Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.29 uur
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken we een wet die een ingrijpende verandering op de arbeidsmarkt beoogt, terwijl eerder genomen maatregelen, met name de Wet werk en zekerheid, nog niet zijn geëvalueerd. Blijkbaar constateert de minister knelpunten die zo evident zijn, dat het wachten op een evaluatie alleen maar schadelijk is en komt hij met deze wet, de zogenaamde WAB. Om zicht te krijgen op nut en noodzaak daarvan is een vergelijking tussen beide wetsvoorstellen op zijn plaats.
Drie belangrijke doelen van de WWZ waren: meer zekerheid creëren voor flexwerkers; het ontslagrecht eenduidiger, eenvoudiger en goedkoper maken; de WW activerender maken. Blijkbaar zijn die doelen onvoldoende bereikt. Nu komt de minister met deze wet, met als hoogste doel om de kosten- en risicoverschillen tussen wijzen van contractverlenging te verminderen. Daarmee wil de regering bereiken dat flexwerkers niet meer uit angst worden aangenomen, maar vanuit de aard van de arbeid. De kernvraag is natuurlijk of deze wet wel het gewenste effect zal sorteren. Die vraag klemt temeer daar de Raad van State heeft gewaarschuwd voor het zogenoemde waterbedeffect, oftewel: door het oplossen van het ene probleem zal het de spanningen elders op de arbeidsmarkt wellicht vergroten.
In reactie daarop stelt de minister dat de balans niet alleen door dit wetsvoorstel zal worden bereikt, maar dat hij deze wet meer ziet als eerste aanzet in een reeks van drie maatregelen. De eerste is de WAB, waarin het verschil in bescherming tussen flex en vast verkleind wordt. Ten tweede worden de positie van zelfstandigen op de arbeidsmarkt, de verplichtingen van werkgevers in verband met arbeidsongeschiktheid en ziekte, en een leven lang leren of ontwikkelen aangepakt. Ten derde komt er een advies over de fundamentele vragen over de toekomst van de regulering van werk die op langere termijn spelen. Op zich zijn dit alle drie stappen die van belang kunnen zijn. Echter, voor mijn partij is nog niet zomaar duidelijk waarom deze drie plannen zo in elkaar zouden grijpen dat er wél een betere balans op de arbeidsmarkt zou ontstaan.
De Raad van State waarschuwt dat er weliswaar risico's worden weggenomen of bestreden, maar dat dit niet automatisch de arbeidsmarkt in balans brengt. Bovendien ligt er voorlopig alleen een wet voor het eerste punt, terwijl de regering nog druk bezig is met de twee andere maatregelen. In de nadere memorie van antwoord geeft de minister zelfs aan voor het bredere pakket te kiezen door een pragmatische aanpak langs vijf separate maar samenhangende routes, om zo stappen te kunnen zetten en draagvlak te vergroten.
Mijn vragen op dit punt zijn de volgende. Kan de minister duidelijk uiteenzetten wat nu de samenhang is die gezamenlijk leidt tot een betere balans op de arbeidsmarkt? Wat als de regering daar niet in slaagt? Dat is niet ondenkbaar, als je kijkt naar bijvoorbeeld het klappen van het pensioenakkoord. Wat brengt de Wet arbeidsmarkt in balans ons dan aan meerwaarde als de beide andere doelen niet of niet in voldoende mate worden gehaald?
Mevrouw de voorzitter. De fractie van de SGP maakt zich ook zorgen over mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie. Het gaat over de zogenoemde insiders met een vast dienstverband en een stevige bescherming. Outsiders hebben geringe bescherming en weinig zekerheid. Voor werkgevers die te maken hebben met ontwikkelingen als technologisering en globalisering, wordt het niet zomaar een stabiele marktpositie. Dan is het logisch dat werkgevers keuzes maken op basis van risico's en kosten, en dus aankoersen op flex, juist en vooral voor de mensen met een zwakkere arbeidsmarktpositie, helaas. Dat is immers wel de meest kwetsbare groep. Zij hebben te maken met een steeds breder probleem. Het begint wellicht bij de arbeidsmarkt, maar dat heeft ook gevolgen voor hun algemene welzijn, voor hun toekomstperspectief, voor hun positie op de woningmarkt, enzovoorts. Oftewel, mensen met een zwakkere arbeidsmarktpositie komen in een soort vicieuze cirkel terecht. Hoe kan dat nu worden doorbroken? Gebeurt dat in voldoende mate door dit wetsvoorstel, is mijn vraag.
