Plenair Bruijn bij behandeling Verlaagd wettelijk collegegeld



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 19.55 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Bruijn i (VVD):

Dank u wel, voorzitter. Ook namens de VVD-fractie hartelijk welkom aan de minister in dit huis, de businessclass van het parlement.

Vandaag bespreken wij de Wet inzake verlaagd wettelijk collegegeld. De leden van de VVD-fractie danken de minister voor de uitgebreide schriftelijke beantwoording in de memorie van antwoord. Sinds de omzetting van het beursstelsel naar een studievoorschot moet voor studiekosten geleend worden. Om de drempel om te studeren te verlagen, is in het regeerakkoord afgesproken het wettelijk collegegeld voor het eerste jaar te halveren. Om studenten te stimuleren te kiezen voor een lerarenopleiding, geldt voor die studie ook een halvering van het collegegeld voor het tweede jaar.

De voorzitter:

Meneer Ganzevoort.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Een klein puntje van verheldering. Zegt de heer Bruijn nu dat er sinds de invoering van het studievoorschot geleend moet worden voor de studiekosten?

De heer Bruijn (VVD):

Sinds de omzetting van het beursstelsel naar een studievoorschot moet voor studiekosten geleend worden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Maar op dit punt is er niets veranderd bij het studievoorschot. Collegegeldkrediet was er en is er. Het enige wat het studievoorschot doet, is dat het de basisbeurs, die vooral is bedoeld voor het levensonderhoud, heeft omgezet in een lening. Maar niets op het punt van de studiekosten.

De heer Bruijn (VVD):

Nee, maar op dat moment is die omzetting gepleegd.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Ganzevoort.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ja, voorzitter. Op dat punt is er geen omzetting gepleegd. Het collegegeldkrediet bestaat nog steeds, en het was er al.

De heer Bruijn (VVD):

Daarover verschillen wij dan van mening.

Met dit wetsvoorstel wordt de wettelijke basis geïntroduceerd op grond waarvan bij AMvB voor bepaalde groepen studenten in het hoger onderwijs het wettelijk collegegeld kan worden verlaagd. Daarbij kan er zowel qua hoogte als qua doelgroep worden gedifferentieerd naar opleiding, leerjaar, inrichting van de opleiding en instroomcohort. Daarmee wordt de voorgestelde halvering van het collegegeld mogelijk, die geldt voor alle eerstejaarsstudenten, voltijd, deeltijd en duaal, en voor alle studenten aan een lerarenopleiding ook voor een tweede jaar, beginnend bij het cohort studenten dat voor het eerst in het hoger onderwijs wordt ingeschreven per studiejaar 2018-2019.

De Raad van State heeft zich over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel kritisch uitgelaten. In de schriftelijke gedachtewisseling is door mijn fractie en andere fracties aandacht gevraagd voor de proportionaliteit en de doelmatigheid van het wetsvoorstel. De wet leek aanvankelijk gericht op het aantrekken van meer studenten, om daarmee een mogelijk belemmerend effect van het studievoorschot te compenseren. Hoe ziet de minister in dit licht de gegevens uit de In- en doorstroommonitor 2008-2017, die vorige week verscheen? De conclusie die in deze monitor wordt getrokken, is dat de algehele toegankelijkheid van de bachelorsfase op dit moment gewaarborgd is.

Er bereiken mijn fractie geluiden dat het op dit moment veel moeilijker is om voldoende instroom te genereren in vmbo- en mbo-techniek. Er wordt hier zelfs gewerkt met baangaranties. Gevreesd wordt dat er in die sectoren, dus vmbo- en mbo-techniek, in de komende decennia enorme tekorten aankomen, ook door de energietransitie. Zou de minister in deze context nog eens willen reflecteren op haar keuze om het kennelijk beschikbare budget uitsluitend in te zetten voor het hoger onderwijs, ook nu dat budget blijkens de memorie van antwoord niet gekoppeld is aan de aanpassing van de rente op leningen voortkomend uit het studievoorschot in het hoger onderwijs?

