Plenair Van Strien bij behandeling Vierde anti-witwasrichtlijn



Verslag van de vergadering van 9 juli 2018 (2017/2018 nr. 37)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 18.06 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Strien i (PVV):

Dank u wel, voorzitter. Nou, daar zitten we dan: volgens dit kabinet ongeveer één derde, vandaag een beetje minder, van de criminele top op het gebied van drugshandel, witwasactiviteiten en financiering van terrorisme bij elkaar. Ik snap dat het even schrikken is, maar veel anders is het toch niet uit te leggen. Of misschien toch wel? Een mogelijkheid zou ook kunnen zijn dat ergens in de speelhonken van de Europese gebouwen in Brussel een paar ambtenaren, waarschijnlijk onder invloed van een avond doorzakken, onderling een weddenschap hebben afgesloten over wie de meest bizarre richtlijn zou kunnen bedenken die door de nationale regeringen en parlementen blindelings zou worden goedgekeurd en uitgewerkt in nationale wetgeving. Want waar hebben we het vandaag over? Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vormen grote problemen, zoveel is wel duidelijk. Met de vierde richtlijn en de vijfde die eraan komt, wordt beoogd de Europese regels ter voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme strenger te maken. In verband met de implementatie van de Anti-witwasrichtlijn en om uitvoering te geven aan de verordening dient de voorliggende implementatiewet.

Voorzitter. Laat ik om te beginnen duidelijk zijn over de positie van de PVV in dezen. Wij zijn en blijven een partij van law-and-order. Maar, zeg ik er gelijk bij, als het gaat om het uitwerken van Europese regels en richtlijnen, dan wensen wij vooral ons gezond verstand te gebruiken. Dat blijkt hier vandaag niet overbodig.

Voorzitter. Om die reden moeten wij gelijk bij de doelstelling al een kanttekening plaatsen. Voortdurend worden in deze wet witwassen en terrorisme in één adem genoemd. Het is niet erg duidelijk waarom. Witwassen komt voort uit crimineel handelen. Het doel is het crimineel verkregen geld in de bovenwereld te kunnen gebruiken. Financiering van terrorisme staat hier in feite los van. Terrorisme komt vooral voort uit religieus fanatisme. Dat kan met wit en met zwart geld. Als er één effectief middel is tegen terrorisme, dan is dat wel dichte grenzen. Dat zet heel wat meer zoden aan de dijk. Het is voor iedereen immers glashelder dat er terroristen meekomen in de migrantenstroom en dat terugkerende Syriëgangers pas echt een gevaar vormen.

Eén ding weten we ook zeker: terrorisme in Europa is de laatste jaren bijna uitsluitend een gevolg van de islamisering van Europa. Als je op Wikipedia de lijst van de wereldwijde aanslagen in de periode van 2014 tot en met 2017 bekijkt, staan daar 154 aanslagen op. Dat zijn vrijwel uitsluitend islamitische aanslagen. Er zijn diverse lijsten, maar dat maakt voor het beeld niet uit. Het is vervolgens heel eigenaardig dat een organisatie als RAND Europe zo veel tegenwerking ondervindt als zij in opdracht van het WODC een rapport willen maken over de buitenlandse financiering van Nederlandse moskeeën en islamitische instituten. Recent is gebleken dat het kabinet in 2015, toen dat rapport gemaakt werd, al beschikte over informatie over die financiering vanuit de Golfstaten, maar er alles aan deed om deze gegevens buiten het zicht van de onderzoekers te houden. Graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Als je de memorie van antwoord leest, kom je 55 keer het woord "terrorisme" tegen. Iedere keer is het geassocieerd met het woord "witwassen" of "financieren", maar geen enkele keer met de islam en bijvoorbeeld geen enkele keer met de buitenlandse financiering van moskeeën. Nee, terrorisme wordt geassocieerd met PPP's: politiek prominente personen. Mijn fractie vindt dat bizar. Ik zou de minister eens willen vragen om dat alles, afgezet tegen de feiten die ik net heb aangedragen, nog eens uit te leggen.

Voorzitter. Er zijn in deze wet twee belangrijke begrippen waar eigenlijk alles om draait en waarover ik het verder ook vooral wil hebben. 1. De uiteindelijk belanghebbende, de ultimate benificial owner, oftewel de UBO. 2. De politiek prominente persoon, ook wel political exposed person genoemd, afgekort tot PPP of PEP.

