Plenair Otten bij voortzetting beleidsdebat over de Staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 10 maart 2020 (2019/2020 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.12 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Voorzitter. Allereerst mijn felicitaties voor de maidenspeeches van mevrouw De Blécourt-Wouterse en mevrouw Veldhoen. Women on top vandaag in de Eerste Kamer.

Voorzitter. Vandaag bespreken we met de ministers Grapperhaus en Dekker de jaarlijkse staat van de rechtsstaat. Met die staat van de rechtsstaat is het helaas niet geweldig gesteld. Er zijn capaciteitsproblemen in de rechtspraak. Er is een flinke achterstand, van circa 100.000 zaken. Het opsporingspercentage bij de politie is te laag, zeker in vergelijking met de ons omringende landen. De aangiftebereidheid neemt al jaren af, omdat veel mensen denken: het haalt immers toch niets uit. De politie doet vaak niets, omdat het OM ook niks doet. Zo zijn we verzeild geraakt in een race to the bottom, waar steeds meer het recht van de sterkste gaat prevaleren. Als we dit nu niet eens goed en daadkrachtig aanpakken, dreigt op termijn bijna een soort anarchie, waarin iedereen het zelf maar moet gaan oplossen, een strijd van allen tegen allen. Dat moeten we natuurlijk ten koste van alles voorkomen.

Nu kan ik hier natuurlijk ook, zoals sommige andere fracties, komen met een litanie aan klachten en schrijnende verhalen. Ik zou allerlei misstanden kunnen highlighten over motorbendes, drugscriminelen en andere ellende, maar bij GO zijn we niet zo van het klagen, maar meer van zaken daadkrachtig aanpakken. We zoeken naar manieren waarop het structureel beter kan. Deze aanpak missen we in z'n algemeenheid al jaren in de Nederlandse politiek van pappen en nathouden, overlegstructuren en ander eindeloos gepolder. Minister Grapperhaus is in ieder geval een verademing ten opzichte van zijn voorgangers op het ministerie van Justitie en Veiligheid. We zien voor het eerst een minister die aanpakt, zeker ook na de schokkende moord op advocaat Derk Wiersum. Wat ons betreft verdient minister Grapperhaus waardering voor zijn daadkrachtige en effectieve optreden rondom de opsporing en uitlevering van Ridouan T. Zo kan het dus ook. Hoe gaan we nu de structurele problemen bij de opsporing en de vervolging oplossen? Daar heeft GO concrete en effectieve plannen voor.

Voorzitter. In de opsporing en vervolging zijn er in principe twee juridische stelsels te onderscheiden. Enerzijds is dat het huidige Nederlandse stelsel, gebaseerd op het opportuniteitsbeginsel, waarbij het OM zelf bepaalt welke zaken het vervolgt of niet vervolgt. De Nederlandse officier van justitie is dominus litis, heer en meester in zijn eigen proces, en kan zelf bepalen welke zaken hij vervolgt of seponeert. Anderzijds is er het stelsel gebaseerd op het legaliteitsprincipe. Dat houdt in dat bij verdenking van een misdrijf het OM in principe moet onderzoeken en vervolgen. In principe is er dus altijd vervolging, tenzij het OM uitgebreid en gemotiveerd aanvoert waarom dit in dit specifieke geval niet noodzakelijk is. Onder andere het Duitse strafrecht is op basis van dit legaliteitsbeginsel georganiseerd. Als we nu kijken naar de verschillen in opsporingspercentages van strafzaken, dan zien we enorme verschillen tussen Duitsland en Nederland. Dan laten we verkeersovertreding buiten beschouwing, want zoals we weten is de handhaving op dat gebied in Nederland pico bello geregeld, omdat het toch een lucratieve bron van inkomsten is voor de overheid. In Duitsland wordt bijna 60% van de misdrijven opgelost. Dat is bijna drie keer zo veel als in Nederland. Er wordt in Duitsland ook nog eens veel minder geseponeerd dan in Nederland. Die Nederlandse praktijk met enorm veel seponeringen leidt tot een systeem van perverse prikkels, waarbij de opsporing en de politie denken: wij laten het er maar bij zitten, want bij het OM doen ze er ook niks mee. Dat is een belangrijke, maar zeker niet de enige, oorzaak van de lage opsporingspercentages.

Misdaad loont nu dus te vaak in Nederland. Daar moet wat ons betreft verandering in komen. We vragen de minister van Justitie dan ook om een studie naar de mogelijkheid tot de invoering van dit legaliteitsbeginsel in Nederland. We zullen hierover in tweede termijn een motie indienen.

Voorzitter. Uiteraard moet ook de capaciteit van de politiemacht en zeker ook van de recherche worden uitgebreid. Dat willen we doen door extra geld vrij te maken voor politieacademies, maar ook door het significant verbeteren van de arbeidsvoorwaarden voor politiemensen, zodat de beroepen van agent en rechercheur aantrekkelijker worden. Dat is ook dringend noodzakelijk, want de politiemacht vergrijst. Er komt de komende jaren een enorme uitstroom op gang die met het huidige beleid niet kan worden opgevangen. Regeren is vooruitzien. Dat beleid moet dus nu worden aangepast, want er is een vertragend effect voordat die nieuwe agenten uit de Politieacademies komen. Ook het ziekteverzuim bij de nationale politie is enorm hoog door vele reorganisaties en arbeidsconflicten. Dat komt de capaciteit van de politie ook bepaald niet ten goede. Kan de minister van Justitie en Veiligheid ons de meest recente ziekteverzuimcijfers bij de nationale politie verstrekken en kan de minister aangeven met welke concrete maatregelen hij dit ziekteverzuim snel naar beneden gaat brengen om zo de capaciteit op korte termijn te vergroten?

