Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.06 uur
Mevrouw Oomen-Ruijten i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. De arbeidsmarkt weer in balans krijgen, dat is niet alleen het doel, maar het is ook de titel van de wet die we vandaag behandelen. Die balans is nodig. Twee jaar geleden — mevrouw Sent heeft daar ook over gesproken — kwam de WRR met het rapport over de flexibiliteit op de arbeidsmarkt, waaruit bleek dat lusten en lasten ongelijk waren verdeeld. Er werd toen een oproep gedaan om de verschillen te verkleinen tussen vast, flex en zzp. Als we kijken naar de Nederlandse arbeidsmarkt, dan zien we een hele lage werkloosheid, voor het seizoen gecorrigeerd nu van 3,3%. Tegelijkertijd stellen we vast dat de werkgelegenheid geen structurele groei laat zien in het aandeel van vaste arbeidsarbeidsovereenkomsten, ook al geeft een bericht in de media van vandaag een positieve wending.
Uit de cijfers van de regering moet vastgesteld worden dat het aantal werknemers met flexibele contracten op dit moment rond de 2 miljoen ligt en bijna is verdubbeld ten opzichte van 2003, want dat was het moment waarop men begon te meten. In alle sectoren van de arbeidsmarkt wordt steeds meer gebruikgemaakt van flexibele arbeidskrachten. Waar dus in 2003 het aandeel werkzame personen met een vast contract nog op 73% lag, is dat nu fors teruggelopen en ligt het tegen de 60%. Flexibele arbeidscontracten, werknemers met een tijdelijk contract of oproepcontract en zzp'ers vullen de leemte op de arbeidsmarkt. In de bouw heeft slechts de helft van de werknemers een vast contract. In de horeca ligt dat op 30%. Ook in de sectoren die niet seizoensgebonden of conjunctuurgevoelig zijn, zoals de zorg, de overheid en het onderwijs, is het aantal flexibele contracten fors toegenomen. Wat bovendien onderkend moet worden, is dat met name jongeren, mensen met een minder sterke arbeidsmarktpositie en mensen met een lagere opleiding vaak heel langdurig zijn aangewezen op een flexibel arbeidscontract, terwijl toch, en dat stond ook in het rapport van de WRR, 80% à 90% van de werkenden met zo'n flexibel contract de voorkeur geeft aan een vast contract.
Ik wil hierbij ook nadrukkelijk vaststellen dat voor de CDA-fractie flexibiliteit niet altijd alleen maar negatief is. Die heeft ons ook welvaart gebracht. Laten we bovendien niet vergeten dat er ook mensen zijn die heel bewust kiezen voor flexibiliteit.
Onder de zzp'ers zijn er twee groepen te onderscheiden. Een deel van de zzp'ers beschikt over schaarse kennis en kan dus bewust kiezen voor het zelfstandigenbestaan. Een ander deel beschikt niet over deze schaarse kennis en kiest er ook niet bewust voor om zzp'er te zijn. Deze laatste groep heeft geen ontslagbescherming, is niet verzekerd voor loondoorbetaling en re-integratie bij ziekte en geniet geen gegarandeerd minimumloon.
Wij moeten met elkaar vaststellen dat daar waar flexibiliteit niet de drijfveer is voor flex- of zzp-contracten, het de Nederlandse wetgeving is die het mogelijk maakt voor werkgevers om met het aanbieden van flexibele contracten, kosten maar ook risico's te vermijden. Voor de CDA-fractie is dat een ongewenste situatie. Veel, vooral jonge, mensen stagneren hierdoor, waar het de vormgeving van hun toekomst betreft. Zij kunnen niet zelf een huis kopen, lopen op termijn vast wanneer ze onverzekerd arbeidsongeschikt worden en kunnen niet of nauwelijks een pensioenvoorziening opbouwen. De kans dat zij op oudere leeftijd nog een vaste baan kunnen krijgen, vermindert evenredig met het klimmen der jaren. Daarom is het goed dat er in het regeerakkoord afspraken zijn gemaakt om te komen met een samenhangende visie op de arbeidsmarkt.