Wat de UBO betreft kunnen we relatief het kortst zijn. Ieder redelijk denkend mens begrijpt dat je bij het opsporen van misdrijven, bij het witwassen van geld, uit fiscale overwegingen, en noem maar op, wilt weten wie de uiteindelijke belanghebbende is. Daarom wordt met de implementatie van de Anti-witwasrichtlijn het UBO-register geïntroduceerd. Hierin moet worden opgenomen wie de uiteindelijk belanghebbende is, of wie de uiteindelijk belanghebbenden zijn van een onderneming of van een rechtspersoon. Aangezien dit register deels openbaar is, wordt er echter ook inbreuk gemaakt op de privacy van de UBO. Daar zit wat ons betreft een knelpunt, niet alleen door wat rechtstreeks openbaar is, maar ook wat met een beetje wroeten op straat ligt. Als die UBO zonneklaar een terrorist is, vinden we dat prima, maar de meeste UBO's zijn natuurlijk gewoon nette burgers. Dan vinden we dat ronduit gevaarlijk.

Voorzitter. Ik kom met een voorbeeld. Op 5 april jongstleden verscheen in de Volkskrant een artikel over het medisch dossier van realityster Barbie, de artiestennaam van Samantha de Jong, die hoofdpersoon was in talloze RTL-reallifesoaps. Zij kwam begin dit jaar in het ziekenhuis terecht, en aanvankelijk wist niemand precies waarom. Dat duurde niet lang. Alle ongeveer 2.800 artsen en verpleegkundigen in het HagaZiekenhuis in Den Haag hebben via het elektronisch patiëntendossier toegang tot alle gegevens van elke patiënt die er is opgenomen of ooit in het ziekenhuis is geweest. Tientallen medewerkers hebben van die mogelijkheid gebruikgemaakt, ondanks waarschuwingsschermen die hen wezen op het mogelijk onwettige karakter van hun actie om het medisch dossier van Samantha de Jong te bekijken. En wat gebeurt er als daar een hoop fuss over ontstaat? Drie weken later lees ik in De Telegraaf dat 85 medewerkers — 85 medewerkers! — een waarschuwing hebben gekregen omdat ze onrechtmatig het dossier van mevrouw De Jong hebben ingezien. Een onbenullige straf, in vergelijking met het mogelijk geldelijke gewin. De Privé, de Story en bij UBO's ongetwijfeld ook de Quote zitten op het vinkentouw bij deze informatie.

Voorzitter. Ook de Volkskrant heeft bij dit artikel — terecht, naar mijn mening — een kolom geplaatst getiteld "Wie heeft inzage in mijn bankgegevens?" Mijn vraag aan de minister is dan ook: is de morele standaard bij bankmedewerkers hoger dan bij ziekenhuismedewerkers? En wat gaat hij concreet doen tegen dit misbruik? Wat er nu aan sancties staat, is niet veel meer dan de waarschuwing die directies achter de hand hebben. Voorts wil ik graag weten of directies van banken en andere organisaties die in deze wet genoemd worden, niet persoonlijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor overtredingen, ook van hun medewerkers. Want dat zou waarschijnlijk pas echt helpen. Ook daarop graag een reactie van de minister.

Voorzitter. Ik kom bij de PPP's. Dit betreft het meest onbegrijpelijke deel van deze wet. De vragen die wij in de voorbereiding gesteld hebben, leverden heel soms een begrijpelijk antwoord op, meestal een ontwijkend antwoord en vaak het antwoord "het moet van Brussel". Dat laatste is voor ieder redelijk denkend mens al een gruwel om te horen, maar al helemaal voor PVV'ers, kan ik u vertellen. Laat ik voor het schetsen van de problemen nog eens teruggaan naar de basis: het witwassen. Volgens het WODC — ik geef toe: volgens recente berichten niet het meest integere instituut, maar ik moet wat om aan cijfers te komen — werd een paar jaar geleden zo'n 16 miljard euro per jaar witgewassen. Hetzelfde instituut constateert dat daar een andere vorm van criminaliteit aan voorafgaat. De gronddelicten zijn drugshandel, mensenhandel, diefstal en sociale of fiscale fraude.

