Verslag van de vergadering van 2 juli 2019 (2018/2019 nr. 37)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.47 uur
De heer Schalk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik volg mevrouw Oomen door met een disclaimer te beginnen. Ik ben werkzaam als lid van de raad van bestuur van RMU, een kleine vakorganisatie voor zowel werknemers als ondernemers, echter geen onderdeel van de sociale partners. Ik spreek hier dan ook gewoon namens de SGP.
Ik wil natuurlijk de heer Frentrop en ook de heer Van Ballekom van harte feliciteren met hun maidenspeech. Ik zie uit naar een goede samenwerking in de komende jaren. En natuurlijk felicitaties voor de minister voor het pensioenakkoord dat er ligt en waar wij reikhalzend naar hebben uitgezien. Vandaag zal ik me vooral richten op het voorliggende wetsvoorstel, namelijk de temporisering verhoging AOW-leeftijd.
Voorzitter. Solidariteit is een groot goed in onze samenleving. Niet voor niets zijn er uitstekende sociale voorzieningen voor mensen van allerlei leeftijden. Vandaag spreken we vooral over de oudere burgers van Nederland, maar ook jongeren zijn daarbij betrokken; in feite al als je een jaar of 16 bent. Dan begint immers je opbouwperiode om straks aanspraak te kunnen maken op 100% AOW. Bovendien, zodra je aan het werk gaat mag je al meebetalen aan de AOW van de buurvrouw. Niets mis mee, toch, want de gemiddelde 18-jarige zou er waarschijnlijk immers niet aan denken om wekelijks even wat geld te geven aan diezelfde buurvrouw. Als die jongere dat overigens wel zou doen, dan is dat prachtig, maar dan hebben we er een ander woord voor: dan is het naastenliefde.
Wat is nu eigenlijk het verschil tussen naastenliefde en solidariteit? Dat is nog niet zo gemakkelijk te duiden. Naastenliefde is immers niet zomaar in geld uit te drukken. Naastenliefde is van een hogere orde, een Bijbelse opdracht, om oog te hebben voor de naaste en om het goede te zoeken voor die naaste in alle levensfases. Daar horen ook de ouderen bij. De Bijbel spreekt zelfs over het opstaan voor de grijsaard. Solidariteit wordt daarentegen in allerlei verbanden gebruikt. Volgens de onvolprezen Van Dale betekent het in het staatsrecht, oftewel in de politieke context: "bewustzijn van saamhorigheid en bereidheid om de consequenties daarvan te dragen".
Die vorm van solidariteit vinden we terug in onze AOW, een prachtige voorziening voor ouderen. Via de AOW zijn we ons dus bewust van de saamhorigheid en zijn we bereid om daarvan de consequenties te dragen. In feite is het een afgedwongen solidariteit, maar nog steeds geldt: daar is toch niets mis mee.
Ik ga nog een stapje verder: naastenliefde is in feite onbegrensd, maar de politieke solidariteit wordt wel begrensd en wel door de portemonnee, oftewel, door de economische haalbaarheid. Oftewel, het moet betaalbaar zijn en blijven.
In dat licht is het logisch dat er de laatste decennia wijzigingen zijn geweest in de AOW. Allereerst door de steeds stijgende levensverwachting, daarnaast door de barre financiële tijden die we meemaakten tijdens de economische crisis vanaf 2008. U weet wel, die periode waar vrijwel niemand van ons financieel gezien iets van merkte, waar wij geen boterham minder om aten, en waar we in 2016 uitkwamen met de constatering dat we nog net zo ver waren als in 2006. Oftewel, we hadden en hebben het goed in dit land!
Maar niet iedereen heeft het zo goed getroffen. Er zijn ook heel veel mensen die van de voedselbank afhankelijk zijn geworden, gezinnen die de krapte werkelijk hebben gevoeld, jongeren die geen vaste baan konden vinden, en ouderen die aan den lijve moesten ervaren dat het werk hen zwaarder ging vallen. In de memorie van toelichting van de minister wordt gerefereerd aan een onderzoek dat het pijnlijk duidelijk maakt: 40% van de ouderen maakt zich ernstig zorgen over de fysieke belasting en 33% over de mentale druk. Ik neem aan dat deze percentages elkaar enigszins overlappen, anders zou nog maar een kwart van de bevolking zich geen zorgen maken, maar de zorg of de AOW-gerechtigde leeftijd gezond haalbaar is, wordt steeds meer manifest.
