Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.48 uur
Mevrouw Lokin-Sassen i (CDA):
Dank u, voorzitter. "Je ne suis pas la bouche de la loi", maar de "bouche" van Marnix van Rij in dit geval, die helaas vandaag hier niet zelf het woord kan voeren.
Het onderhavige wetsvoorstel kent een betrekkelijk lange voorgeschiedenis. Het initiatiefwetsvoorstel is ingediend in september 2016, en we leven nu in maart 2019. Niet alleen daarom maar óók daarom is het doorzettingsvermogen van de initiatiefnemers te prijzen. Mijn fractie wil hier graag haar grote waardering uitspreken voor de zorgvuldige beantwoording van de destijds en ook onlangs nog gestelde vragen, zowel door de initiatiefnemers als door de regering.
De CDA-fractie is ervan overtuigd dat er behoefte bestaat aan een wettelijke regeling voor particuliere beveiliging van Nederlandse koopvaardijschepen. Wij zien dat wel nadrukkelijk als een aanvullende faciliteit, wanneer de militaire bescherming van overheidswege, ook wel Vessel Protection Detachment (VPD) genoemd, niet mogelijk of niet voorhanden is. Dat kan het geval zijn bij kleinere schepen en op de zogenaamde spotmarkt, een markt waarbij vracht vaak op korte termijn wordt aangeboden en de bestemming pas laat bekend is. Het is hier al genoemd: 75% van de Nederlandse reders opereert op deze spotmarkt. Inzet van een VPD is dan lang niet altijd mogelijk.
De initiatiefnemers hebben nog eens helder uiteengezet in de memorie van antwoord waarom dit wetsvoorstel naar hun oordeel noodzakelijk is. Zij noemen allereerst: "de zeer grote menselijke schade, in de vorm van de aantallen doden, gewonden, gegijzelden, maar ook de permanente angst bij het thuisfront van de opvarenden. Daarnaast bestaat de schade ook uit de bijdrage van piraterij aan de financiering van terrorisme in Somalië en ver daarbuiten." Daar komen dan nog de economische kosten bij, die in 2010 wereldwijd geschat werden op 7 tot 12 miljard dollar. En dan hebben we het niet eens over de schade die reders ondervinden als gevolg van het mislopen van opdrachten vanwege het niet kunnen verkrijgen van overheidsbeveiliging, noch over de extra verzekeringskosten, of over de noodzaak en de kosten vanwege het omvaren.
Nederland is het enige land van de ons omringende staten dat tot dusver uitsluitend militaire bescherming van overheidswege toestaat. Alle andere, vergelijkbare landen, zoals Frankrijk en Noorwegen al sinds 2011, Denemarken en Italië sinds 2012 en Duitsland en België sinds 2013, staan inmiddels onder voorwaarden de inzet van particuliere beveiligers toe op schepen wanneer zij door High Risk Area's moeten varen; gebieden in de wereld waar al dan niet terroristische piraten actief zijn. Het gaat om een totaal van zo'n 350 schepen die onder Nederlandse vlag varen, die eventueel bescherming nodig hebben. Per jaar wordt verwacht dat er zo'n 125 aanvragen zullen worden ingediend voor bescherming van koopvaardijschepen, zowel door middel van VPD als door particuliere beveiligers.
Hoewel in Somalië de piraterij afgenomen is dankzij een keur aan maatregelen en flankerend beleid, breidt de piraterij zich elders in de wereld weer uit. In de eerste helft van 2018 zijn er 107 incidenten gemeld, tegen 87 in de eerste helft van 2017, onder meer voor de kust van West-Afrika, in de Straat van Malakka, de Golf van Guinee, de Golf van Aden, in Bangladesh, Benin, Ghana, Indonesië, Venezuela en de Filippijnen. Evenals de initiatiefnemers zien ook wij de voorgestelde wettelijke regeling als een aanvulling op de militaire bescherming. Het monopolie op geweld is en blijft in handen van de overheid. Met de initiatiefnemers zijn wij van mening dat de commissie-De Wijkerslooth terecht heeft geconcludeerd in haar rapport dat het recht op geweldsuitoefening door de overheid, zij het onder strikte voorwaarden, mag worden overgedragen aan anderen.
In 2012 werd door de regering nog het standpunt ingenomen dat uitsluitend de overheid zelf, al dan niet met de hulp van burgers of reservisten, uitvoering zou moeten geven aan de zorgplicht om afdoende bescherming te bieden tegen piraterij aan onder Nederlandse vlag varende koopvaardijschepen. Maar blijkens de brief van de minister van Justitie en Veiligheid van 18 januari 2019 stemt de regering thans ook in met het standpunt van de commissie-De Wijkerslooth.
De wet eist nadere uitwerking in een algemene maatregel van bestuur en een ministeriële regeling. De AMvB moet met name de geweldsinstructie bevatten, die slechts mag worden toegepast als en voor zover deze proportioneel is. In de algemene maatregel van bestuur dienen onder meer de volgende zaken te worden geregeld:
-
-onder welke voorwaarden kan een particulier beveiligingsbedrijf een licentie krijgen?
-
-hoe zijn de verantwoordelijkheden tussen de kapitein van het schip en de teamleider van het particuliere beveiligingsbedrijf geregeld?