Blijkens de memorie van antwoord is de verlaging van het wettelijk collegegeld gericht op een vrijere studiekeuze. Door de financiële kant van de studiekeuze met de voorgenomen verlaging van het collegegeld minder prominent te maken, zou de inhoudelijk gedreven kant van de studiekeuze meer naar voren komen. Dat draagt naar verwachting bij aan het streven om de student op de juiste plek te krijgen, en daarmee aan de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Dat streven op zich ondersteunt mijn fractie van harte. En dat de minister geen garanties kan geven, begrijpen wij ook. Als wij in de Eerste Kamer garanties zouden eisen als criterium, dan zouden wij hier waarschijnlijk geen enkel wetsvoorstel meer kunnen aannemen, zo zeg ik ook in de richting van de heer Ganzevoort. En dat een financiële overweging een rol speelt bij een dergelijke keuze staat natuurlijk ook als een paal boven water. De vraag is wel: hoe groot is die rol precies, is die te beïnvloeden door een dergelijke investering, en in welke mate? Ik zou de minister dan ook willen vragen of zij nog eens wil ingaan op de genoemde verwachting, en op waarop deze gebaseerd is. Ik doel hiermee dus op de verwachting dat met deze maatregel de juiste student meer op de juiste plek belandt.

Voor de leden van mijn fractie is het, ook na het lezen van de verschillende onderdelen van de memorie van antwoord, nog niet geheel duidelijk wanneer en waarom er naar verwachting sprake zal zijn van kwantitatieve versus kwalitatieve effecten, en waarom dit voor lerarenopleidingen anders zou liggen dan voor andere opleidingen. Wij zouden een verduidelijking daarvan door de minister op prijs stellen. Ook vraag ik de minister waaruit straks moet blijken dát de juiste student meer op de juiste plek beland is. Zal dit blijken uit meer studiesucces, minder uitval, meer kansen op de arbeidsmarkt, of uit andere parameters? Zijn dit dan ook de parameters waarop gemonitord zal worden? Zo ja, wat is dan de benchmark en hoe verhoudt die zich tot een vermeend effect van het studievoorschot? Kan de minister toezeggen dat zij bij de evaluatie ook de doelmatigheid van de wet in het algemeen en de genoemde parameters in het bijzonder zal meenemen?

Voorzitter. De minister geeft in de memorie van antwoord aan dat de instroom in de lerarenopleidingen zal worden gemonitord via de Monitor Beleidsmaatregelen hoger onderwijs. Op welke termijn verwacht de minister dat het verwachte of gehoopte effect redelijkerwijs zichtbaar zou moeten zijn? Zou de minister willen toezeggen dat de regering op die termijn betreffende gegevens uit de monitor aan deze Kamer zal voorleggen en dat ook willen bevestigen met betrekking tot de wetsevaluatie na drie jaar conform het amendement-Tielen c.s. uit de Tweede Kamer? De leden van mijn fractie achten dit temeer relevant nu de regering in de memorie van antwoord aangeeft dat, als het verlaagde collegegeld een effectief instrument blijkt te zijn, het dan aangewezen kan zijn om in de toekomst ook voor opleidingen of groepen van opleidingen in een andere sector het collegegeld te verlagen. Dan heb je toch wel enige evidence nodig. Dit is uit oogpunt van consistentie voor de leden van mijn fractie goed te volgen, nu de regering kiest voor het instrument van collegegelddifferentiatie voor sturing van de instroom op geleide van de arbeidsmarktbehoefte. Die consistentie ziet mijn fractie echter nog niet terug in het feit dat de minister blijkens de memorie van antwoord niets ziet in het verhogen van het collegegeld in geval van een teveel aan studenten in relatie tot de behoefte op diezelfde arbeidsmarkt. Zou de minister daar nog eens op willen ingaan?

Voorzitter. In de schriftelijke gedachtewisseling is de compensatie van de instellingen aan de orde geweest. De regering heeft er blijkens de memorie van antwoord voor gekozen de middelen uit het regeerakkoord te verdelen met zo min mogelijk administratieve lasten voor de instellingen. Dit sluit aan bij de reeds afgesloten sectorakkoorden. In het huidige bekostigingsmodel geldt dat de middelen worden verdeeld op basis van t-2-systematiek, dus op basis van studentenaantallen van twee jaar eerder. Op dat betreffende jaar heeft dan inmiddels een accountantscontrole plaatsgevonden. Er wordt daarmee dus gecompenseerd op basis van de meest recente gecontroleerde gegevens van studentenaantallen, waardoor er geen nieuwe accountantscontrole hoeft plaats te vinden, met alle kosten van dien. Er kunnen binnen deze methode echter herverdeeleffecten optreden tussen instellingen. Namens mijn fractie nodig ik de minister uit om daar nog eens op in te gaan.