Een ander punt van zorg is de open ontslaggrond, met name door het invoeren van de cumulatiegrond. Opnieuw ga ik eerst even terug naar de Wet werk en zekerheid. In het sociaal akkoord dat heeft geleid tot de WWZ, werden in het kader van een nieuw ontslagrecht twee belangrijke afspraken gemaakt. Enerzijds werd de ontslagvergoeding, de transitievergoeding, vastgelegd en werd de hoogte daarvan in de wet ook aanzienlijk beperkt ten opzichte van de tot dan toe gangbare kantonrechtersformule. Anderzijds werden de ontslaggronden limitatief in de wet genoemd, waarbij een rechtsgeldig ontslag voortaan alleen zou kunnen plaatsvinden indien volledig aan een van die in de wet genoemde gronden voldaan zou zijn. Deze afspraken zorgden voor een zeker evenwicht: enerzijds ging de ontslagvergoeding omlaag, anderzijds werd de ontslagtoets strikter.
De Wet arbeidsmarkt in balans komt eigenlijk met een halve tegenbeweging. Door het invoeren van een open ontslaggrond, onder de naam "cumulatiegrond", wordt het combineren van diverse ontslaggronden weer mogelijk. Kantonrechters moeten straks gaan bepalen of de cumulatie, de stapeling, van ontslaggronden een eventueel ontslag rechtvaardigen. Voor werknemers is dat een verslechtering. Voor werkgevers kan het duurder uitpakken. Waar is dan de balans? En wordt door het invoeren van de cumulatiegrond voor ontslag het evenwicht juist niet verstoord? Het zou van wijsheid getuigen als er eerst grondig onderzoek zou zijn gedaan naar het effect van het invoeren van een extra ontslaggrond. Nu bestaat het risico dat deze extra ontslaggrond een vluchtroute wordt om ontslag weer "gemakkelijk" te kunnen bewerkstelligen. Dat staat op gespannen voet met zorgvuldig personeelsbeleid en zorgt ook voor een onbalans in het ontslagrecht.
Bovendien is de cumulatiegrond niet gelimiteerd. Het is duidelijk dat dit een eindeloos gedoe kan opleveren. Een stapeling van gronden die allemaal op zichzelf geen grond voor ontslag zouden zijn, kan nu gevoeglijk eenzijdig worden uitgenut om ontslag af te dwingen. Ik had het er zojuist al over met de heer Rinnooy Kan. Zijn er grenzen aan de cumulatie te stellen? Is de minister bijvoorbeeld bereid om paal en perk te stellen aan de cumulatie door bijvoorbeeld een maximum van drie gronden aan te voeren? Als de minister aangeeft dat het noemen van een maximum niet past in de wet, dan is het extra van belang om te voorkomen dat er een soort grabbelton van ontslaggronden ontstaat om tot een 100% voldragen ontslaggrond te komen, op te tellen.
Is het mogelijk om aan te geven dat er bij het gebruik van de cumulatiegrond in ieder geval een samenhang tussen de diverse gronden aangetoond moet worden? Door een maximum te stellen komt er een nieuwe balans. Dan zal de werkgever een keuze moeten maken in de gronden die echt van belang zijn. En door samenhang te eisen wordt de werknemer niet gedwongen zich op een veelheid van kleine punten te moeten verdedigen. Bovendien wordt de kantonrechter niet meegesleept in een veelheid van misschien wel gezochte gronden om een ontslagaanvraag te onderbouwen.
Mevrouw de voorzitter. Er zit me nog iets anders dwars bij de cumulatiegrond. Daar kan namelijk ook de zesde ontslaggrond, de f-grond, bij worden gebruikt, namelijk de werkweigering bij gewetensbezwaar. Dat wordt wel heel ingewikkeld, omdat de gewetensbezwaarde via de wet beschermd is, in die zin dat iemand niet mag worden ontslagen als hij gewetensbezwaar heeft zolang de werkgever niet kan aantonen dat hij het werk niet anders heeft kunnen uitvoeren of doen uitvoeren.
Door de cumulatiegrond kan elke ontslaggrond in verkleinde vorm gelden. Dat zou ertoe kunnen leiden dat een werkgever het een beetje lastig vindt om de bedongen werkzaamheden anders te doen uitvoeren. Dat doet geen recht aan de positie van een gewetensbezwaarde en aan de bedoeling van de wetgever. Is de minister het met mij eens dat gewetensbezwaar niet gedeeltelijk kan zijn en tevens dat een werkgever niet gedeeltelijk aannemelijk kan maken dat de arbeid in aangepaste vorm kon worden verricht? Kan de minister bevestigen dat in geval van een beroep op gewetensbezwaar binnen de cumulatiegrond het ontslag van de gewetensbezwaarde werknemer niet gemakkelijker wordt gemaakt, waardoor de rechtspositie van de gewetensbezwaarde niet wordt verzwakt en uitgehold? Hoe kan de minister bevorderen dat de rechter terughoudend zal omgaan met het betrekken van gewetensbezwaar bij de cumulatiegrond?
Mevrouw de voorzitter, ik rond af. In de Tweede Kamer zijn diverse onderdelen van de wet verbeterd. Dat was winst. Ik hoop dat de minister de verschillende zorgpunten die ik benoemd heb kan wegnemen.
Ik dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Ik geef het woord aan de heer Van de Ven.