-
-onder welke omstandigheden mag er gebruik gemaakt worden van geweld, waarbij de proportionaliteit in acht moet worden genomen en onder geen beding mensen mogen worden gedood?
-
-hoe is de escalatieladder vormgegeven?
-
-hoe zorgvuldig moet worden voldaan aan de meldingsplicht door de kapitein, alsmede aan de rapportageplicht door de kapitein en de teamleider?
De ministeriële regeling dient dan-bepalingen op te nemen met betrekking tot de sancties dier er staan op het niet-nakomen van deze al dan niet gedelegeerde wettelijke verplichtingen. De maxima staan overigens, zoals dat hoort, in de wet zelf.
Uit de brief van de minister maken wij op dat er inderdaad één algemene maatregel van bestuur zal komen en één ministeriële regeling. Kan de minister bevestigen dat de opsomming die de initiatiefnemers in de memorie van antwoord hebben gegeven — zie de bladzijden 17, 18 en 19 bovenaan — correct en volledig is? Is het juist dat, behoudens de bestuurlijke boetes die in een ministeriële regeling zullen worden vastgelegd, de andere onderwerpen, waaronder met name ook de geweldsinstructie, bij AMvB vastgesteld zullen worden en dus niet bij ministeriële regeling? In zijn brief van januari, pagina 5, is de minister daarover niet helemaal duidelijk. Naar de mening van mijn fractie kan een wet zelf uiteraard voorzien in een geweldsinstructie, maar op grond van artikel 9, lid 8 van het onderhavige voorstel is het in ieder geval niet toegestaan om een dergelijke instructie bij ministeriële regeling vast te stellen. Het is dus ofwel bij wet ofwel in de AMvB. Is de minister het met ons eens dat subdelegatie in ieder geval niet is toegestaan voor wat betreft de geweldsinstructie?
Kan de minister een termijn noemen waarbinnen de concept-AMvB en de concept-ministeriële regeling tot stand zullen komen? Kunnen de initiatiefnemers ingaan op de eventuele situatie dat de kapitein en de teamleider er in overleg niet uitkomen, bijvoorbeeld wanneer de kapitein geen geweld wil gebruiken en de teamleider wel? Hebben de CDA-leden, zoals net ook door de PvdA naar voren is gebracht, goed begrepen dat in dat geval de kapitein uiteindelijk de beslissing mag nemen of er geweld wordt gebruikt, en niet de teamleider? Hebben zij goed begrepen dat zowel de kapitein als de teamleider in alle gevallen waarin een particulier veiligheidsteam aan boord is, ieder afzonderlijk moeten rapporteren aan het ministerie van Justitie en Veiligheid, ook als er geen gebruik is gemaakt van geweld (artikel 12, lid 1)? Indien er gebruik is of wordt gemaakt van geweld moeten er video- en audio-opnamen worden gemaakt, die zowel door de kapitein als door de teamleider moeten worden meegestuurd met de rapportage aan het ministerie van Justitie en Veiligheid. Heeft de CDA-fractie goed begrepen dat het gebruik van geweld eveneens onverwijld moet worden gemeld aan het OM door de kapitein, waarbij de bestanden met beeld- en geluidsopnamen eveneens moeten worden gevoegd (artikel 12, lid 3)? Geeft dit alles niet te veel administratieve rompslomp, zo vragen wij aan de minister.
Blijkens dit wetsvoorstel zijn er twee ministers betrokken bij de bescherming van koopvaardijschepen: de minister van Justitie en Veiligheid, in het wetsvoorstel omschreven als "onze minister" en de minister van Defensie (zie artikelen 4 en 5). In de brief van de minister van Justitie en Veiligheid wordt ook gewag gemaakt van de minister van Infrastructuur en Waterstaat, die verantwoordelijk blijft voor het maritieme transport en de maritieme veiligheid in internationaal verband, alsmede van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, die verantwoordelijk blijft voor het leveren in internationaal verband aan de stabiliteit van een land als Somalië teneinde piraterij te voorkomen. Zijn dit niet te veel kapiteins op één schip? Welk ministerie is nu precies verantwoordelijk voor wat? Hoe verloopt de coördinatie tussen deze vier departementen precies met betrekking tot de beveiliging en bescherming van koopvaardijschepen, zowel van overheidswege als van particuliere organisaties? Gaarne een gemotiveerd antwoord, zowel van de regering als van de initiatiefnemers.
Ik rond af. De minister stelt in zijn eerder genoemd schrijven dat er geen urgentie bestaat om een rijkswet in voorbereiding te nemen. Is het, gelet op het feit dat ook Venezuela wordt genoemd als land in de omgeving waarvan piraterij voorkomt, toch niet dienstig om op korte termijn een rijkswet in voorbereiding te nemen? Op wat voor termijn kan het parlement een wetsvoorstel inzake de rijkswet tegemoetzien? Gaarne een gemotiveerd antwoord van de regering.
Mevrouw de voorzitter. Wij zien met belangstelling uit naar de beantwoording van de door ons gestelde vragen aan de initiatiefnemers en de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Lokin. Ik geef het woord aan mevrouw Strik.