Verslag van de vergadering van 15 juni 2020 (2019/2020 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.08 uur
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Voorzitter. Laat ik beginnen met de prettige mededeling dat ik deze bijdrage mede namens de fractie van de SGP lever. U begrijpt: dat is mij een voorrecht.
De Wet straffen en beschermen die wij vandaag bespreken, ziet geheel op de tenuitvoerlegging van straffen. Het is een belangrijke taak van de overheid dat er recht gesproken wordt en tot uitvoering komt als er onrecht is geschied; dat er passend gestraft wordt en dat mensen vertrouwen kunnen hebben in de overheid, ook op dit punt. Dat draagt bij aan vertrouwen in de rechtsstaat. Straf is dus ook herstel; herstel van de rechtsorde.
Voor diezelfde rechtsorde is het van groot belang dat iemand niet opnieuw de fout in gaat. Van enkel opgesloten worden, zijn nog weinig mensen opgeknapt. De fractie van de ChristenUnie vindt het belangrijk dat ook gedetineerden een nieuw perspectief krijgen, zodat zij op het moment dat de straf voldaan is, daadwerkelijk de mogelijkheid hebben om de tweede kans op het leven te benutten.
Dat brengt mij meteen bij een belangrijk punt in deze wet. De persoonsgerichte aanpak die in de laatste jaren al was ingezet, krijgt een wettelijke basis. Daar ben ik blij mee, want helder is wel dat de meest effectieve gevangenisstraf er één is waarvan behandeling en begeleiding een belangrijk onderdeel zijn. Ik ondersteun die ingezette lijn dan ook van harte. Het is belangrijk dat DJI, reclassering en zorgexperts al vanaf het begin van de gevangenisstraf betrokken zijn en op dit punt aan de slag kunnen. Mijn waardering namens de fractie van de ChristenUnie voor die keuze.
De voornemens zijn goed. De eerste middelen voor een intensiever traject zijn vrijgemaakt en er draaien al verschillende pilots. Voorzitter, u voelt een maar aankomen, en dat klopt. Want op het punt van de uitvoerbaarheid heeft mijn fractie nog enkele serieuze vragen en zorgen waarover ik graag de minister hoor, en waarop ik hopelijk ook enkele toezeggingen krijg. Deze zien enerzijds op de positie en achtergrond van de gedetineerden, en anderzijds op de capaciteit en het gekwalificeerd zijn voor de nieuwe taken van het personeel in de gevangenissen. In dit wetsvoorstel wordt namelijk nog meer vastgelegd dat gedetineerden zelf ook verantwoordelijkheid nemen voor de invulling van hun straf, voor het verdienen van extra interne vrijheden en, meer naar het einde van de straf toe, ook meer externe vrijheden. De reclasseringsorganisaties hebben eerder ook onderstreept dat de huidige regelgeving die hierover gaat, te veel ziet op termijnen, op de fasen van detentie, in plaats van op gewenst gedrag en een risico-inschatting. Tegelijkertijd moeten we ook niet doen alsof een gedetineerde altijd wordt geleid door een rationele keuze. Ik denk dat de heer Recourt net dezelfde opmerking maakte. We hebben jaren van overheidsbeleid gehad waarin iedere burger werd benaderd als een rationeel kiezende burger. We weten inmiddels wel dat het lang niet altijd zo werkt. Sterker nog, de overheid probeert zich veel meer te verhouden tot de bevindingen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in het rapport Weten is nog geen doen. Mijn vraag aan de minister voor Rechtsbescherming is dan ook: geldt dit niet in versterkte mate voor gedetineerden? Hoe wordt voorkomen dat de persoonsgerichte aanpak niet vooral een succes is bij dat deel van de populatie dat er eigenlijk toch al het beste voorstond?
Ik heb hierbij de meeste zorg over de groep met een lichte verstandelijke beperking. We weten dat dit geen kleine groep is. Maar ik kijk ook naar de groep met een psychische stoornis of belemmering. De minister heeft uitgelegd dat dit al duidelijk kan worden tijdens de screening in de eerste weken van de gevangenisstraf en dat er dan een plan op maat komt: het D&R-plan. Maar als ik verder lees en zie wat er nu in de verschillende gevangenissen gebeurt, dan is dat dat het persoonlijk traject op veel plekken nog in ontwikkeling is, dat de invulling per penitentiaire inrichting nog verschilt en dat het stelsel vooral staat afgesteld op de gemiddelde gedetineerde.
