Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.07 uur
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Dank u wel voorzitter. Wie is er tegen het versterken van de democratische rechtsstaat? Een retorische vraag, wij kunnen de waarde van onze democratie en onze rechtsstaat niet hoog genoeg schatten. De Nederlandse democratie kenmerkt zich door het representatieve stelsel. Er is geen kiesdrempel en gemakkelijk treden nieuwe partijen toe bij verkiezingen. Een bijzonder kenmerk dat onderscheidend is en de reis voert niet ver over de grens om te zien wat de meerwaarde van ons stelsel is. De fractie van de ChristenUnie koestert dit Nederlandse stelsel en de ruimte voor minderheden in het democratisch debat. Het was een van de belangrijke argumenten in de bijdrage van mijn collega Kuiper bij de bespreking van de Wet raadgevend referendum. De opkomst bij Tweede Kamerverkiezingen is hoog, en zo vormt de vierjaarlijks gekozen Tweede Kamer een goede afspiegeling van wat de Nederlandse bevolking wenst. Die vertegenwoordigers hebben te stemmen zonder last, maar precies op dat punt ging de Wet raadgevend referendum mank. Want wat doe je als volksvertegenwoordiger bij een geldige uitslag die anders is dan jouw overtuiging, terwijl de opkomst lager was dan bij de vorige verkiezingen? Wat je dan ook kiest, het wringt. We hebben de desillusie gezien bij sommigen na de uitslagen van de referenda. Ik heb ook volop potentiële kiezers gesproken die niet voor het referendum gingen stemmen in de hoop dat de opkomst niet gehaald zou worden. Daar hebben we het tweede probleem met het huidige instrument: voordat voorstanders naar de stembus gingen, wogen ze eerst af of dat met de opkomstdrempel wel wijs was. Zo'n ongelukkige vormgeving leidt tot andere uitslagen. Ten slotte bleek dat het Oekraïnereferendum voor de aanjagers helemaal niet over de Oekraïne ging. Het doel was de Nederlandse deelname in de Europese Unie onder spanning te zetten.
Voorzitter, u vermoedt het al: al met al hebben de ervaringen van de afgelopen jaren mijn fractie niet van gedachten doen veranderen over het instrument raadgevend referendum, noch over de eigenstandige verantwoordelijkheid van de volksvertegenwoordigers, die hiermee schuurt. Bovendien liep ten tijde van het indienen van deze wet ook een initiatiefwetsvoorstel dat juist in aanpassing van de Grondwet voorzag. Dat is uiteindelijk niet gebeurd, en wij vinden dat de regering bij de intrekking van dit wetsvoorstel terechte argumenten noemt.
Maar is er dan geen probleem? Is onze democratische rechtsstaat dan helemaal perfect, om door een ringetje te halen? Ik kom niet uit een traditie die alleen de positieve kant van het leven benoemt, en dat geldt ook als het over de democratie gaat. Ja, op de internationale vergelijkende lijstjes scoort Nederland heel goed op tevredenheid met de democratie, maar wie dieper in de cijfers duikt en bijvoorbeeld de burgerperspectieven van het Sociaal en Cultureel Planbureau erbij pakt, komt tot de constatering dat er een wisselend vertrouwen is. Het planbureau wijst erop dat de laagopgeleiden, of misschien beter gezegd de praktisch geschoolde kiezers, een grotere afstand tot de volksvertegenwoordiging ervaren. Deze groep kiezers waardeert het referendum als instrument meer dan andere kiezers. De fractie van de ChristenUnie vindt dat een belangrijk punt van aandacht.
De minister heeft in het betoog ter ondersteuning van deze wet vermeld dat de stap naar het correctief referendum uit beeld is. Ik begrijp dat helemaal in het licht van de stemming in de Tweede Kamer over dat initiatiefvoorstel-Van Raak, vorig najaar, maar tegelijkertijd constateer ik dat zo het correctief referendum als een soort noodrem, met allerlei nader in te vullen mitsen en maren en overwegingen die ik me ook wel zo kan voorstellen, van tafel gaat terwijl de staatscommissie nog studeert. Ik hoor graag toch een nadere reflectie van de minister op dit punt. En om een klein voorschot mijnerzijds te geven: ik wil dat correctieve referendum — ondanks alle bezwaren die ik heb en hoewel ik niet weet of het echt verstandig is, juist omdat ik onze representatieve democratie koester — nu nog niet helemaal uitsluiten omdat die staatscommissie aan de slag is.
