Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.45 uur
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik begin met een misschien geruststellende mening: dat de parlementaire democratie er ook al was voor 2014, toen het raadgevend referendum werd ingevoerd, dus bij eventueel intrekken denk ik niet dat onze hele democratie omrolt.
De parlementaire democratie is geen kunstje dat je zomaar even kunt invoeren, maar het is een kunstig bouwwerk, dat zorgvuldig is opgebouwd. Het fundament is de Grondwet, en het bouwwerk bestaat uit een samenstel van wetten. Dat kunstige bouwwerk is nooit af. Er staat altijd wel weer een gedeelte in de steigers, soms voor groot onderhoud, soms omdat er een stukje aangebouwd moet worden. De bouwlieden worden zorgvuldig geselecteerd en treden met elkaar in overleg over elk onderdeel van het bouwwerk.
En heel af en toe moet er iets gesloopt worden. Niet lukraak met een sloophamer, maar de bouwlieden worden geacht zelf zorgvuldig de missers van het verleden te verwijderen en schade te herstellen. Dat lijkt nu aan de orde bij deze Wet intrekking raadgevend referendum. Vandaag zijn de bouwlieden in deze Kamer aan zet. Daarbij past uiterste zorgvuldigheid. Daarom eerst een paar gedachten over referenda.
De SGP is van mening dat referenda, in welke vorm dan ook, een vreemde eend in de bijt vormen binnen het staatsbestel. De representatieve democratie moet niet worden doorkruist door elementen van directe democratie. Immers, ons staatsbestel gaat uit van de representatieve vertegenwoordiging door verkiezing. Daarmee geven de kiezers een mandaat aan de gekozen volksvertegenwoordigers. Maar via een referendum geven zij het mandaat voor een moment terug. Althans, zo lijkt het, maar zo is het natuurlijk niet. In die zin is de schade nog beperkt gebleven tot een raadgevend referendum. Een gegeven raad kan men gemakkelijk naast zich neerleggen. Daar hebben we wat voorbeelden van gezien. Ik kom er straks nog op terug. Voor dit moment stem ik graag in met de woorden van mijn voorganger Gerrit Holdijk op 11 maart 2014 tijdens een debat over de staat van de rechtsstaat: "Een representatieve democratie betekent niet dat er geregeerd wordt dóór het volk, maar vóór het volk."
Welnu, dit gezegd hebbend, wil ik de regeringspartijen complimenteren met het briljante idee om de Wet raadgevend referendum in te trekken, en natuurlijk ook de regering met de voortvarende wijze waarop ze dit idee ter hand heeft genomen. Maar, intussen moeten we ons, zeker in deze Kamer van reflectie, wel rekenschap geven van wat we hebben aangericht, ter lering ende vermaeck.
Allereerst dit: door de mogelijkheid van een referendum komt het wetgevingsproces keer op keer in een soort kramp, zo'n drie maanden voor invoeringsdata van 1 januari en 1 juli. Dan was het plotseling hoogste spoed. En dat is niet goed. Vervolgens, wat leren we van de twee gehouden referenda? Het eerste, over het Oekraïneverdrag, lijkt wel een grote grap, bedacht aan de redactietafel van GeenStijl. Dat trucje werd herhaald door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een insinuerende naam te geven, namelijk "Sleepwet". Overigens was de opkomst bij dit referendum best goed, omdat de burgers toch al naar de stembus kwamen. Ten slotte was er de derde poging, rondom de Donorregistratiewet, met hangen en wurgen door de twee Kamers gehaald. Eindelijk een onderwerp dat voor iedere burger van rechtstreeks belang is, want dat raakt iedereen zo persoonlijk. Als burgers ergens iets van zouden moeten vinden, dan wel van dit.
De heer Köhler i (SP):
De heer Schalk zei net dat de opkomst bij het referendum over de Sleepwet best goed was, doordat burgers toch al naar de stembus moesten of gingen, maar nou was de opkomst in die gemeenten waar geen gemeenteraadsverkiezingen waren ook boven de 30%. Vond de heer Schalk die opkomst niet goed?
De heer Schalk (SGP):
Ik heb de precieze aantallen van de gemeenten waar geen gemeenteraadsverkiezingen waren in verband met de gemeentelijke herindeling niet bekeken, dus ik heb niet exact voor ogen of dat nu tientallen procenten minder was, maar in ieder geval was het wel boven de 30%. Als dat zo was, dan was het ook voldoende, want dat staat in de wet.
Ik zei net dat als burgers ergens iets van zouden moeten vinden, dat wel van de Donorregistratiewet is, zou je kunnen zeggen, maar blijkbaar kwamen de burgers niet eens in hun bureaustoel overeind om drie keer te klikken op www.hartvoordemocratie of zo iets.
Interessant is te bedenken hoe dat komt. Je zou kunnen zeggen: een grap werkt maar een of twee keer. Bij de derde ronde vinden de burgers het niet meer leuk. In dat geval is het prima dat we ermee stoppen. Een tweede mogelijkheid is dat burgers zelf in de gaten hebben dat je niet bij referendum kunt regeren. In dat geval leren de burgers ons ook een les, namelijk: laten we goed naar hen luisteren. De derde optie is dat de eerste twee referenda alleen maar teleurstelling hebben opgeroepen: "dus", zegt de burger, "laat maar. Ze" — politiek Den Haag — "doen er toch niks mee." In dat geval betekent dat nogal wat, zeker in het kader van vertrouwen dat de burger in de politiek zouden moeten of mogen hebben. In dit licht een tweetal vragen.