Voorzitter. Het voorstel dat wij vandaag bespreken, lost niet alle knelpunten over de volle breedte van de arbeidsmarkt op, zo schrijft ook de regering, maar neemt stappen op het terrein van het arbeidsovereenkomstenrecht en de WW die zouden moeten bijdragen aan een nieuwe balans. Ik wil de minister niet tekort doen. Een integrale visie heeft hij zeker, maar die visie heeft geen of althans onvoldoende plek gekregen in de voorstellen die wij vandaag bespreken. Het pakket dat nu voorligt, is in essentie een nadere wijziging van de Wet werk en zekerheid, die toch ook al probeerde om arbeidscontracten zo te modelleren dat er gekozen zou gaan worden voor meer vast. Op de evaluatie van deze wet is niet gewacht.
Voorzitter. Wij zien dat de regering met betrekking tot de zzp'ers wel aankondigt met nieuw beleid te komen, maar dat dit nieuwe beleid vooralsnog geen definitieve horizon krijgt, noch door een datum, noch door voorstellen. Bovendien wordt verwezen naar de commissie-Borstlap, die nog dit jaar zou moeten komen met onderzoek naar en een advies over fundamentele vragen over de toekomst van de regulering van werk. Maar de minister geeft in zijn antwoord aan dat dit advies er is voor de lange termijn. Als wij naar de analyse van de arbeidsmarktproblematiek kijken, dan zien wij dat toch gezocht moet worden naar meer fundamentele oplossingen, die verder gaan dan ingrijpen op contracten en in sectoren.
Voorzitter. Tot op heden missen wij node een fundamentele oplossing. Werkgevers en zeker het mkb wentelen risico's af en kiezen voor flexibele contracten omdat de loondoorbetaling bij ziekte en het ontslagrecht zo veel kosten met zich meebrengen. Ik zou de minister willen vragen om ook daarop in te gaan en ons mee te nemen in de mogelijkheden die hij ziet om ook daarvoor oplossingen aan te reiken. Dat zou wellicht al leiden tot het meer aanbieden van vaste contracten.
Mevrouw de voorzitter. Ik wil nu ingaan op enkele knelpunten. Laat mij beginnen met payrolling. Het principe dat marktpartijen elkaar niet mogen beconcurreren op arbeidsvoorwaarden wordt door de CDA-fractie gedeeld. Maar of met de maatregelen die nu worden voorgesteld dit doel voor de payrollsector ook behaald gaat worden, is twijfelachtig. De facto zal een groot deel van het payrollen immers verdwijnen omdat met name kleinere uitzendorganisaties — zij doen de werving en selectie, maar hebben het juridisch werkgeverschap overgedragen en laten dat uitvoeren door een payroller — het juridisch werkgeverschap weer op zich gaan nemen.
Ik zie overigens een verschuiving in de beantwoording door de minister. In de Tweede Kamer heeft hij het nog over een actieve allocatiefunctie, maar uit de antwoorden in de nadere memorie begrijp ik dat elke allocatie bepalend is voor het werkgeverschap.
Voorzitter. Payrolling wordt hoe dan ook duurder en de kosten daarvan zullen vaak hoger zijn dan de kosten van een werknemer bij de inlener. De Raad van State kraakt kritische noten over de werkbaarheid van de nieuwe definitie en stelt de vraag of de voornemens niet tot ontwijkgedrag zullen leiden.
De definitie van payrolling kan in de praktijk tot verwarring leiden. Stel dat na een aanbesteding werkzaamheden van het ene naar het andere bedrijf gaan en dat de medewerkers meegaan. Zou dat in de toekomst niet meer kunnen omdat dit dan volgens de definitie payrolling is? Collega Van de Ven heeft deze vraag ook al gesteld. Er zouden dan andere uitzendmedewerkers ingezet moeten worden en dat zou de continuïteit van werk kunnen bedreigen. Kan de minister toezeggen dat hij voor dit probleem een oplossing heeft?
