Verslag van de vergadering van 1 december 2020 (2020/2021 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.41 uur
Mevrouw Huizinga-Heringa i (ChristenUnie):
Voorzitter, dank u wel. Het belang van succesvolle inburgering van migranten is maatschappelijk gezien evident. Het leidt tot een meer ontspannen en inclusieve samenleving. Het beheersen van de Nederlandse taal door migranten, het kennen, respecteren en naleven van onze kernwaarden en het toegang krijgen tot de arbeidsmarkt zijn van grote betekenis voor een succesvolle inburgering.
De ChristenUniefractie benadrukt het principe van double commitment in het inburgeringsdebat. De nieuwkomer investeert in zijn of haar deelname aan de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in de nieuwkomer. Geslaagde inburgering weerspiegelt deze tweeslag. Het gaat eigenlijk om een sociaal contract tussen migrant en samenleving. Beide bekennen zich tot elkaar en willen daarom in elkaar investeren. Inburgering is het traject waarin deze wederzijdse investeringen worden afgesproken en ingezet, niet op basis van vrijblijvendheid maar op basis van gedeelde verplichtingen. Dit principe van double commitment is wat de ChristenUniefractie betreft een goede invalshoek bij het beoordelen van dit wetsvoorstel. Ik kom erop terug.
Voorzitter. Mijn fractie is blij met de omvangrijke consultatie bij dit wetsvoorstel. Goed dat het breed is uitgezet. We zijn ook blij met de nieuwe regierol voor gemeenten in het inburgeringstraject. Dat is echt winst. Zij kunnen als geen ander toezien op de balans tussen de investeringen van inburgeraar en samenleving en krijgen de handvatten als de verhoudingen uit het lood schieten. Zij kunnen maatwerk bieden en schakelen met lokaal beleid. Dat zijn grote voordelen. Wij weten ook uit onze bestuurlijke achterban hoezeer gemeenten deze regierol ambiëren. De vraag is natuurlijk wel of zij ook financieel uit de voeten kunnen met het budget om deze nieuwe ambitie te realiseren. Het budget loopt op van een kleine 70 miljoen volgend jaar, maar dat zal dus later worden, tot bijna 200 miljoen in 2025, dit als onderdeel van een akkoord met de VNG. Dat brengt een zekere rust in het dossier.
Dit wetsvoorstel kent een rigoureuze tweedeling van de doelgroep inburgeraars en statushouders enerzijds en gezinsmigranten en overige migranten anderzijds. Mijn fractie heeft moeite met dit onderscheid. De onderbouwing van deze keuze door de minister maakt een weinig overtuigende indruk. Waarom krijgen gezinsmigranten en overige migranten een uitgekleed inburgeringsaanbod? De minister argumenteert dat hun startpositie wezenlijk verschillend is. Gezinsmigranten en overige migranten hebben vaak een partner met voldoende inkomen, maar de vraag is natuurlijk in welke mate dit het geval is en uit welke cijfers dit dan blijkt. Is de minister niet veel te optimistisch over de zelfredzaamheid van deze groep migranten? Ook het veld wijst daarop. Graag een reactie.
Deze tweedeling staat ook haaks op het principe van double commitment. We vragen van alle migranten een investering in de Nederlandse samenleving en de Nederlandse samenleving investeert in alle migranten. De tweedeling zoals de minister die nu aanbrengt, doorkruist dit principe. De minister betaalt de gemeenten immers niet voor het inburgeringsaanbod aan gezinsmigranten en overige migranten. Deze migranten — de jaarlijkse instroom wordt geraamd op een dikke 9.000 — moeten dat zelf bekostigen. Zij vallen onder het sociaal leenstelsel. De groep statushouders, met een jaarlijkse instroom van circa 10.500, krijgt financiering via de gemeente. Is deze tweedeling, dit tweesporenbeleid, nu wel verstandig?
In de beleving van mijn fractie is het beter alle migranten in ons land een inburgeringstraject te bieden. We willen geen eersterangs en tweederangs inburgeraars, ook niet om psychologische redenen. De VNG heeft ook zorgen over deze tweedeling, zo blijkt. De Raad van State vraagt hier ook aandacht voor. Ik denk dat ik dit punt ook gehoord heb in bijna alle bijdragen hiervoor. Ik denk dat de minister echt aan de bak moet om ons op dit punt te overtuigen.
Afgezien van dit majeure punt is het inburgeringstraject zelf transparanter geworden. De bijbehorende receptuur is doorspekt met Nederlands managementjargon dat op zich al een onderdompeling in inburgering vormt. Wat zou een inburgeraar van de volgende voorbeeldzin in de memorie van toelichting vinden? "Ook de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de MAP en het PVT krijgt een plek in het PIP." De gemeente roept de inburgeraar op voor een breed intakegesprek waarin de leerbaarheidstoets wordt afgenomen en de persoonlijke omstandigheden in kaart worden gebracht. Dit leidt dan tot een PIP, het persoonlijk Plan Inburgering en Participatie. Daarin wordt de leerroute vastgesteld, de vereiste ondersteuning en begeleiding omschreven, de module Arbeidsmarkt en Participatie ingevoerd en het participatieverklaringstraject in gang gezet.