Nu deze manier van het betrekken van de burger bij de politiek is mislukt, ziet de regering andere manieren om de burger wel en meer te betrekken bij de politieke besluitvorming? Wil de minister daarbij reflecteren op de ontwikkelingen rond de Klimaatwet, waar zeven partijen buiten het parlementaire discours om de burger confronteren met nagenoeg voldongen feiten?
Hoe dan ook, inmiddels ligt deze intrekkingswet voor. De fractie van de SGP vraagt zich nog steeds af waarom de regering de burgers een extra tik geeft door via de terugwerkende kracht te regelen geen referendum over deze intrekkingswet te laten houden. Waarom deelt de regering deze extra tik uit? Waar is de regering bang voor? Ik zie maar twee opties. De eerste: er komen geen 300.000 handtekeningen. Klaar. Of: er komen wel 300.000 handtekeningen. Een referendum houden, weer twee opties. De eerste is: we zijn voor de intrekking. Dan ben je ook klaar. Of: we zijn tegen de intrekking. Dan kan het kabinet hetzelfde doen als bij de twee eerdere referenda, namelijk niets. Dan ben je ook klaar.
Dit klemt temeer gezien het oordeel van de Raad van State, die meestal in niet mis te verstane woorden zijn mening geeft. In dit geval zegt de Raad van State: "juridisch effectief". Dat is de meest dunne formulering die ik tot nu toe heb gezien: juridisch effectief. Hoe duidt de regering deze formulering? Deze vraag is ook voorgelegd aan een rij van deskundigen. Goed luisterend, bleven mij twee zaken bij: het kan, maar het is niet netjes. Hoe kijkt de regering tegen dat deskundigenoordeel aan?
Voor mijn fractie was het in ieder geval reden om in de schriftelijke inbreng te refereren aan de Code goed bestuur. We kennen de items: openheid en integriteit, participatie, behoorlijke contacten met burgers, doelgericht en doelmatig, legitimiteit, lerend en zelfreinigend vermogen, en verantwoording afleggen. Maar de beantwoording van de regering was wat ontluisterend. Kort weergegeven, op enkele onderdelen lees ik: "Het kabinet heeft vanaf het begin openheid betracht en duidelijkheid gegeven over zijn voornemen tot afschaffing van het referenduminstrument." Bij participatie: "Participatie houdt in dat wordt geluisterd naar vragen en ideeën. Het kabinet heeft gereageerd op signalen, en heeft de afweging gemaakt dat de bezwaren tegen het raadgevend referendum zwaarder wegen dan de voordelen en moeten leiden tot intrekking van de wet." En zo gaat dat maar door op alle items. Als de Code goed bestuur zo wordt gehanteerd, dan lijkt het me verstandig om hard te gaan werken aan de intrekking Code goed bestuur. Kan de minister een echte reflectie geven, maar dan vanuit het perspectief dat de burger mag verwachten? Bijvoorbeeld op het item openheid of op participatie?
Dit klemde temeer in de periode dat er een soort wedloop ontstond tussen het al dan niet houden van een referendum over de Donorregistratiewet en de intrekkingswet. Namens mijn fractie stelde ik vragen over het overgangsrecht en in de memorie van antwoord van 9 mei gaf de minister aan dat artikel VI ...
De voorzitter:
Artikel IV staat er Romeins, volgens mij.
De heer Schalk (SGP):
Artikel VI Romeins. ... het overgangsrecht goed regelt ...
De voorzitter:
Volgens mij artikel IV.
De heer Schalk (SGP):
Dat kan, maar in mijn stuk staat VI. En het zijn mijn vragen.
De voorzitter:
Alleen het gesproken woord geldt.
De heer Schalk (SGP):
Zeker. ... het overgangsrecht goed regelt, en: "De Eerste Kamer beslist over de verdere behandeling van het voorstel." Dit maakte de Eerste Kamer tot een soort scheidsrechter in een wedstrijd. En u weet het, scheidsrechters doen het altijd fout. Reden voor mij om dit in het College van Senioren en in de Commissie BiZa aan de orde te stellen. Het ging hier om het aanzien van deze Eerste Kamer.
De minister heeft aangegeven dat er momenteel geen politiek draagvlak is voor een bindend referendum. Zij schrijft letterlijk: "Nu het bindend referendum als beoogd einddoel voorlopig uit zicht is, is het kabinet van oordeel dat de Wet raadgevend referendum niet als zelfstandig referenduminstrument moet worden gehandhaafd." Prima conclusie. Maar wat als de staatscommissie-Remkes nu weer komt met een bindend referendum? Mag de fractie van de SGP er gewoon van uitgaan dat het kabinet geen initiatieven zal nemen en ondersteunen die een bindend referendum als zelfstandig referenduminstrument ten doel hebben?
Ik zie uit naar de beantwoording door de minister.
De voorzitter:
Het woord is aan mevrouw Lokin-Sassen.