De verandering in de markt van payroll naar uitzenden is nu al zichtbaar. Dat leidt bij ons tot de volgende vraag: wordt de werknemer daarvan beter, en niet alleen op het gebied van de arbeidsvoorwaarden als gekozen gaat worden voor de uitzendconstructie, maar ook op het gebied van de pensioenvoorziening? Want het StiPP-pensioen is natuurlijk ook niet alles. Maar er zijn nog meer zaken, zoals het ontbreken van hr-deskundigheid. Die is in een grote payrollorganisatie beter geborgd. En hoe zit het nu met de payrollpensioenvoorziening, zo vraag ik de minister, ook voor de sector die hij op verzoek van de Kamer toevoegt? De minister kondigt uitstel aan, maar is er nog overleg mogelijk over de inhoud van de regeling?
Voorzitter. Ik ga in op de oproepovereenkomsten. Wij zetten vraagtekens bij het verplichte aanbod dat een werkgever na twaalf maanden aan de werknemer moet doen. Dat is heel leuk en heel mooi, maar is het ook te handhaven? Ik vraag dat omdat de gevolgen van het niet nakomen van die naleving bij de werknemer liggen. Ook kan de regeling omzeild worden door een tijdelijke arbeidsovereenkomst of — ook hier weer — het uitbesteden van werk aan zzp'ers.
Voorzitter, dan de ketenbepaling. Ik ben het eens met de voorstellen. Cao-partijen mogen daar overigens van afwijken indien de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering dat vereist, maar heldere criteria voor die afwijkingen ontbreken. Kan de minister deze criteria concretiseren, wellicht mede aan de hand van enkele voorbeelden?
Voorzitter, dan het ontslagrecht. Het toevoegen van de i-grond als cumulatiegrond wanneer niet volledig wordt voldaan aan de eerdere criteria ligt moeilijk; dat weten wij. Tegelijk met de versoepeling wordt er bij de toepassing van de cumulatiegrond een 50% hogere transitievergoeding toegepast. Onze vraag blijft: welk probleem lossen we nu op, nu ook uit arresten van de Hoge Raad blijkt dat de praktijk tot rust is gekomen? Werknemers die meer dan tien jaar in dienst zijn — ik denk veelal oudere werknemers — betalen de prijs, omdat de hogere vergoeding voor hen niet meer beschikbaar is.
Voorzitter, dan de transitievergoeding vanaf dag één en niet meer na 24 maanden. Strookt dat voornemen met het doel waarvoor deze vergoeding destijds bedacht is, namelijk het versoepelen van de overgang van werk naar werk? Als je alleen maar hele kleine bedragen uitkeert, denk ik dat het daar geen bijdrage meer aan levert.
Voorzitter. Ik kom op seizoensarbeid. De premiedifferentiatie voor de WW is een complete ommezwaai in denken. Tot nu toe was de WW-premie voor de eerste zes maanden gerelateerd aan de sector om deze te prikkelen en werkloosheid zo veel als mogelijk te voorkomen, maar nu wordt de arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde duur de basis voor de hoogte van de heffing. Dat treft met name de land- en tuinbouw, maar zeer zeker ook de horeca.
Ik kan u zeggen dat deze wet in de sector niet begrepen wordt. Waarom niet? Men heeft geen keuze. Wanneer men een werknemer slechts twee à drie maanden nodig heeft, kan men deze gewoon geen vaste baan aanbieden en dat is toch wat deze wet voorstelt. Het gaat in de sectoren van de land- en tuinbouw en de horeca, waar seizoensarbeid is, niet alleen om de kostenverhoging in de WW-premie; ook de transitievergoeding en de maatregelen bij uitbetaling van de oproep zullen er niet toe leiden dat een vast contract de maat wordt. Het zal, zo denken wij, een vlucht naar zzp-constructies betekenen.
