Verslag van de vergadering van 27 mei 2019 (2018/2019 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.48 uur
Mevrouw Nooren i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Soms is het middel erger dan de kwaal. Aan dit gezegde moest ik denken bij het voorstel om de rentemaatstaf voor leningen in het hoger onderwijs te verhogen. Is voor de kwaal, te weten de houdbaarheid van de rijksfinanciën op de langere termijn, het beste middel het nu verhogen van de rentemaatstaf in het hoger onderwijs? Dit is de vraag die vandaag centraal staat in het debat. Wij willen daarover graag met de minister van gedachten wisselen.
Als je deze vraag wilt beantwoorden, kun je veel leren van hoe in de gezondheidszorg met behandelingen omgegaan wordt. Daar wordt eerst afgewacht als het niet zeker is of het middel, zoals bijvoorbeeld een medicijn, niet erger is dan de kwaal en als er bijwerkingen worden verwacht. Mocht afwachten c.q. niks doen onvoldoende opleveren, dan gaan we in de zorg op zoek naar alternatieve middelen. Als die er niet zijn, wordt alles in stelling gebracht om de bijwerkingen van een onvermijdelijk middel te mitigeren.
Deze aanpak had de fractie van de PvdA van de minister verwacht ter onderbouwing van de noodzaak om de rentemaatstaf voor de lening in het hoger onderwijs te verhogen. Wij vragen ons af of dit middel is gekozen met de zorgvuldigheid die we kennen uit de gezondheidszorg. Op vragen vanuit deze Kamer hierover komen de antwoorden niet verder dan dat het een afspraak uit het regeerakkoord betreft en dat de regering niet vooruit wil lopen op scenario's mocht de afgesproken wijziging van de rentemaatstaf onverhoopt niet doorgaan. Deze antwoorden overtuigen mijn fractie niet van het nut en de noodzaak van het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken. Ik wil de minister graag uitnodigen daar tijdens dit debat verandering in te brengen.
Allereerst zijn we benieuwd waarom de minister de kwaal, te weten de langetermijnhoudbaarheid van rijksfinanciën, zo prangend vindt dat er nu ingegrepen moet worden. We willen de minister verzoeken om in haar antwoord mee te nemen dat we leven in een tijd waarin er sprake is van een omvangrijk begrotingsoverschot.
Dan over het gekozen middel en de eventuele bijwerkingen ervan. Uit de schriftelijke antwoorden van de regering en de wetsbehandeling tot nog toe komt het beeld naar voren van een regering die vindt dat zij een uitstekend middel heeft uitgekozen, zonder bijwerkingen. Waarop is dat gebaseerd? De fractie van de PvdA, maar ook andere fracties hebben herhaaldelijk en op verschillende manieren gevraagd om voor de invoering gericht onderzoek te doen naar de potentiële effecten van het wetsvoorstel op de geneigdheid van jongeren om te gaan studeren, op de kans dat zij hun studie af gaan maken, op de inschatting dat zij na hun studie een fatsoenlijk bestaan op kunnen bouwen en een huis en een hypotheek kunnen krijgen, en, niet in de laatste plaats, naar de invloed van het wetsvoorstel op het welbevinden van jongeren die de keuze moeten maken of ze gaan studeren. De minister heeft al deze verzoeken naast zich neergelegd en blijft zonder gedegen onderbouwing beweren dat het wetsvoorstel het hoger onderwijs niet minder toegankelijk maakt. We hebben hier te maken met een wetsvoorstel gebaseerd op de mening van de minister en niet op relevant en overtuigend onderzoek naar de effecten ervan op het keuzegedrag en het welbevinden van jongeren en jongvolwassenen.
Voorzitter. Het gaat in dit geval niet alleen om rationele en objectieve afwegingen van jongeren en jongvolwassenen bij hun keuzes naar aanleiding van het voornemen de rente te verhogen, zoals de minister lijkt te denken als we de schriftelijke antwoorden op ons in laten werken. Daar waar de minister onderkent dat percepties een rol spelen, wordt extra voorlichting als middel aangedragen om bijwerkingen te voorkomen. Heeft de regering dan niets geleerd van de aanbevelingen van de WRR uit het rapport Weten is nog geen doen; een realistisch perspectief op redzaamheid? Dat advies is toch klip-en-klaar over het feit dat het vermogen van mensen om informatie te wegen en rationele keuzes te maken begrensd is? En dat je er niet bent met voorlichting alleen?
