staan buiten kijf en worden liever gisteren dan vandaag ingevoerd. Aan de andere kant zien we dat oude wetboeken lastig te vertalen zijn naar de virtuele wereld. Wij zoeken naar nieuwe bevoegdheden om criminelen te bestrijden, maar lopen dan aan tegen de waarden in de rechtspraak die wij kennen. Ook in dit wetsvoorstel komt dit naar voren. Wij gaan immers bevoegdheden geven die vergaande implicaties kunnen hebben voor de scheiding der machten. Om dat goed te waarborgen, heeft de minister een fiks aantal mitsen en maren ingebouwd. Tegelijkertijd is het daarmee ook weer een draak van een wetsvoorstel geworden, omdat er zo veel administratieve handelingen moeten worden gedaan dat het de snelheid die nodig is om te handelen nog weleens zou kunnen belemmeren.
Aan de andere kant zijn er door diverse partijen zorgen geuit omdat bijvoorbeeld de logging niet afdoende zou zijn. Men zou daarmee een groep niet kunnen controleren en men zou, wanneer men niet de noodzakelijke dingen logt, uiteindelijk niet achteraf kunnen kijken of de regels goed gevolgd zijn. Om het echt anders te doen, zouden we misschien een discussie moeten hebben over de houdbaarheid van het huidige recht in de virtuele wereld. Hoe maken we wetten zo dat ze de toets der tijd de komende jaren kunnen doorstaan? Hebben we genoeg aan de huidige wijze waarop we de machten scheiden, of zouden we met andere creatieve oplossingen misschien effectiever het recht kunnen handhaven, en tegelijkertijd de democratische waarden beschermen?
Voorzitter. Deze wet draagt in de titel het nummer III en we weten allemaal dat we nog maar aan het begin staan van de digitalisering van de wereld en dat we in de komende tijd met artificiële intelligentie op komst nog heel vaak aanpassingen aan een wet zullen moeten doen. Hoe denkt de minister over deze ontwikkelingen? Hij is bijzonder actief op dit gebied en ik ben benieuwd welke gedachten de minister daarover heeft.
Voorzitter. Ik wil nu ingaan op een aantal elementen van de wet waar de SP nog tegen aanhikt. Het zijn voor de SP voorwaarden — ik zal ze nu wat scherper op een rij zetten — waar mogelijk nog een motie uit voort zal vloeien. Het zijn vier pijnpunten en ik hoop dat de minister ons daarin tegemoet kan komen.
Ik begin met de software. Waar de SP grote moeite mee heeft, is met het aanschaffen van software van derden. Ook al keuren we deze, op geen enkele wijze is er een garantie dat deze software niet dingen doet waar wij geen weet van hebben. In het kader van de vele cyberdreigingen die wij kennen, is dit misschien wel het meest onverstandige wat we kunnen doen. Daarnaast maakt deze software wellicht weer gebruik van kwetsbaarheden die gemeld zouden moeten worden. Daarmee wordt die melding dan ook omzeild. Bovendien maken we ons politieapparaat alleen maar sterker wanneer we die kennis zelf in huis halen en ook in huis houden. We begrijpen dat het natuurlijk tijd kost om kennis op te bouwen, maar we kunnen langzaamaan alle commerciële software uitfaseren. Ik zou graag willen weten hoe de minister daar tegenover staat.
Dan nog het punt van de controle. De minister zegt dat er gebruikgemaakt mag worden van de bevoegdheid om een computer binnen te dringen wanneer er een dringend opsporingsbelang is. Kan de minister enkele voorbeelden noemen wanneer er sprake is van, zoals hij dat noemt, "een laatste redmiddel"? Zou het niet beter zijn om vast te leggen wanneer en bij welke misdrijven deze bevoegdheid gebruikt mag worden? Tegelijkertijd zijn er veel voorstellen om te loggen in deze wet, maar er zijn ook vraagtekens of deze wijze van controleren dan ook voldoende is. Hoe ziet de minister dit? Was het in dat kader dan toch niet beter geweest, het advies van de Raad van State op te volgen om te voorzien in een structureel toezicht? Ik wil graag aansluiten bij de opmerkingen van de fractie van GroenLinks over de toetsing achteraf.
Voorzitter, de zwakheden. Het voelt toch een beetje vreemd: de politie breekt in in je huis, omdat je je wc-raampje open hebt laten staan. Maar de politie kan niet alleen inbreken, maar zelfs binnensluipen met deze wet. Daarmee kan ze het huis doorlopen, zien wat andere huisgenoten doen, met wie ze praten, zelfs waar ze aan denken, omdat een van deze huisgenoten mogelijk strafbare feiten begaat. Daarmee is de bevoegdheid veel verdergaand dan een gewoon huiszoekingsbevel. Ik schets u het volgende. Door een tv te hacken, kan men de hele dag meekijken in de huiskamer. Door de slimme meter te hacken, kan men weten wanneer iemand thuis is. Door de huisdeurbel op afstand te hacken, kan men zien wie er voor de deur staat en door de Sonos van JBL te hacken, luister je de hele dag gewoon mee met gesprekken. Dat gaat dus veel verder dan gewoon tappen of een gewone huiszoeking. Mijn fractie is er voorstander van dat we de mogelijkheid limiteren door een lijst van te hacken apparatuur te maken en die bij AMvB met voorhang vast te stellen. Graag een reactie van de minister hierop.