De heer Rinnooy Kan i (D66):
Ik luister met veel belangstelling naar het betoog van mevrouw Oomen en ik heb een vraag aan haar naar aanleiding van wat ze zojuist zei. Zou zij overtuigd kunnen worden van de redelijkheid van het voorstel van de regering, als er een empirische onderbouwing zou zijn voor het feit dat de categorieën die zij hier aanduidt — laat ik de horeca als voorbeeld nemen — in de praktijk ook aanleiding geven tot hogere kosten in de sfeer van de sociale uitkeringen?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Op dit moment wordt per sector gekeken hoe ervoor te zorgen dat er zo min mogelijk mensen werkloos zijn. Men heeft in die eerste zes maanden al een hogere premie en door nu, door de bank genomen, overal hetzelfde hogere percentage te heffen, ontstaat ontwijkend gedrag. In die sectoren — ik noem maar de aspergeboeren en de horeca, het strand, de vakanties — heeft men geen mogelijkheid om de mensen een vast contract te geven. Ik denk dat empirisch onderzoek heel mooi is, maar de maatregel die nu voorligt, wordt niet begrepen en als die niet begrepen wordt, leidt dat tot ontwijkend gedrag.
De heer Rinnooy Kan (D66):
Dat begrijp ik, maar het volgende begrijp ik toch niet zo goed. Als er geen mogelijkheid is een vaste baan aan te bieden — dat kan zo zijn — dan is een flexibel contract de enige route. Maar als dat flexibele contract dan in de praktijk aanleiding geeft tot hogere kosten, door wie zouden die dan moeten worden gedragen?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Ook op dit moment kan er al zes maanden een hogere premie geheven worden, maar dat is gerelateerd aan de bedrijfstak. Wat nu in deze wetgeving gebeurt, is dat je altijd een hogere premie betaalt vanwege het feit dat je geen vast contract kunt aanbieden. Dat is het onrechtvaardige en dat zal in de sectoren die ik net heb genoemd, toch veel uitleg vergen.
De heer Köhler i (SP):
Ik hoorde mevrouw Oomen net zeggen dat met name in de horeca en in de landbouw — ik denk dan vooral in de tuinbouw — de hogere kosten van tijdelijke arbeidskrachten zouden leiden tot een vlucht naar zzp-schap of naar schijnzelfstandigheid, in mijn woorden. Daar kan ik me niet helemaal iets bij voorstellen. Denkt u dat het bedienend personeel in de horeca dan voortaan voor de belastingen als zelfstandigen gaan werken?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Zoals ik in het begin heb gezegd en zoals ook u weet, heeft in de horeca op dit moment nog maar 30% een vast contract. In de tuinbouw heb je vaak twee maanden, maximaal drie maanden flexibele arbeid nodig om te oogsten et cetera. De bedoeling van de wetgever, zoals hier neergelegd, is dat deze mensen ook een vast contract krijgen. Ik zie dat niet gebeuren. Ik zie dat wordt uitgeweken naar allerlei andere vormen, want het gaat niet alleen om de hogere WW-premie. Er zijn een aantal maatregelen aangekondigd die kostenverhogend zijn.