Bij de leerroute gaat het dan om hogere taaleisen dan die aan inburgeraars worden gesteld — van A2 naar ten minste B1 — de onderwijsroute en de zelfredzaamheidsroute. Het is van groot belang dat we een helder beeld krijgen van de arbeidsmarktcompetenties en ervaringen van de inburgeraar in het land van herkomst. Mijn fractie dringt erop aan hier gebruik te maken van het evc-beleid, ofwel het codificeren van elders verworven competenties. We moeten daarbij ook oog hebben voor inburgeraars die een verleden hebben als ondernemer. Laten we zien of we hun ervaring en talent op een creatieve manier kunnen ontsluiten. Ziet de minister hier mogelijkheden?
De aangescherpte taaleisen op B1-niveau in het nieuwe inburgeringstraject zijn ambitieus, maar zonder een goede beheersing van de Nederlandse taal blijft integratie van nieuwkomers een moeilijk verhaal. De nieuwe taaleisen zullen niet zonder slag of stoot door grote groepen inburgeraars gehaald kunnen worden. Onder de huidige inburgeringswet haalt maar 2% dit niveau. Hoe voorkomt de minister dat dit hogere taalniveau tot teleurstelling gaat leiden en veel inburgeraars uiteindelijk zullen moeten afschalen? Waarom denkt hij dat dit een realistisch pad is? Hoe monitort de minister de voortgang? In verband met deze B1-eis sluit mijn fractie zich aan bij de oproep van de heer Van Gurp wat betreft het Besluit naturalisatietoets. Het ligt hier natuurlijk buiten, maar het is wel een hele rare zaak om op deze manier mensen uit te sluiten van naturalisatie als ze niet het juiste niveau bereiken. Ik sluit me dus aan bij zijn oproep dat de minister daar aandacht voor gaat vragen.
In het nieuwe inburgeringsbeleid is een belangrijke rol weggelegd voor de ontzorging van de inburgeraar door de verantwoordelijke gemeente in de eerste zes maanden van de bijstandsuitkering, waaronder het betalen van huur, zorgverzekering, energie en het regelen van verplichte verzekeringen. De term "ontzorging" is qua therapeutisch beeld een beetje doorgeschoten, maar de bedoeling erachter past goed in ons principe van dubbel commitment. Is het overigens overwogen om de inburgeraar van meet af aan te leren hoe te budgetteren en hoe de weg te vinden in het woud van regelingen? Hoe vinden we balans tussen ontzorging en zelfredzaamheid?
Uiteindelijke mondt een geslaagd inburgeringstraject uit in de participatieverklaring. Hierin geeft de inburgeraar aan kernwaarden en kernvrijheden van de Nederlandse samenleving te eerbiedigen en gedrag na te laten dat hier haaks op staat. Komt er mede in het verlengde van het amendement-Beckers/Segers een uniforme tekst die alle gemeenten gaan hanteren? Is de minister het met de ChristenUniefractie eens om het principe van dubbel commitment leidend te maken in die verklaring? Zou dat niet een mooi, inhoudelijk fundament geven aan de nieuwe overheidsvisie op inburgering?
Voorzitter. Met uitzondering van de rigoureuze tweedeling in de groep inburgeraars is mijn fractie van mening dat deze nieuwe wet een grote verbetering is ten opzichte van de huidige wet. Het ontbreken van overgangsrecht is voor mijn fractie daarom wel een probleem, zeker nu de invoering van de nieuwe wet opnieuw met een halfjaar is uitgesteld tot 1 januari 2022. De komende jaren zullen er twee soorten inburgeraars zijn: statushouders die een gratis traject krijgen aangeboden en statushouders die hun inburgering zelf hebben moeten regelen en bekostigen met leningen en soms schulden tot gevolg. Mijn fractie heeft hier moeite mee. Heeft de minister er zicht op hoe groot de groep inburgeraars met schulden is? En is hij bereid om te overwegen de sancties bij het niet halen van de inburgering voor deze groep af te schaffen en hun schulden kwijt te schelden? Zo creëert hij meer gelijkheid tussen beide groepen. Graag een reactie.
Voorzitter. In onze nadruk op het belang van wederzijds commitment van inburgeraar en samenleving gaat het bij dit laatste niet alleen om de overheid, maar ook om de samenleving in bredere zin. Daar is nog een wereld te winnen. Er is bepaald geen sprake van een warm maatschappelijk onthaal van inburgeraars. Hoe zorgen we ervoor, zo vraag ik de minister, dat ook hier de psychologie van wederzijds commitment leidend is? Te vaak zien we voorbeelden van discriminatie, onbegrip en intolerantie. Ligt daar, zo vraag ik mijn collega-woordvoerders, niet ook een mooie lijn naar de onlangs in de Eerste Kamer breed aangenomen motie? Er zijn zelfs al mensen benoemd in deze commissie rond discriminatie en parlementair onderzoek daarnaar.
Ik gaf al aan dat de ChristenUniefractie de nieuwe regierol van gemeenten van harte steunt. De evaluatie van de bestaande beleidspraktijk is helder. Die leidt wel tot een coördinatievraag. Gemeenten komen centraal in de uitvoering te staan, maar het ministerie van SZW behoudt de stelselverantwoordelijkheid. Hoe voorkomen we dat beide verantwoordelijkheidsregimes in elkaar overlopen? Hoe zorgen we voor gemeentelijk inburgeringsbeleid dat redelijk uniform is? Hoe heeft de minister dat geborgd?
Voorzitter, mijn fractie ziet uit naar de antwoorden van de minister op onze vragen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Huizinga-Heringa. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.