Verslag van de vergadering van 21 april 2020 (2019/2020 nr. 25)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.28 uur
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Ik houd het kort. Ik wil op een paar zaken terugkomen. De minister zei dat hij wel degelijk het advies van de Raad van State had gevolgd om tot een registratiesysteem over te gaan, en niet tot een vergunningensysteem. Maar dat is een woordspelletje. Want het is een registratiesysteem met allerlei testen daar ingebouwd. Dat is geen registratiesysteem, maar een verkapt vergunningensysteem. Ik heb deze informatie net aan de minister doen toekomen.
De Europese vijfde Anti-witwasrichtlijn legt de aanbieders van cryptowisseldiensten een registratieplicht op, en geen vergunningsplicht. Aanbieders van cryptodiensten zijn geen financiële ondernemingen en vallen niet onder de Wft. Aanbieders van cryptodiensten vallen als gevolg van deze richtlijn wel onder de Wwft. Dit betekent dat zij net als bijvoorbeeld autodealers, kunsthandelaren of notarissen cliëntenonderzoek moeten doen en ongebruikelijke transacties moeten melden bij de FIU. De Nederlandse wetgever is voornemens, deze Europese richtlijn nu zodanig te implementeren dat sprake kan zijn van een verkapt vergunningsregime, met toetsing vooraf, meer eisen dan aan deze aanbieders worden opgelegd dan voorgeschreven onder de Europese richtlijn, en waarbij deze eisen gelijkenis tonen aan de eisen onder de Wft die aan financiële ondernemingen worden gesteld. Het is daarom wat onze fractie betreft niet goed te begrijpen dat de minister spreekt over beleidsarme invoering van de registratieplicht en doet voorkomen alsof het bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel niet afwijkt van de richtlijn. Dat is volgens onze fractie een onjuiste voorstelling van zaken. Daarnaast is er ook al door de heer Van Apeldoorn aan gerefereerd: DNB maakt ook melding van 1,7 miljoen aan kosten. Daarom dienen wij een motie in. Ik zal haar zelf voorlezen.
De voorzitter:
Door de leden Otten en De Vries wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor het behoud van de Nederlandse werkgelegenheid in de innovatieve Nederlandse blockchain- en cryptosector essentieel is om mkb-bedrijven zo veel mogelijk te ontlasten van overbodige en onnodige administratieve praktijken die belemmerend uitwerken op de innovatie;
constaterende dat het aanvankelijk met de markt geconsulteerde artikel 23e (dat wil zeggen zonder de toevoegingen die het ministerie van Financiën later heeft aangebracht op advies van DNB) een rechtmatige, passende en proportionele invulling van de verplichting onder de wijziging van de vierde Anti-witwasrichtlijn (AMLD5) vormde, welke daarnaast ook goed uitvoerbaar is;
constaterende dat de nadien toegevoegde toezichtregels ook blijkens het advies van de Raad van State van 3 juni 2019 (W06.19.0080/III) in strijd zijn met de Europese richtlijn en daarin geen grond vinden en leiden tot overmatig kostbaar toezicht door DNB (en indirect tot het verlies van hoogwaardige werkgelegenheid in Nederland);
verzoekt de regering om alvorens de wet in werking te laten treden, met toezichthouder DNB en de sector in overleg te treden om vooraf te waarborgen dat de directe toezicht- en nalevingskosten proportioneel zijn en te waarborgen dat de feitelijke handhaving onder de wet beperkt blijft tot hetgeen op grond van de Europese richtlijn, indachtig het advies van de Raad van State, strikt noodzakelijk is,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt letter F (35245).
Dank u wel, meneer Otten.
Minister, bent u in de gelegenheid om direct te reageren op de vragen van de Kamer? Dat is het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van Financiën.