De heer Köhler (SP):
Ja, dat benadrukt u nu nog een keer, maar ik had al van u begrepen dat u dit zo voor zich zag. Mijn vraag was of u denkt dat het personeel dat nu een paar maanden in de kassen gaat werken, hier in het Westland bijvoorbeeld, of het horecapersoneel dat alleen in de zomer een tijdelijk contract heeft, voortaan als zelfstandigen voor de wet zullen gaan werken.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Ik kan niet in een glazen bol kijken, maar ik weet zeker dat er op dit moment, ook in de horeca en ook in de land- en tuinbouw, velen zijn die al op een zelfstandigencontract werken. Ik denk dat dat alleen maar vergroot zal worden. Dat vind ik niet aangenaam, maar luistert u nog verder naar mijn betoog. Als dat mag, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Voorzitter. De beoordeling die wij als Eerste Kamer geven aan voorstellen van wet, is wat ons betreft geen politieke. Het is in de eerste plaats, ook als ik kijk naar deze wet, een toets op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De CDA-fractie houdt vragen over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van het voorstel. Immers, bij een aantal van de voorstellen die in deze wet worden gedaan zijn er mogelijkheden tot ontwijkgedrag. De weg naar zzp of schijn-zzp wordt door dit wetsvoorstel niet afgesloten. Schieten wij het doel dat wij beogen dan ook niet voorbij? De belangrijkste adviseur, de Raad van State, doet de aanbeveling het ontwerp van wet terug te nemen en uit de vrees dat er een waterbedeffect zou kunnen ontstaan naar zzp. De minister zegt nu al in zijn antwoorden dat de regering over het te verwachten effect van de beleidswijzigingen geen kwantitatieve uitspraken kan doen. Het hoeft ook niet noodzakelijkerwijs te betekenen dat het aandeel vaste contracten toeneemt. Een omslag in de conjunctuur kan ervoor zorgen dat, los van het gevoerde beleid, het aantal vaste contracten afneemt. Ik haal dat uit de nadere memorie van antwoord.
Mevrouw de voorzitter. Is een extra vlucht naar zzp voor de meest kwetsbaren op de arbeidsmarkt niet ongewenst? Zouden we daarom nu niet eerst grote vaart moeten zetten achter de oplossing van de zelfstandigenproblematiek, die al veel te lang sleept?
Mevrouw de voorzitter. In de schriftelijke behandeling heeft de CDA-fractie het voorstel gedaan om de kwetsbare positie van zelfstandigen die niet verzekerd zijn voor de risico's van arbeidsongeschiktheid in een eerste stap op te lossen door de bestaande IVA, de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten, ook van toepassing te laten zijn op zelfstandigen. Ik zeg er nadrukkelijk bij dat dit een eerste stap is, maar dat zou in elk geval betekenen dat deze groep zeer geholpen is bij het afdekken van het allergrootste risico: de onomkeerbare arbeidsongeschiktheid.
Voorzitter. De Raad van State heeft kritiek op het waterbedeffect van deze wet. Die kritiek heeft de minister niet onweersproken gelaten, maar toch moeten wij die serieus nemen. Wat de CDA-fractie betreft moet het op zijn minst zo zijn dat we niet alleen voornemens te berde brengen voor de lange termijn, maar dat we nu echt concreet iets gaan doen aan de rechtspositie van zelfstandigen. Het groeiend aantal zelfstandigen, mogelijk als gevolg van deze wet, noopt tot actie om deze arbeidsongeschiktheidsproblematiek van de zzp'er op te lossen.
Ik dank u zeer.
De heer Köhler (SP):
Ik kan mij erg herkennen in het laatste deel van het betoog van mevrouw Oomen. Het voorstel van de CDA-fractie om een volksverzekering te maken voor langdurig arbeidsongeschikten, die dan ook voor zelfstandigen zou gelden, is echter al door de minister een beetje terzijde gelegd. Nu brengt u het hier opnieuw op. Mijn vraag is wat u daar mee wilt. Wilt u deze Kamer een uitspraak uitlokken? Wij werken daar dan graag aan mee. Of wilt u het nog een keer gezegd hebben, om het de minister opnieuw terzijde te laten leggen?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Het gaat erom dat het ons serieus is en dat we willen dat de minister daarop ingaat. Dat heb ik hem dus ook twee keer gevraagd in de schriftelijke voorbereiding en nu vandaag vraag ik het weer.
De heer Köhler (SP):
Ja, ja, we willen we allemaal graag dat de minister op onze vragen ingaat. Mijn vraag is ...
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Er moet iets gedaan worden.
De voorzitter:
Mevrouw Oomen, laat meneer Köhler even uitspreken, alstublieft.