De WRR raadt de regering aan om voor de invoering van de wet onderzoek uit te voeren of experimenten te doen naar de effecten op het doenvermogen van mensen. Dat is in dit verband extra relevant omdat het WRR-rapport laat zien dat als er sprake is van stress en mentale belasting, zoals bij veel jongeren en jongvolwassenen, de mentale vermogens onder druk staan. Bovendien heeft de regering in haar reactie op het voorgenoemde WRR-rapport toegezegd om bij alle nieuwe wetsvoorstellen na te gaan welke effecten zij hebben op de doenvermogens van mensen. Waarom heeft de regering afgezien van gericht onderzoek naar de potentiële effecten van het wetsvoorstel, zo willen we de minister vragen.
Voorzitter. De fractie van de PvdA maakt zich ernstig zorgen over de eventuele bijwerkingen van het wetsvoorstel.
Voorzitter: Backer
Mevrouw Nooren (PvdA):
Uit meerdere onderzoeken blijkt immers dat studenten, jongeren en jongvolwassenen in toenemende mate stress ervaren en burn-outs hebben. Dat vinden we verontrustend. Neem bijvoorbeeld het onderzoek van Motivaction, dat het beeld oplevert dat 40% van de lenende studenten regelmatig stress ervaart door hun studieschuld. Eveneens 40% spreekt in dit onderzoek over emotionele uitputting en 39% maakt zich zorgen over zijn financiële situatie. Uit onderzoeken van Nibud, NVVK en DUO blijkt dat veel studenten rood staan en dat studenten en pas afgestudeerden betalingsachterstanden en/of schulden hebben. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat jongeren en jongvolwassenen — de mensen die na hun studie voor de kosten van dit wetsvoorstel opdraaien — onzeker zijn over hun baan en geen huis kunnen vinden. Het RIVM waarschuwt dat de mentale druk onder jongeren en jongvolwassenen toe blijft nemen en dat deze druk na de studie onverminderd hoog blijft. Al deze zaken kunnen leiden tot gezondheidsklachten, gebruik van medicatie, studievertraging, werkuitval et cetera. Kortom, onnodige maatschappelijke kosten en vooral persoonlijk leed voor jongeren en jongvolwassenen.
Voorzitter. Als je dit hoort, dan zouden toch alle alarmbellen bij de minister, die zegt begaan te zijn met het welzijn van jongeren, af moeten gaan? Dan ga je toch terug naar je collega's van het kabinet en zeg je: sorry, ik wil eerst weten wat er echt onder jongeren en jongvolwassenen speelt, voordat ik een wetsvoorstel aanbied dat hun stress nog meer kan verhogen? Niets van dit alles. Het is ronduit teleurstellend dat als wij vragen om een verdere wetsbehandeling op te schorten, om eerst grip te krijgen op wat hier aan de hand is en adequate maatregelen te nemen om het welbevinden van jongeren en jongvolwassenen te verbeteren, de regering schrijft: "Mentale druk ontstaat door vele factoren. De regering is daarom van mening dat oorzaken in samenhang moeten worden onderzocht en geeft daarom uitvoering aan de motie-Özdil. De uitkomsten van het lopende RIVM-onderzoek naar mentale druk vormen het startpunt voor de specifieke invulling van deze nulmeting. De doorlooptijd van deze nulmeting is echter dermate lang, dat de regering het niet wenselijk vindt om de behandeling van dit wetsvoorstel op te schorten."
Vlak voor het weekend hebben we kennis kunnen nemen van dit onderzoek van het RIVM. Ik heb er geen startpunt in gezien als het gaat om te begrijpen wat er onder jongeren speelt, wat de oorzaken van de stress zijn en wat er gedaan kan worden om te zorgen dat ze goed in hun vel zitten, met plezier leven en studeren. Hoe kijkt de minister aan tegen de resultaten van dit onderzoek? Heeft het nu niet de hoogste urgentie om beter grip te krijgen op de mentale druk van studenten, jongeren en jongvolwassenen en maatregelen te nemen om maatschappelijke kosten als studie-uitval en vertraging, gezondheidsklachten, werkuitval en de levenslange gevolgen van een burn-out tegen te gaan, zo vragen we de minister nogmaals.
Voorzitter. Daarmee kom ik op twee andere punten waarop we nog graag een reactie van de minister ontvangen. Laat ik, in lijn met onze bijdrage in het debat over het verlagen van het collegegeld, vooropstellen dat de PvdA het van belang vindt dat alle jongeren er zeker van moeten kunnen zijn dat, als zij dat willen en kunnen, zij hoger onderwijs moeten kunnen volgen. Het hoger onderwijs moet voor iedereen toegankelijk zijn en blijven en de kwaliteit van dit onderwijs moet door de regering geborgd worden. En als dit in het geding komt, dan moet de regering maatregelen nemen. Zo is ook afgesproken bij de invoering van het studievoorschot in het hoger onderwijs.