Voorzitter. Dan kom ik bij de rechtspraak. Zoals gememoreerd is de achterstand in zaken bij de rechtbanken groot en neemt de duur van de gemiddelde rechtszaak steeds verder toe. Veel zaken gaan ook nog per fax of per post. Dat zou naar onze mening wel wat efficiënter kunnen. Wij verzoeken de minister dan ook om daadkrachtig het ICT-beleid bij de rechtspraak ter hand te nemen en lessen te trekken uit het rampzalige KEI-project in de rechtspraak. Dat zou 7 miljoen euro kosten, maar werd, nadat er 220 miljoen euro was uitgegeven, stopgezet. Geen KEI, maar wel 220 miljoen weg. Vooral een duidelijke en daadkrachtige aansturing is hierbij van groot belang. Dat is een les die bij de Nederlandse overheid maar niet lijkt in te dalen als je de eindeloze parade van mislukte overheids-ICT-projecten aan je voorbij ziet trekken.

Voorzitter. Eind vorig jaar hadden we in de commissie Justitie een interessante gedachtewisseling met woordvoerders van de zogenaamde Tegenlichtrechters, een groep van bezorgde rechters en raadsheren, waarbij ook de capaciteitsproblemen bij de rechterlijke macht uitgebreid aan bod kwamen. Uit die gesprekken bleek met name dat de erg lange opleidingsvereisten voor ervaren juristen, bijvoorbeeld uit de advocatuur, met vaak jarenlange ervaring op specifieke rechtsgebieden, een serieuze belemmering vormen voor dit soort mensen om rechter te worden. Wij denken constructief mee met deze problematiek. Kan de minister van Justitie en Veiligheid ons informeren of er bij de rechterlijke macht inmiddels wordt gewerkt aan een dispensatieregeling voor dergelijke ervaren juristen, zodat deze instroom sneller tot stand komt en de achterstanden sneller kunnen worden weggewerkt? Deze praktische oplossing zou wat ons betreft snel resultaten kunnen opleveren. Dat zou serieuze studie verdienen. Graag vernemen we ook van de minister welke andere concrete maatregelen hij op korte termijn van plan is te nemen om de capaciteit bij de rechtspraak verder te vergroten.

Voorzitter. De staat van onze rechtsstaat heeft wat onze fractie betreft ook een aantal andere aspecten die tot nu toe in het debat wat onderbelicht zijn gebleven. Neem de verhouding tussen de centrale overheid en de lokale overheden, die de laatste tijd aan verslechtering onderhevig is. Diverse kabinetten-Rutte zijn willens en wetens juridische verplichtingen aangegaan met de provincie Zeeland over de verhuizing van de marinierskazerne van Doorn naar Vlissingen. Dat was vanaf dag één een onzalig plan met voorzienbare problemen. Die problemen lieten inderdaad niet lang op zich wachten, maar werden door de kabinetten-Rutte tien jaar lang voor zich uit geschoven. De manier waarop de provincie Zeeland nu behandeld wordt, is natuurlijk in een rechtsstaat niet in de haak. Graag horen we de visie van de minister voor Rechtsbescherming op deze kwestie. Hoe denkt de minister voor Rechtsbescherming de Zeeuwen nu op adequate wijze te compenseren voor dit wanbeleid, mag ik toch wel zeggen, van de kabinetten-Rutte?

Voorzitter. Tot slot wil ik het ook graag hebben over ondermijning, namelijk de ondermijning van de rechtsstaat die plaatsvindt in Tweede Kamer en Eerste Kamer door diverse slechte wetgevingsprojecten. Neem de onzalige Omgevingswet. Die leidt tot een sterk verminderde rechtszekerheid en legt de bal volledig bij de rechter, wat tot nog veel meer capaciteitsproblemen in de rechtspraak zal gaan leiden. Denk bijvoorbeeld ook aan de PAS-wetgeving over stikstof, die kritiekloos door deze Eerste Kamer werd aangenomen, nota bene met steun van een fractie die beweert dat er überhaupt geen stikstofprobleem is. Ik heb tijdens het debat over de Omgevingswet van een tijdje geleden ook al de oproep gedaan dat wij als Eerste Kamerleden, net als artsen, een eed moeten gaan afleggen. Die zou moeten luiden: ik zal geen slechte wetgeving accepteren of faciliteren. Ik herhaal hierbij deze oproep.

Ik wil afsluiten met de oproep aan mijn mede-Eerste Kamerleden om voortaan meer oog te hebben voor de kwaliteit en uitvoerbaarheid van toekomstige wetgeving, zodat ook wij hier in de Eerste Kamer kunnen bijdragen aan het versterken van de staat van de rechtsstaat.

Wij zien uit naar de gedachtewisseling met de ministers. Dank u.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Otten. Dan is het woord ten slotte aan de heer Nicolaï.