De heer Köhler (SP):
Mijn vraag aan mevrouw Oomen wordt nu opnieuw door haar opgeworpen. Vindt zij nu dat dat uit dit debat zou moeten komen? Als de minister niet toezegt dat hij dat op korte termijn gaat doen, wil zij dan dat een meerderheid van de Kamer daar een uitspraak over doet, waarbij wij gezamenlijk de minister oproepen om dat te gaan doen?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Elke uitspraak is heel mooi, maar het initiatief ligt bij de minister.
De heer Köhler (SP):
Maar het is niet ongebruikelijk dat de Kamer, als de minister een initiatief niet wil oppakken, de minister daartoe oproept. Dat is meestal het gevolg als de meerderheid van de Kamer iets wil en de regering is om wat voor reden dan ook daar nog niet aan toe. Dan kan de Kamer de minister daartoe oproepen. Dit punt ligt kennelijk voor u heel zwaar en wij denken dat dat terecht is. Daarom nodig ik u uit om na het antwoord van de minister eventueel met een voorstel te komen waarin deze Kamer die uitspraak doet.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Er is één ding waar ik moeite mee heb. Dat is dat wij denken dat als er maar een motie ligt, wij de regering bewogen hebben om precies te doen wat wij willen. Aan een motiedeflatie hebben wij niets. Waar ik iets aan heb, is een minister die ons toezegt dat hij dit heel snel gaat doen. Dan kunnen we na het antwoord altijd nog even kijken wat de stand van zaken is.
Mevrouw Sent i (PvdA):
Ik wil mevrouw Oomen-Ruijten graag complimenteren met de aandacht die zij vraagt voor ontsnappingsroutes bij dit wetsvoorstel en met de aandacht die zij vraagt voor kwetsbare zzp'ers. Het is heel terecht dat die punten onder de aandacht worden gebracht. De vraag die ik aan haar heb, is de vraag die ik ook aan de heer Köhler heb gesteld. Die gaat over het voorstel van de heer Van der Ven om de maatregelen aangaande payrolling later in te laten gaan. Wat is haar inschatting, wat is haar oordeel: hoe ziet zij dit voorstel?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Ik wacht het antwoord van de minister op dat punt af.
Mevrouw Sent (PvdA):
Zou ik mevrouw Oomen-Ruijten dan alvast mogen vragen of zij meent dat met dit voorstel de balans op de arbeidsmarkt versterkt of verzwakt wordt als alle maatregelen doorgaan behalve de maatregelen aangaande payrollwerknemers?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Ik dacht dat ik uiteengezet heb dat de balans op de arbeidsmarkt met dit voorstel niet verder gebracht wordt omdat er te veel ontwijkmogelijkheden zijn.
De heer Schalk i (SGP):
Een opmerking die mevrouw Oomen maakte bleef bij mij haken, namelijk dat ze geen politieke beoordeling van dit wetsvoorstel gaf. Hoe moeten we dat dan duiden?
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Hoe je dat moet duiden? Omdat wij daar als Eerste Kamer niet voor zitten. Wij moeten wetten toetsen. Dat is wat we hier aan het doen zijn. Het is dus geen politieke beoordeling, maar een uitvoeringstoets: kunnen we het doel dat gesteld is met deze wet bereiken en is het ook te handhaven?
De heer Schalk (SGP):
Het zijn inderdaad exact de dingen die wij hier moeten doen, maar dat zal bij deze wet niet anders zijn als bij andere. Het viel mij op dat u bij dit wetsvoorstel expliciet zegt dat het geen politieke beoordeling is. Ik dacht: misschien hoort daar toch iets anders bij.
Mevrouw Oomen-Ruijten (CDA):
Ik zeg tegen de heer Schalk dat wij onze twijfels hebben over uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en de ontwijkmogelijkheden die erin zitten.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Oomen. Ik geef het woord aan de heer Ganzevoort.