De leden van de fractie van de SP begrijpen heel goed dat de digitale wereld andere uitdagingen met zich meebrengt en staan ook open voor discussie hierover. Goede waarborgen zijn hier wel een sleutel in, en voor goede waarborgen heeft men ook goed personeel nodig. Op welke wijze gaat de minister ervoor zorgen dat er voldoende financiën zijn om de digitale kennis bij alle opsporingsambtenaren op peil te krijgen en te houden? Ik begrijp dat er voor de uitrol van deze wet voldoende financiën beschikbaar zijn en dat opleidingen wettelijk verplicht zijn, maar korpsgericht zou er nog veel efficiënter op het gebied van digitale opleidingen gewerkt kunnen worden. Graag een reactie hierop van de minister.
De minister geeft aan zwakheden zo snel mogelijk te zullen melden indien zij onbekend zijn en geen software betreffen die gemaakt is door criminelen zelf. Mijn vraag is wat "zo snel mogelijk" dan is. Is het denkbaar dat "zo snel mogelijk" een aantal maanden beslaat, omdat die onmogelijkheid ligt bij het onderzoeksbelang? Ook zal de afweging zijn hoeveel onschuldige mensen getroffen worden door die kwetsbaarheden niet te melden. Deze overwegingen lijken mijn fractie allemaal wat vaag en laten ook heel veel ruimte voor interpretatie. De minister geeft in de nadere memorie een range aan waarbinnen er gedacht kan worden, maar ook die range is nogal breed. Het gaat dan natuurlijk ook om zaken die niet overduidelijk zijn. Kan de minister dit nog eens nader duiden, ook in het licht van het amendement-Recourt/Tellegen dat is aangenomen?
Voorzitter. Dat waren een aantal onduidelijkheden die de SP graag opgehelderd zou zien. Ik wil nu toekomen aan het laatste onderdeel en mijn laatste punt. Dat is voor mijn fractie een cruciaal onderdeel, want wij spreken hier vandaag over een wetsvoorstel met zeer verregaande bevoegdheden. We spreken ook over alle waarborgen die de minister voorstelt rondom die bevoegdheden. Een van de belangrijkste argumenten is dat de vergaande bevoegdheden in de wet alleen gebruikt worden voor misdrijven waar een gevangenisstraf van meer dan acht jaar op staat. In het wetsvoorstel verwijst de minister echter naar een gevangenisstraf van minimaal acht jaar, of misdaden die bij AMvB kunnen worden vastgesteld.
Als ik dat vergelijk met Duitsland, waar men de hackbevoegdheid alleen maar inzet wanneer er levensgevaar dreigt of gevaar voor de nationale veiligheid, dan is dat een groot verschil. Duitsland heeft die bevoegdheid dus veel duidelijker afgebakend. Zoals de wet het nu omschrijft, geldt voor hacken alleen het vereiste dat er sprake dient te zijn van een verdenking van een ernstig misdrijf, waarop voorlopige hechtenis is toegelaten en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Hierdoor wordt het zelfs mogelijk gemaakt om in te breken op een geautomatiseerd netwerk van een verdachte wanneer er misschien slechts sprake is van een eenvoudige diefstal.
Een verdere aanscherping is gewenst, maar die aanscherping gaat dan niet meer via de Kamer. Bovendien leidt de regel dat het ook kan gaan om misdaden die bij AMvB kunnen worden vastgesteld tot een afzwakking van de acht jaar en het artikel 67-vereiste. De regering wil bovendien deze nadere regelgeving zonder voorhangbepaling uitvoeren. In de schriftelijke rondes heeft ook D66 gevraagd waarom die nadere regelgeving niet met de voorhangbepaling is uitgevoerd. Het antwoord hierop van de minister is buitengewoon mager, evenals de antwoorden op vragen van mijn fractie over de implicatie hiervan. Toch is dit voor ons een cruciaal onderdeel. Bij de invulling van dit wetsvoorstel is het louter en alleen toesturen van een AMvB aan de Tweede Kamer, of naar beide Kamers, echt onvoldoende. Het zou immers de regering alle ruimte geven om wijzigingen aan te brengen in het voorstel zoals dat nu voorligt zonder dat de Kamer er überhaupt nog over kan spreken, laat staan beslissen. Het antwoord dat het beleid van de regering is om de Kamer zo min mogelijk te belasten met dit soort regelgeving, is misplaatst. Het gaat hier namelijk niet om uitvoerende regelging, maar om wetgevende. Als daar bepaald wordt wat de toepasbaarheid van de wet is, dan is het onderdeel van de wet en dan hoort het parlement hier wel degelijk over te spreken. Bovendien kan een AMvB zonder voorhang altijd gewijzigd worden. Dat is onacceptabel voor mijn fractie. Dat heeft niks te maken met ons vertrouwen in dit kabinet, maar wel met waarborgen voor de toekomst. Ik verzoek de minister hier dan ook dringend om alsnog een voorhangbepaling op te nemen in het wetsvoorstel.
Voorzitter. Daarmee rond ik af. We zijn als fractie van mening dat het belangrijk is om de wetgeving rond de computercriminaliteit te verbeteren de positie van politie en justitie te versterken. Daarvoor hebben we de minister nog wel een aantal vragen gesteld die ons hopelijk zullen geruststellen. Cruciaal is echter de vraag of de minister de voorhangbepaling gaat opnemen of niet. We zullen daarom met belangstelling naar de beantwoording van de minister luisteren.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Gerkens. Ik geef het woord aan de heer Rombouts.