Voorzitter. De eerste stap zetten we vandaag op papier. Dat is goed, maar het daadwerkelijke resultaat moet echt ontstaan in de praktijk. Om de groep lvb'ers ook beter uit de gevangenis te laten vertrekken dan dat ze er binnenkwam, is het belangrijk dat er goed geschoold personeel is dat zicht heeft op het verschil tussen onwil en onvermogen, zodat uit rapportages daadwerkelijk kan blijken dat iemand uit onvermogen niet aan de voorwaarden voldoet. Dat kan alleen gewaarborgd worden als de faciliteiten structureel op orde zijn. Ik wil de minister vragen om toe te lichten hoe hij dit ziet. Ik krijg namelijk de indruk dat degenen die hierbij echt een spilfunctie hebben, de casemanagers, nu al te weinig tijd hebben voor hun basistaak. Hoe kunnen zij dan energie en tijd vrijmaken voor de ingewikkeldere gedetineerden? En hoe worden zij daartoe opgeleid? Welke ruimte hebben zij, ook budgettair, om experts te betrekken?
Voorzitter. Het gaat hier om een complexe realiteit, waarbij pas na intensieve en kundige begeleiding effect te verwachten valt. Hoe realiseert de minister dat, in een veld waar de personeelstekorten groot zijn en het ziekteverzuim helaas hoog is? Is de klassieke gevangenbewaarder opgeleid om hierin ook een bijdrage te leveren? Er zal nog het nodige geïnvesteerd moeten worden in opleiding, tijd en ook financiën. Daarom vraag ik de minister om in zijn beantwoording ook nadrukkelijk stil te staan bij de financiering. En heb ik het goed begrepen dat juist op dit punt — reclassering-, zorg en vrijwilligersorganisaties vanaf het begin betrekken in de gevangenis — op dit moment pilots draaien, maar dat structurele inbedding in beleid en financiën moet volgen na 2021?
Voorzitter. Geen lelijk woord van mijn kant over pilots. Nee, maar wel de opmerking dat die alleen nut hebben als ze goed opgevolgd kunnen worden. Hoe waarborgt de minister dat dit in alle penitentiaire inrichtingen voldoende op orde is? Dit is een zwaarwegend punt voor de fractie van de ChristenUnie. Ik overweeg op dit punt een motie, zodat vanaf Prinsjesdag volgend jaar duidelijk is hoe dit daadwerkelijk geborgd wordt. Maar u weet het, het is een goed gebruik: wij luisteren eerst graag naar wat deze minister te bieden heeft. Ik heb daarnaast de motie-Drost/Van der Staaij uit de Tweede Kamer gezien over het betrekken van vrijwilligersorganisaties die goede expertise hebben opgebouwd bij het begeleiden en motiveren van gevangenen. Ik vraag de minister hoe het staat met de uitvoering van deze motie, en ook om de garantie dat deze organisaties niet een vrijwilligersverlengde worden van de DJI, maar dat zij juist vanuit hun eigen kracht en inspiratie het goede werk dat die vrijwilligers doen, invulling kunnen geven. Zet de minister ook in op toegang van deze expertise tot alle p.i.'s, naast de reclasseringsorganisaties?
Voorzitter. Een tweede belangrijk punt in het wetsvoorstel is de aanpassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Ook de ChristenUnie heeft zich bij gelegenheid erover uitgelaten dat een opgelegde straf moet worden uitgezeten en dat een voorwaardelijke invrijheidstelling na twee derde van de straf geen recht of automatisme moet zijn. Die lijn in het wetsvoorstel kunnen wij steunen. Maar ook op dit punt heb ik nog wel enkele vragen.
Er wordt voor gekozen om de voorwaardelijke invrijheidsstelling in te korten tot een derde van de straf, met een maximum van twee jaar. Dat betekent dat voor gedetineerden met een gevangenisstraf langer dan zes jaar de vi bekort wordt. Ik heb begrepen dat jaarlijks zo'n 100 tot 120 gedetineerden zo'n vrijheidsstraf krijgen opgelegd. In het nieuwe stelsel kan, in vervolg op de vervroegde invrijheidsstelling, een verlengde proeftijd worden opgelegd, die soms zelfs ongelimiteerd is, of die ten minste telkens opnieuw verlengd wordt — laten we het keurig benoemen. Maar wat nu als langgestraften geen verzoek tot vi indienen? De verlengde proeftijd en het toezicht zijn gekoppeld aan de voorlopige invrijheidsstelling. Deze gedetineerden zitten hun straf dan uit en keren onbegeleid in de samenleving terug. Dat de calculerende gedetineerde deze uitkomst kan kiezen, vind ik een ongewenste situatie. De minister heeft al verschillende keren geschreven dat hij verwacht dat dit mee zal vallen, maar waar deze verwachtingen exact op gebaseerd zijn, verneem ik heel graag. Verwachtingen alleen nemen een geconstateerd gat helaas niet weg.
De zorgen omtrent calculerend gedrag leven breed, van Openbaar Ministerie tot rechtsspraak, en ook de reclassering is hier helder over. Dat zijn alle partijen die weet hebben van de doelgroep waarover we hier spreken. Ook als we deze wet aannemen, zal het heus nog wel een poos duren voordat die schadelijke effecten zichtbaar zijn. Maar ten principale willen wij dit gat niet laten vallen. Ik vermoed de minister ook niet, maar ik hoor dan wel graag bevestigd hoe hij dat voorkomt.
Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks):
U heeft het over een gat dat kan vallen als een calculerende veroordeelde ervoor kiest om niet met vi te gaan. Maar ik sprak ook over een andere groep, namelijk over diegenen die het niet lukt om zover te komen dat zij met vi mogen. Want in de optiek van dit voorstel moet iemand zijn vrijheid eigenlijk steeds verdienen. Hoe ziet u het ten aanzien van die groep? De groep van de niet-willers, maar ook de niet-kunners komen op deze manier onbegeleid de samenleving weer in. Hoe ziet u dat?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Juist daarom maakte ik mijn vorige punt heel expliciet, bijvoorbeeld ten aanzien van die mensen met een licht verstandelijke beperking. Maar ik heb ook gezegd dat het een bredere groep is. Bij hen zit het juist niet vast op onwil, maar op onvermogen. Dan komt het aan op goede begeleiding en ook op goede gevolgtrekkingen over wat dat betekent voor iemands houding in de gevangenis. Ik zou de minister ook zeker — ik denk met u — willen vragen of dit betekent dat de beoordeling dan op een andere manier wordt bekeken. Want dan is duidelijk vastgesteld dat iemand andere vermogens heeft om invulling te geven aan zijn gevangenisstraf.
Mevrouw Veldhoen (GroenLinks):
Ik heb er ook op gewezen dat in een DJI de financiële middelen ontbreken, dat de formatie er eigenlijk te klein is en dat de opleidingen er niet helemaal op orde zijn. Dat alles maakt dat er bij mijn fractie een grote zorg is dat er te weinig aandacht wordt besteed aan de groep waar u zich ook zorgen over maakt. Wat moet de minister zeggen of wat moet de minister u bieden om ervoor te zorgen dat u zegt dat u tevreden bent en er wel vertrouwen in hebt?
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Dank voor deze uitnodiging. Wij hebben samen, in de nadere ronde, bijna dezelfde vragen gesteld, natuurlijk met een andere toon, maar iedereen zag wel dat de inhoud en de bezorgdheid dezelfde waren. Mijn vraag van zojuist aan de minister ging hier dan ook precies over. Ik snap heel goed dat de minister zegt: ik wil eerst pilots draaien, zodat ik echt inzicht krijg in wat werkt, in wat niet werkt en in hoeveel mankracht en opgeschoolde mankracht dat kost. Dat vind ik prima. En dat er daarmee dan nu per inrichting nog een verschil is in hoe dat ingericht wordt, kan ik me voorstellen. Vandaar ook mijn vraag van net aan de minister om met voorstellen te komen om dat in de volgende ronde, voor de volgende begroting, structureel in te bedden — dat is dus niet de aanstaande begroting, maar die daarna. Dan hebben we inzicht in wat er nodig is. Dan weten we dus ook waar precies in geïnvesteerd moet worden. Maar als je een pilot start en als je met deze wetgeving start, dan zeg je a, en dan zul je ook b moeten zeggen. Dus ik hoop dat de minister mij daarop tegemoetkomt. Ik heb, bij hoge uitzondering, al aangekondigd dat ik een motie heb als het tegenzit. Maar die staat nog in potlood geschreven, want ik geef graag eerst de minister de kans om met zijn goede ideeën te komen.
De voorzitter:
Mevrouw Veldhoen, derde? Nee.
Mevrouw Bikker (ChristenUnie):
Ik hoop natuurlijk dat wij samen blijven optrekken in onze zoektocht naar hoe we juist ook voor deze groep van betekenis kunnen zijn.
Voorzitter. Ik moet even kijken waar ik gebleven was. Ik weet dat ik net naar een nieuw puntje ging.
Van verschillende kanten is bovendien bezwaar gemaakt tegen de periode van twee jaar. Voor de meeste gevangenen zal dat de termijn zijn die nodig is voor een geslaagde re-integratie. Voor mensen die langere tijd in de gevangenis zitten, blijkt dat in een aantal gevallen eigenlijk een langere periode nodig is. Het zijn er niet veel, maar het zijn er wel een paar. Kan de minister nog eens helder toelichten waarom de twee jaar echt voor iedereen altijd afdoende is? Of voelt hij met mij mee dat er gevallen denkbaar zijn — sterker nog: bekend zijn — voor wie een langere periode nodig is? En welk ventiel heeft hij dan om dat effectief vorm te geven?