De regering heeft geconcludeerd dat er procentueel een minimaal verschil zit tussen het verdelen van de middelen op basis van het aandeel eerstejaarsstudenten van instellingen en het verdelen van de middelen via de studentgebonden financiering, gebaseerd op het totaal aantal ingeschreven studenten en diploma’s. Mijn fractie neemt dan aan dat dit inclusief de onbekostigde studenten is. Sommige instellingen hebben aangegeven een voorkeur te hebben voor een andere methode, waarbij instellingen een-op-een de kosten gecompenseerd krijgen. De regering ziet geen mogelijkheden om een dergelijk systeem te bouwen zonder extra administratieve lasten in de vorm van bijvoorbeeld accountantscontroles, voorschotten en verrekeningen. De regering heeft in de memorie van antwoord aangegeven dat instellingen in beginsel zelf de kosten voor de implementatie van nieuw beleid dragen. Anderzijds is in de reeks in het regeerakkoord, mede gezien de korte invoeringstermijn van studiejaar 2018–2019, wel rekening gehouden met kosten van invoering en uitvoering. Zou de minister kunnen toelichten waarin die laatstgenoemde kosten dan verschillen van de implementatiekosten die de instellingen zelf moeten dragen?

Op een vraag van mijn fractie en van D66 heeft de regering aangegeven dat de hoogte van de implementatiekosten niet bekend is. Er is een impactanalyse gemaakt waarin voor zowel DUO, Studielink als instellingen een inschatting is gemaakt van de kosten van het aanpassen van de systemen. De kosten voor de aanpassingen zijn daarbij geraamd op in totaal 1 miljoen euro voor DUO, in 2018 en 2019, en in totaal 0,8 miljoen euro voor de instellingen en Studielink in 2018. De kosten voor een instelling zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals het aantal studenten dat instroomt, gedragseffecten, uitval gedurende een collegejaar, en de manier waarop een individuele instelling zijn proces van inning van collegegelden heeft ingericht. Zou de minister hier de in de memorie van antwoord gedane toezegging nog eens willen bevestigen dat de regering een vinger aan de pols zal houden door op basis van de ervaringsgegevens te kijken naar de daadwerkelijke instroom van eerstejaarsstudenten? Zou de regering de resultaten hiervan ook aan deze Kamer willen voorleggen?

Voorzitter. De minister heeft aangegeven dat de instellingen globaal worden gecompenseerd voor de gederfde collegegeldinkomsten en de in- en uitvoeringskosten, en dat door al het voorgaande tezamen genomen binnen de gekozen methodiek herverdeeleffecten tussen instellingen kunnen optreden. De leden van mijn fractie zouden de minister willen vragen om hier nog eens op in te gaan. Is enigszins te voorspellen wat de bandbreedte van de genoemde herverdeeleffecten voor de universiteiten en de hogescholen dan is? Oftewel, hoeveel kan een individuele instelling uiteindelijk tekortkomen, of is dat lastig te ramen en moet de toekomst dit uitwijzen?

Voorzitter, ten slotte. In geen enkel verkiezingsprogramma heeft mijn partij ervoor gepleit om alle rijbanen in Nederland van een extra rijbaan te voorzien. Wel heeft mijn partij er in het verleden voor gepleit om alle knelpunten van twee extra rijbanen te voorzien. De hoeveelheid asfalt zou in Nederland dan toenemen met een factor één tienduizendste. Dat is milieutechnisch verwaarloosbaar. Een groot deel van de knelpunten zou dan conform het rapport-Waterman, dus evidencebased zeg ik in de richting van de heer Ganzevoort, opgelost worden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik ben de heer Bruijn zeer erkentelijk dat hij het voorbeeld heeft opgepakt, want dat betekent dat we waarschijnlijk van hem kunnen verwachten dat hij ook dit wetsvoorstel puur evidencebased op z'n kwaliteit zal beoordelen.

De heer Bruijn (VVD):

Dan moet ik bijna mijn hele verhaal herhalen. Ik heb juist aan het begin van mijn verhaal gezegd dat we waarschijnlijk geen enkel wetsvoorstel meer kunnen aannemen als we evidence zouden eisen als voorwaarde voor een wetsvoorstel. Het zit dan ook niet in de criteria die in dit huis gehandhaafd worden.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Maar we hebben het hier wel vaak over een ex-anteinschatting van de effecten. Natuurlijk kunnen we niet van tevoren van alles aantonen dat het zeker werkt, maar we hebben het wel over de vraag of we een goede redenering hebben op basis waarvan we kunnen verwachten dat de gewenste effecten optreden.

De heer Bruijn (VVD):

Ik ben onder de indruk van hoe snel de heer Ganzevoort zijn mening bijstelt.

Voorzitter. De leden van mijn fractie wachten de beantwoording door de regering met belangstelling af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Bruijn. Ik geef het woord aan mevrouw Nooren.