Voorzitter. Als ik zo rondkijk, dan zie ik in deze zaal heel wat mensen met wie ik het politiek absoluut niet kan vinden. Maar als het over deze delicten gaat, zijn zij echt niet de eersten aan wie ík zou denken. Toch veroorzaakt deze wet dat wanneer bijvoorbeeld bij een notaris een aantal mensen aan tafel zitten die, laten we zeggen, een bv verkopen aan een andere partij, de betreffende notaris slechts één vraag stelt, een vraag die bij bevestiging een administratieve explosie veroorzaakt: zit hier een PPP aan tafel? Hij vraagt niet of een van de partijen in de drugshandel of de mensenhandel zit. Hij vraagt niet of ze direct of indirect gefinancierd worden door bijvoorbeeld Saudi-Arabië of Turkije of een ander islamitisch land. Hij vraagt niet of ze moslim zijn of een dubbele nationaliteit hebben. Hij vraagt ook niet of ze een fiscale fraudeur zijn of anderszins stelen. Nee, uitsluitend het woord "PPP" veroorzaakt naarstig onderzoek. Ik kan dan ook niet anders dan constateren dat de wet ervan uitgaat dat bij die PPP's een belangrijk deel van die 16 miljard te vinden is.

Ik zou de minister naar aanleiding hiervan twee vragen willen stellen. Zou hij tenminste één andere maatschappelijke groepering kunnen noemen die banken en financiële tussenpersonen aan eenzelfde onderzoeksregime zouden moeten onderwerpen om extra witwasactiviteiten op het spoor te komen? Voor het geval dat de minister niet op de naam van zo'n groep zou kunnen komen, merk ik op dat de gepresenteerde regels er vooral op zijn gericht om het moeilijk of onmogelijk te maken dat terreurorganisaties aan geld komen. In dat licht is het — ik herhaal wat ik hiervoor gezegd heb — heel vreemd om te zien hoe weinig deze overheid zich interesseert voor rechtstreekse financiering van moskeeën vanuit islamitische landen.

De tweede vraag: is de keuze voor PPP's eigenlijk niet een ongeoorloofde vorm van profiling? Wij mogen namelijk geen gericht onderzoek doen naar bezittingen in het buitenland van Turkse Nederlanders in verband met bijstandsfraude, maar extra onderzoek naar PPP's, zoals hier bedoeld, zou wel mogen. Op beide vragen krijg ik graag een concreet antwoord van de minister.

Voorzitter. Bij het nalezen van het debat in de Tweede Kamer vond ik het ronduit komisch dat de woordvoerders van de Partij van de Arbeid en D66 er nogal trots op schenen te zijn bij de bank als "politiek prominent" aangemerkt te worden bij het aanvragen van hun hypotheek. Fijn dat die Kamerleden hun hypotheek gekregen hebben, maar dit soort gesprekken roept bij mijn fractie ook nogal wat vragen op. Ten eerste zitten er voor de bank nogal wat kosten en werk aan extra onderzoeken voor PPP's. Ten minste twee banken hebben al te kennen gegeven geen zaken te doen met PPP's vanwege de te hoge kosten. In Het Financieele Dagblad van vorige week las ik dat Van Lanschot alle klanten gaat wegsturen die te weinig willen beleggen en dus te weinig opbrengen. De minister is hier in de tweede memorie van antwoord heel luchtig over: hij gaat ervan uit dat er voldoende banken zijn waar wel diensten verkregen kunnen worden. Voor mijn fractie is dit antwoord niet aanvaardbaar. Wij vinden dat er voor alle banken een gelijk speelveld dient te zijn en dat banken niet mogen discrimineren voor PPP's. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister.

Ten tweede is in de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel door mijn fractie maar ook door andere fracties uitgebreid ingegaan op de vraag hoever een bank mag gaan in het eisen van bewijsstukken van de cliënt om zijn volledige financiële geschiedenis te onderbouwen. Op een zeker moment staat datgene wat de bank redelijkerwijs aan informatie denkt te kunnen vragen, tegenover de redelijkheid van wat de PPP denkt te kunnen leveren. Het gaat naar het oordeel van mijn fractie niet aan dat een bank na een naar de mening van de cliënt onvoldragen discussie eenzijdig de bankrekening kan opzeggen. Er zijn in Nederland simpelweg te weinig banken om het laatste woord hierover aan de bank te laten. Graag hoor ik van de minister welke garanties hij op dit gebied kan geven.

Ik kijk uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Strien. Ik geef het woord aan de heer Köhler. Nee, aan mevrouw Sent. Ik moet even bij de les komen.