Overigens is er ook een tegengestelde beweging merkbaar: heel veel mensen zijn juist blij dat het keurslijf van de AOW niet meer betekent dat je niet door mág werken. Dat is echter een kleinere groep. Voor de meeste mensen is temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd een opluchting.
Maar het is natuurlijk niet realistisch om te veronderstellen dat de temporisering de problemen voor de mensen met zware beroepen oplost. Ten eerste is het alleen uitstel, immers er is geen sprake van terugdraaien. Ten tweede, dat zware beroep begint niet te drukken op het moment dat iemand 65 wordt. Dat begint al veel eerder. Oftewel, het moment van ingaan van de AOW is niet het springende probleem, maar de individuele route naar die AOW-leeftijd toe is bepalend of het al dan niet haalbaar is. In dat licht is, hoezeer ik het de individuele mens ook gun, de roep van een aantal partijen om terug te gaan naar de 65-jarige AOW geen realistisch perspectief.
Voorzitter. We zien in dit wetsvoorstel eigenlijk twee lijnen lopen. De eerste lijn is de korte termijn in het tijdpad naar 2024. Dit is keurig netjes uitgewerkt in dit wetsvoorstel. De tweede lijn is wel aangekondigd, maar niet verder uitgewerkt. Dat gaat over de koppeling van de AOW-leeftijd aan de resterende levensverwachting. De rigide koppeling van één jaar extra levensverwachting aan één jaar later AOW wordt losgelaten. In het pensioenakkoord wordt uitgegaan van acht maanden later AOW tegen één jaar langer leven, als dat ons gegeven wordt.
Bij dit aspect heeft mijn fractie een paar vragen. Op welke termijn, bij welk wetsvoorstel is die nadere uitwerking te verwachten? Is die acht maanden al in beton gegoten, of is daar nog een verbetering in aan te brengen, bijvoorbeeld richting zes maanden, of nog lager? En wat gebeurt er als, onverhoopt, de levensverwachting gaat teruglopen? Wat gaan we dan doen?
Bijzondere aandacht vragen de groepen die door het wetsvoorstel benadeeld lijken te worden, met name op financieel gebied. Denk aan degenen die in het buitenland hebben gewoond, waardoor hun opbouwperiode korter is geworden. En denk aan de mensen die afhankelijk zijn van inkomensvoorzieningen als WW of WIA, waarvan de huidige uitkering hoger is dan de te verwachten AOW.
De proportionaliteit van deze problematiek is wel benoemd, maar niet uitgewerkt. Ik dank de minister voor de antwoorden op de schriftelijke vragen. Daaruit blijkt dat 165.000 tot 220.000 mensen eerder AOW zullen ontvangen. Daarvan betreft volgens de schriftelijke antwoorden ongeveer 8% uitkeringsgerechtigden die te maken hebben met loongerelateerde uitkeringen die in beginsel hoger zouden kunnen zijn dan de AOW. Uitgaande van die aantallen die genoemd zijn, ga ik even uit van 8% van ongeveer 200.000 personen, dus 16.000 mensen.
Klopt dat aantal, en is er een inschatting te maken voor hoeveel van deze 16.000 mensen nu geldt dat hun loongerelateerde uitkering inderdaad hoger is dan de AOW? Hoe beoordeelt de regering de overgangstijd en eventueel daarbij horende regelingen? Zijn er nog aanvullende oplossingen te bedenken die in de komende wetgeving kunnen worden meegenomen? Ziet de regering nog mogelijkheden voor maatwerk in geval van onvoorziene schrijnende gevallen?
Voorzitter. Mijn fractie wil graag antwoorden op de nog gestelde vragen. Maar ik hecht eraan de waardering uit te spreken voor de regering en de sociale partners die een slepende kwestie tot een oplossing gaan brengen. De inzet van deze minister is daarbij onontbeerlijk gebleken, waarvan acte! Mijn fractie zou ook nog wel graag inzicht krijgen in het vervolgtraject. Kan de minister in zijn beantwoording de contouren daarvan schetsen?
Ik zie uit naar de beantwoording door de minister. Dank u wel.
De tijdelijke voorzitter:
Dank u wel, meneer Schalk. Dan komen we nu aan de derde maidenspeech van vandaag. Dat is die van mevrouw Moonen. U heeft het woord.