Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 23.03 uur
De heer Backer i (D66):
Voorzitter. Dank aan de beide indieners en voor de beantwoording vol energie van de minister. Hij heeft al een heel debat achter de rug, maar dat is hem niet aan te zien. Ik denk dat het VPD-tenzijbegrip voor mijn fractie wel veel scherper is neergezet in deze beraadslaging. Dat is de toegevoegde waarde van deze dag, denk ik.
Ik heb nog wat zitten worstelen met de keuze voor de organisatiewijze, namelijk die elf VPD's en dergelijke en de kosten. Dat is Defensie. De verantwoordelijkheid voor de uitbesteding en de vergunningsverlening en al die zaken ligt bij Justitie. De minister heeft gezegd: ik ben coördinerend bewindsman. Hij zou de beide zaken bij elkaar moeten houden. Ik verwacht niet dat hij zich gaat uiten over de operationele opzet van het VPD, maar ik verwacht wel dat hij de afweging zal maken of er een reëel aanbod is gedaan en of er congruentie tussen vraag en aanbod is.
Voorzitter. We hebben het gehad over de inzet, de kosten en de snelheid. Ik denk dat het de inzet van deze minister zal moeten zijn om te bewaken dat dit, als de Kamer daartoe zou besluiten, een noodzakelijke aanvulling moet zijn op de zorgplicht die de Staat op dat onderdeel dan kennelijk niet kan vervullen. Dat ziet dan ook op de veiligheidsaspecten van mensen op schepen én op het economische speelveld.
Voorzitter. In de eerste termijn heb ik de vraag gesteld of er nog alternatieven waren. Ik ben daarop nog bevraagd door collega Strik. Zijn er nou alternatieven? Zijn die beproefd? Daar is eigenlijk helemaal niet op geantwoord. Impliciet zou je kunnen zeggen dat dat inderdaad allemaal is bekeken en verworpen, dus dat die alternatieven er niet zijn. Dit is het. Maar ik zou dat dan eigenlijk toch nog willen horen, want ik vind dat wel belangrijk voor de afweging.
Dan hebben we het gehad over de wetgevingsopzet. Is die legitiem? Ik werd zelf ook nog door collega Strik hierop bevraagd. Op dat punt was ik niet helemaal helder. Ik heb het nog even na zitten kijken en net toen ik dacht dat ik eruit was en over wilde steken om dat met collega Strik te bespreken, werd er door haar geïnterrumpeerd. Ik doe het nu dus maar even voor het algemeen belang en voor de Handelingen. Waar het mij om ging, is artikel 9, achtste lid. De minister schrijft in zijn brief van 18 januari — dat heb ik daar teruggevonden — dat taalkundig gezien de tekst van artikel 9, achtste lid, de indruk wekt dat met de geweldsinstructie alléén de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels worden bedoeld. Later in de brief en in de voetnoot legt hij uit dat de geweldsinstructie in de wet in formele zin wordt opgenomen, omdat dat een ander begrip is. Ik wijs op voetnoot 3 op pagina 5. Daar staat: de Wet ter Bescherming Koopvaardij voorziet voor de geweldsinstructie niet in de mogelijkheid van subdelegatie naar het niveau van de ministeriële regeling. Ik dacht dat nog even helder te maken voor mijzelf, maar misschien is het ook nuttig voor de beraadslagingen.
Dan kom ik op het punt waar ook de heer Ruers en anderen over spraken. Op welk niveau moet deze Kamer nou operationeel meekijken? Dat heeft ook met delegatie en de AMvB's te maken. Ik zou voor mijzelf willen zeggen dat hier ook wel sprake is van wijze zelfbeperking. We hebben dat ook weleens bij buitenlandse missies gehad. Ik zit daar misschien anders in dan anderen. Er wordt gecertificeerd en er kan geaudit worden door internationale organisaties. Dat weten we. Als je kijkt naar de best practices, zie je dat daar ongeveer een twintigtal internationale organisaties aan meedoen. Ik denk dat we iets meer vertrouwen kunnen hebben dat het legitiem kan gebeuren, als het niet gebeurt in de overheidsorganisatie, maar privaat.
Bovendien stelde de heer Ruers de norm aan de orde: als Defensie zegt dat het er elf moeten zijn, dan kan het nooit veilig zijn voor zeevarenden op een schip als het er vier zijn. Dat lijkt mij geen logische redenering, want je kan dingen anders organiseren. Het blijkt ook wel dat andere landen andere normen stellen. Het is een operationeel uitgangspunt. Dat is dus niet a priori onveilig.
Goed, voorzitter. Die wijze zelfbeperking wilde ik mezelf ook maar opleggen. Ik zou zeggen dat dit debat ons op dit punt een aantal nuttige perspectieven heeft gegeven. Ik ga terug naar mijn fractie. Ik heb hier de laatste zin van mijn eerste termijn voor me liggen. En die is toch nog steeds ook de laatste zin van mijn tweede termijn, namelijk dat wij ook de beantwoording van de tweede termijn met belangstelling afwachten, omdat wij hier nog geen eindafweging in hebben gemaakt. En dat is nog steeds zo.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Backer. Ik vraag aan de initiatiefnemers en aan de minister: bent u allemaal in staat om direct te antwoorden? U heeft maar vijf minuten nodig? Ik schors de vergadering vijf minuten, tot 23.15 uur. Ik wil namelijk graag voor twaalven klaar zijn. Dat heeft u toch wel begrepen, hè?