Plenair Bikker bij voortzetting behandeling Belediging van bevriende staatshoofden en andere publieke personen en instellingen



Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik dacht dat ik vijftien minuten had, maar ik zal me beperken. Aan het eind van de eerste termijn verzocht ik u om even met de woordvoerders te kunnen overleggen over hoe we artikel 39, lid 2 van het Statuut moeten interpreteren. Ik kan u verklappen dat het de woordvoerders ook na anderhalf uur plenair hierover te hebben gesproken niet lukt om tot een eensluidende conclusie in dat procedurele overleg te komen.

Ik heb geen zwaarwegende argumenten gehoord ten aanzien van de brief die vandaag van Sint-Maarten is gekomen, waarin het land Sint-Maarten zegt het een ingrijpende wijziging te vinden en gehoord te willen worden, waarom artikel 39, lid 2 van het Statuut op dat moment niet alsnog zou moeten gelden richting Sint-Maarten, temeer omdat de landen, zoals ik het begrijp, niet om een zienswijze zijn gevraagd. We kunnen van alles vinden van het moment waarop die brief komt, maar staatsrechtelijk is het gegeven dat de brief er ligt en dat het Statuut er is om de verhouding tussen de landen van het Koninkrijk te regelen. Dit wetsvoorstel gaat over het staatshoofd van ons allen in dit Koninkrijk.

Voorzitter. Daarom dien ik mede namens een aantal collega's de volgende motie in.

De voorzitter:

Door de leden Bikker, Van Bijsterveld, Diederik van Dijk, Ten Hoeve, Martens en Lokin-Sassen wordt de volgende motie voorgesteld:

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens artikel 39, lid 2 van het Statuut voor het Koninkrijk de andere landen in het Koninkrijk in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun zienswijzen in te dienen als een voorstel tot ingrijpende wijziging van de bestaande wetgeving wordt ingediend;

overwegende dat de andere landen binnen het Koninkrijk, te weten Curaçao, Aruba en Sint-Maarten, niet zijn geconsulteerd en hun zienswijze met betrekking tot het initiatiefvoorstel-Verhoeven nog niet hebben gegeven;

overwegende dat vanuit een land uit het Koninkrijk, Sint-Maarten, het bericht is ontvangen dat dit wetsvoorstel als een ingrijpende wijziging wordt gezien en dat het land graag een zienswijze zou geven;

verzoekt de indiener de andere landen binnen het Koninkrijk te vragen hun zienswijzen in te dienen alvorens de beraadslaging over dit initiatiefvoorstel af te ronden,

en gaat over tot de orde van de dag.

Zij krijgt letter I (34456).

Mevrouw Bikker (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik denk in alle oprechtheid dat artikel 39, lid 2 van het Statuut beter aan het begin van dit proces had kunnen zijn gestart en dat het dan tot eenzelfde uitkomst had kunnen leiden als dat het mogelijk volgende week of later leidt, maar ik hecht zeer aan die goede verhoudingen in het Koninkrijk. Dat is de belangrijkste reden dat ik deze motie indien. Ik hecht zeer aan het Statuut.

Voorzitter. We hebben verder van alles gewisseld; je zou het bijna vergeten na alles wat we over het Statuut hebben gezegd. Ik vat onze bespreking samen in vijf punten, waar ik nog van gedachten over wil wisselen met initiatiefnemer en op een enkel punt met de minister.

Ik kom allereerst op het punt van de wetssystematiek. Volgens het nieuwe Wetboek van Strafrecht, als dit wetsvoorstel kracht van wet krijgt, vallen onder misdrijven tegen de koninklijke waardigheid eigenlijk alleen nog misdrijven die een fysieke aanslag op de Koning of Koningin, op de regent of op de troonopvolger inhouden. Ik vind dat — ik ben blij dat de minister dat gelukkig ook heeft gezegd — niet alleen dit koninklijke waardigheid is; dat behelst meer. De aanpassingen van het amendement-Koopmans/Kuiken zijn in zichzelf een verbetering van het oorspronkelijk voorstel, maar ik vind het spijtig dat het nu onder artikel 16 wordt geplaatst in plaats van onder de misdrijven tegen de koninklijke waardigheid.

Ik zou de minister willen vragen, nu hij zeker nog de komende jaren voortdurend bezig gaat met het moderniseren van het strafrecht, om dit op een ander, geëigend, moment nog eens te bezien. Als wij spreken over de Koning, over ons staatshoofd, waar zetten wij dat dan in deze wet? Wat is dan verstandig? Het gaat erom dat onze wet een goed leesbare wet blijft en een wet die — mag ik het zo zeggen? — gewoon een kunstwerk is en goed in elkaar zit, en niet een rommeltje. Ik hoor de minister daar graag over.

De initiatiefnemer heeft betoogd dat het hem niet ging om het strafmaximum. Maar als je dit wetsvoorstel praktisch weegt, is dat vooral de wijziging die wij hier vandaag zien, als het wetsvoorstel kracht van wet krijgt. Ik wil hem dan toch nog eens vragen om mij uit te leggen waarom dat strafmaximum voor hem niet belangrijk is en waarom hij dan wel tot dit strafmaximum komt. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar?

Het belangrijkste punt voor mijn fractie is dat dit wetsvoorstel niet, maar dan ook echt niet, in consultatie is geweest. Dan heb ik het niet alleen over de landen van het Koninkrijk, maar ook over het Openbaar Ministerie. Dan heb ik het ook over de burgemeesters. Dan heb ik het over de rechtspraak en over de politie. Van geen van allen heeft de initiatiefnemer gedacht: het is goed hen te consulteren. Hij zegt dan: het is ook maar een kleine wijziging. Maar toen de initiatiefnemer deze wet indiende, werd de majesteitsschennis volledig geschrapt en was het niet het eindproduct dat hier nu voorligt. Ik vraag hem toch om een reflectie daarop. Ik waardeer echt het werk van mensen die een initiatiefwet oppakken. Laat daar echt geen misverstand over bestaan. Een volgende keer zou het juist heel goed zijn om de mensen die deze wet moeten uitvoeren, erbij te betrekken. Ik had het ook graag betrokken bij mijn oordeel over de wet die nu voorligt.

Voorzitter. Ik heb nog één punt, en dat betreft de geabdiceerde Koning. De initiatiefnemer heeft veel gezegd over modernisering. Hier ligt toch een kans, zou ik zeggen. Juist iemand die respect heeft voor de Koning, zou ook respect hebben voor de geabdiceerde Koning. Zou de initiatiefnemer op dat punt niet meer ruimte in de wet willen zien om dat respect tot uiting te brengen? Ik merk dat hij dat heel goed oppakt.

Dank u wel, voorzitter. Dat was mijn inbreng in tweede termijn. U zult zich kunnen voorstellen dat de uitkomst van de stemming over de motie enigszins uitmaakt voor het oordeel van mijn fractie, maar ik vermoed dat wij tegen het wetsvoorstel zullen stemmen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan geef ik nu toch maar het woord aan de heer Dercksen.