Ik wil daarbij wel benoemen dat we de werkelijkheid tekortdoen als we nu zeggen dat het een wondermiddel is waardoor het vertrouwen van de groep laagopgeleide kiezers terug zal keren, want ook hier blijft staan dat de deelname relatief gezien nog steeds minder is dan die van hoger opgeleide kiezers. Alleen is het vergeleken met andere vormen van democratische participatie een verbetering te noemen. Dat gegeven vraagt om een verdere reflectie, zowel ten aanzien van de trends op dit punt alsook voor onszelf, bijvoorbeeld op de manier waarop politieke partijen zich organiseren. Maar denk ook aan de schaalvergroting van gemeentes. Wat doet dat met de afstand van burgers tot gemeenteraadsleden? Over dat laatste punt — dit is echt een teaser — hoop ik volgende week verder te spreken met de minister. Maar ik hoor ook graag hoe de minister dit alles oppakt in het licht van de staatscommissie, als die haar bevindingen presenteert.
Voorzitter, terug naar het voorliggende wetsvoorstel. Inhoudelijk kan mijn fractie de intrekking ondersteunen, maar ten aanzien van de vormgeving van het wetsvoorstel leven nog enkele vragen. Tot een maand geleden was het spannende vraagstuk of er mogelijk een referendum zou volgen over de Donorwet. Uiteindelijk bleek gisteren dat er onvoldoende handtekeningen zijn ingezameld. De mogelijkheid van een referendum bleef eerder in stand doordat deze Kamer te kennen heeft gegeven niet betrokken te willen raken in een soort wedloop. Ik vroeg de minister in de schriftelijke ronde, toen dat spanningsveld nog wel bestond, of het halen van het aantal handtekeningen terwijl de termijn voor het binnenhalen nog niet verstreken was, alsnog voldoende aanleiding zou zijn om ruimte te geven voor een referendum. De minister hield zich in de beantwoording aan de letter van de wet: geen referendum dus. Hoe kijkt ze daar nu op terug? Leert dit ons lessen voor andere voorkomende situaties, waar de invoering van een nieuw wetsvoorstel juist gebaat kan zijn bij een beetje inlevingsvermogen van de wetgever in anderen? Is het dan niet verstandig om wat ruimhartiger te zijn met het overgangsrecht?
Voorzitter, ik kom bij het pièce de résistance van dit wetsvoorstel: het dubbele slot op de deur om uit te sluiten dat er een referendum plaatsvindt over het wetsvoorstel zelf. Juridisch effectief, oordeelde de Raad van State. De politicologen die in dit huis bij de deskundigenbijeenkomst op de plek van de minister zaten waren eensgezind not amused, mild gezegd. Staatsrechtgeleerden wisselden van mening over de vormgeving, maar waren het er dan wel weer over eens dat dit juridisch kan. Laat dat ook vastgesteld zijn. Een latere wet mag een eerdere wet wijzigen, en dat beginsel geldt hier ook. Daarmee is het nog niet meteen een fraai stukje wetgeving. Ik zou de minister daarom willen vragen om nog eens met kracht uit te leggen waarom zij het waardevol acht dat de constructie van de terugwerkende kracht in dit wetsvoorstel is opgenomen. Heeft dat te maken met de inhoudelijke overwegingen die de regering heeft ten aanzien van het instrument raadgevend referendum? Als ik voor mezelf spreek, moet ik wel bekennen dat ik als volksvertegenwoordiger tot een stroming behoor die ook bij een meerderheidsstemming voor het raadgevend referendum nog steeds ernstige bedenkingen heeft bij het instrument. Dat is ook een argument, maar is dat de overtuiging van deze regering? Daarbij komt ook nog de vraag of dat argument zwaarwegend genoeg is om de terugwerkendekrachtconstructie in het wetsvoorstel op te nemen. Ik hoor ook graag hoe de minister het aspect van de rechtszekerheid in dit opzicht weegt.
Voorzitter. Zonder kritische kiezer geen gezonde democratie. Mijn fractie heeft zo haar reserves gehad bij het inrichten van de staatscommissie, maar juist in de zoektocht naar instrumenten die wel bijdragen aan een stevigere representatieve democratie, die die waarde koesteren, zijn wij zeer benieuwd naar de uitkomsten van de commissie. De minister heeft ervoor gekozen om het raadgevend referendum, vooruitlopend op de bevindingen van deze commissie, af te schaffen. Inhoudelijk heb ik daar alle begrip voor, maar spijtig is wel dat we nu niet kunnen spreken over goede mogelijkheden die wél bijdragen aan het versterken van onze representatieve democratie, nationaal, provinciaal en lokaal. Ik hoop, en spreek daarom namens mijn fractie de wens uit, dat de minister juist op dit punt in het vervolg van haar ambtsperiode met goede plannen en fantastische wetsvoorstellen komt. Ik geef haar dat aan het slot van deze bijdrage graag als aanmoediging mee en zie uit naar de antwoorden van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.