Ik zou hem graag de volgende denkrichting willen meegeven. Ik hoor graag de reactie van de minister. Het gaat hier immers om een kleine groep van gedetineerden voor wie het bij alle experts binnen DJI en reclassering al ruim op tijd helder zal zijn dat de twee jaar niet voldoet. Dat is echt op tijd aan te zien komen. Is het dan niet mogelijk om voor deze kleine groep een toetsmoment in te bouwen waarop reclassering of andere experts binnen de penitentiaire inrichting een verzoek kunnen doen tot uitbreiding van de tijd die nodig is? Het gaat me niet om de exacte invulling van mijn voorstel. Het gaat me om de denkrichting om een klein ventiel te vinden voor die heel kleine groep voor wie net wat meer tijd nodig is om tot een passende invulling te komen.
Ik zou heel graag zien dat de minister dit laat onderzoeken. Opnieuw geldt dat het morgen niet geregeld hoeft te zijn, maar op termijn wel belangrijk is. Ik zou de minister ook willen vragen wat de effecten van de keuze zijn als hij het niet doet. Ik hoop dat hij op enig moment de Kamer wil informeren over een dergelijk onderzoek.
Voorzitter. In het huidige stelsel beslist de rechter over uitstel, afstel of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In het voorliggende wetsvoorstel ligt die beslissingsbevoegdheid volledig bij het Openbaar Ministerie. Dat stuit toch wel op enig onbegrip in onze fractie. Slechts een marginaal toetsende rol rest voor de strafrechter. Welke overwegingen leiden voor de minister tot een verschuiving van die bevoegdheid? Hoe weegt hij het bezwaar van de rechterlijke macht en meerdere andere deskundigen nadien dat een beslissing over een herroeping van de vi in feite een beslissing tot vrijheidsbeneming is die in ons land is voorbehouden aan de rechter? De fractie van de ChristenUnie heeft nog niet helemaal scherp welke problemen in de competentieverdeling op dit moment de aanleiding vormen voor de voorgestelde verschuiving, maar wij horen het graag.
Voorzitter. Dan mijn derde punt: de terugkeer van ex-gedetineerden in de samenleving. Ook hierin zet het wetsvoorstel goede stappen door gemeenten vroegtijdig te betrekken. Er ligt bovendien al een bestuursakkoord dat hier invulling aan geeft. De handtekeningen van de gemeente, de reclasseringsorganisaties en van de minister staan eronder. Dat is goed, want dit is bij uitstek een gezamenlijke opgave. Ik heb in de gemeente Utrecht gezien dat het heel veel verschil maakt als een gemeente daadwerkelijk haar verantwoordelijkheid pakt en de reclassering en de vrijwilligersorganisaties goed betrekt, niet alleen voor de ex-gedetineerden, maar juist ook voor de samenleving. Het is dus goed dat gemeenten hun verantwoordelijkheid nemen. Ik heb wel de vraag hoe deze keer echt alle gemeenten betrokken raken. In eerdere rondes liep dat nog weleens mis en dan zie je dat het voor een ex-gedetineerde heel veel verschil maakt waar hij vandaan komt. Wat is de doelstelling van de minister op dit punt?
Datzelfde geldt ook voor de huisvestingsopgave. Wij weten dat dit in heel veel gemeentes gewoon ingewikkeld is. Ik dank de minister voor zijn toezegging in de schriftelijke beantwoording om hierover het gesprek aan te gaan met de minister van Binnenlandse Zaken en Wonen. Ik vraag hem op welke termijn hij hier resultaten van verwacht en om deze resultaten met deze Kamer te delen.
Voorzitter. Wie een handtekening zet, wekt verwachtingen. Dat weet de minister. Daarom zet hij zijn handtekening vast niet onder van alles. Hij deed dat wel onder dit bestuursakkoord. Bij het doornemen miste ik een financiële paragraaf. Daar ben ik eigenlijk wel benieuwd naar geraakt. Klopt dat? Welke verplichtingen vloeien hieruit voort voor het Rijk? Ik neem aan dat de handtekening van de minister in dit opzicht wel wat waard is. Daar hoor ik hem natuurlijk graag over.
Ten slotte is er van meerdere kanten gewezen op het overgangsrecht en de ongewenste effecten die dit heeft voor lopende strafzaken. Het is al eerder aangekondigd, maar mijn collega's De Blécourt en Dittrich zullen hierop goede dingen vragen. Dat weet ik al en ik sluit me er nu al bij aan.
Ik kom tot een afronding. U begrijpt dat ik dat mede namens de fractie van de SGP doe. Als het gaat om de uitvoering van straffen heeft de overheid een zware verantwoordelijkheid, met als doel herstel van de rechtsorde, bescherming van slachtofferbelangen en het voorkomen van recidive. De hoofdlijn van dit wetsvoorstel ziet mijn fractie daarom zeker als winst, maar op een aantal punten hebben wij onze zorgen. Ik zie daarom zeer uit naar de antwoorden van de minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan de heer Rietkerk namens de fractie van het CDA.