Dit betekent dat we uiterst zorgvuldig moeten zijn met maatregelen die de toegankelijkheid van het hoger onderwijs in gevaar kunnen brengen. We verwachten daadkracht van de regering om dit te voorkomen. Vooral jongvolwassenen die komen uit gezinnen met lage en middeninkomens krijgen te maken met de effecten van het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, omdat zij moeten lenen om hun studie te betalen en te voorzien in hun levensonderhoud. Extra aandacht is nodig voor jongeren die moeten beslissen of zij na een mbo-opleiding gaan kiezen voor een hbo-studie en ook voor jongeren uit gezinnen waar lenen als onwenselijk wordt gezien en die tegelijkertijd onvoldoende geld hebben om de studie zelf te betalen. Wij vragen de minister of deze groepen voldoende in beeld zijn. En welke specifieke maatregelen gaat de minister nemen voor deze groepen, aanvullend op de algemene voorlichting?
Het CBS heeft aangegeven dat havisten met ouders in de bijstand sinds de invoering van het studievoorschot vaker afzien van hoger onderwijs. Dit vergt actie van de minister, vindt de PvdA-fractie. Wat gaat de minister doen om te zorgen dat deze havisten, als ze dat willen en kunnen, daadwerkelijk hoger onderwijs gaan volgen? De minister geeft in de schriftelijke antwoorden aan dat ze maatregelen overweegt als het verhogen van de rentemaatstaf ertoe zal leiden dat minder jongeren gaan studeren. Bij welke afname komt de minister in actie en welke maatregelen heeft ze dan in gedachten?
Voorzitter. Een tweede punt betreft het feit dat de minister jaarlijks, conform artikel 6.3 van de Wet studiefinanciering 2000, uiterlijk in december een rentepercentage vaststelt. Het wetsvoorstel dat we vandaag behandelen maakt pijnlijk duidelijk dat dit de regering de ruimte biedt om ieder jaar en tot elke hoogte de rentemaatstaf te veranderen. Uit de memorie van toelichting blijkt immers dat de huidige regering niet alleen kijkt naar de houdbaarheid van het studiefinancieringsstelsel, maar ook naar de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in de breedte. Dit vindt de fractie van de PvdA een onwenselijke situatie en was wat haar betreft nooit de bedoeling bij de invoering van de Wet studievoorschot hoger onderwijs. Het geeft onzekerheid voor iedereen die met het studievoorschot te maken heeft. De rente kan immers jaarlijks aangepast worden.
Het feit dat de minister zegt dat de rente deze regeringsperiode niet verder verhoogd wordt, stelt ons onvoldoende gerust. Juist het feit dat de regering de verhoging van de rentemaatstaf niet koppelt aan de middelen die nodig zijn om te investeren in de kwaliteit en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs, zet de houdbaarheid en het politieke en maatschappelijke draagvlak voor het studievoorschot onder druk. Wat de PvdA betreft is het noodzakelijk om artikel 6.3 aan te scherpen. De ruimte van de minister om de hoogte van de rente jaarlijks vast te stellen moet beperkt worden. Het streven moet zijn dat de rente zo laag mogelijk is en er moet een directe relatie komen met de kwaliteit en de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Onderkent de minister het risico van het voorliggende wetsvoorstel voor het draagvlak voor het studievoorschot? En zo ja, wat gaat ze ondernemen om hier verandering in te brengen? Is ze bereid om artikel 6.3. aan te scherpen op de voorgestelde wijze?
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald, is een gezegde dat zich opdringt als mijn fractie een inschatting probeert te maken van de effecten van het voorliggende wetsvoorstel. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel over het verlagen van het collegegeld hebben we de regering al opgeroepen om oog te hebben voor het welbevinden van jongeren en jongvolwassenen. De motie om de verhoging van de rentemaatstaf niet in te voeren haalde het toen helaas net niet. Hij werd breed gesteund door alle partijen, met uitzondering van de regeringspartijen en de SGP. De wetsbehandeling tot nog toe heeft mijn fractie nog niet op andere gedachten gebracht. Het middel is erger dan de kwaal, is onze voorlopige conclusie en de te verwachten bijwerkingen zijn uiterst zorgwekkend. Ik ben benieuwd of de antwoorden die de minister gaat geven op de gestelde vragen daarin verandering gaan brengen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is nu het woord aan mevrouw Gerkens.