Plenair Nooren bij behandeling Voorhang koninklijk besluit inwerkingtreding Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 13 januari 2021 (2020/2021 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 20.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Nooren i (PvdA):

Voorzitter, dank u wel. Sinds een aantal weken weten wij hoe belangrijk het is wat de griffie nu deed. Dat schoonmaken is extra essentieel als we de Engelse variant van het coronavirus willen voorkomen. Dank daarvoor, ook in de afgelopen tijden.

Ik heb een korte bijdrage. Ik wil het over het verleden, het heden en de toekomst hebben. Het verleden gaat over de vraag waarom wij hier nu eigenlijk staan. Ik zal eerlijk zeggen: ik had hier helemaal niet willen staan. Zoals de meeste mensen weten stop ik 1 maart in deze Kamer en ik had de Invoeringswet Omgevingswet als voorbeeld willen gebruiken van hoe deze Kamer laat zien dat zij de krachten bundelt om tot een uitvoerbaar stelsel te komen, vanuit welke positie dan ook. Mevrouw Klip en ik zitten al langer in deze Kamer en we hebben steeds samen steeds gekeken. Mevrouw Kluit heeft net zó duidelijk gemaakt wat er belangrijk is om het stelsel te laten werken.

Wij staan hier niet omdat wij dat zelf willen, maar omdat de Tweede Kamer een motie heeft aangenomen. Daarmee zegt de Tweede Kamer dat de Omgevingswet per 1 januari 2022 moet ingaan. Wij hebben in december, volgens mij Kamerbreed, geconstateerd dat we te weinig kennis, informatie en inzicht hebben om daar nu een besluit over te nemen. Ik had het op prijs gesteld als de minister tegen de Tweede Kamer had gezegd dat zij het verzoek snapte, maar dat zij ook te maken had met een Eerste Kamer. Die Eerste Kamer had haar een hele serie vragen gesteld over de kans dat het wetsvoorstel klaar is en wat er geregeld moet zijn om die invoering op orde te krijgen. Tegen de vertegenwoordiger van de SGP zeg ik dat dat ook is om de gemeenten goed hun werk te laten doen. Wij hadden hier graag met z'n allen in rust het werk willen doen. Dat hebben we in december ook tegen elkaar gezegd. Doordat het koninklijk besluit aan deze Kamer is aangeboden voel ik me onder druk gezet om daar vandaag een uitspraak over te doen.

Daarbij speelt dat we in deze Kamer een discussie hebben. Dat zegt ook iets over ons werk; we leren vandaag ook heel veel. Ik zou ook een oproep willen doen aan onszelf en, via de voorzitter, aan de griffie, om met elkaar duidelijker te krijgen wat het betekent als er vier weken staat in een wetsvoorstel. Ik weet niet op welke manier dat kan, want ik ben geen staatsrechtsdeskundige. Hoe kunnen we zorgen voor een eenduidige interpretatie bij een wetsvoorstel waar een voorhangprocedure in staat? Dat geldt ook voor de mate waarin de behandeling van een koninklijk besluit opgeschort kan worden op het moment dat er nog een goede inhoudelijke beraadslaging is. Die onduidelijkheid is de reden waarom we hier nu bij elkaar zitten en dat is een verantwoordelijkheid van het kabinet. Het gaat over meer dan over de juridische kant. Het gaat ook over het staatsrecht en over de spelregels die we met elkaar hebben. Dit kan versterkt worden. Er waren oplossingen waarvan ik dacht dat ze goed waren en waarvan mijn fractie dacht: heel fijn dat ze in de invoeringswet voor deze variant hebben gekozen. Bij de volgende wet waarbij dit speelt zullen we dat nog helderder en beter moeten formuleren.

Ik ben het inhoudelijk eens met de vorige spreekster dat drie onderwerpen essentieel zijn om tot een goede afweging van het koninklijk besluit te komen. Misschien zijn er nog meer. Eén gaat over de voorwaarden om het digitale stelsel voor de Omgevingswet goed te laten werken. Daarvan zijn wij nog niet overtuigd, zeker niet als het gaat over of het overal werkt, of het samenwerkt en of het in complexe situaties over elkaar heen werkt. De tweede gaat over de positie van iedereen die bij de uitvoering betrokken is. Is iedereen in staat om voldoende zijn werk te doen, zeker ook in deze coronatijd? De derde gaat over geld. Is er genoeg geld beschikbaar op de goede plek, niet alleen vandaag, maar ook na 2022? Is er genoeg geld om het stelsel door te ontwikkelen, zeker het digitale stelsel, maar ook om het werk te doen? Worden we daar genoeg in geëquipeerd?

Is 2022 dus haalbaar? Die vraag ligt vandaag voor. Daar kan ik nu geen antwoord op geven. Als ik met het mes op de keel nu een antwoord moet geven, dan is mijn antwoord nee, zeg ik maar even.

We hebben wel een brief gekregen van het kabinet. Het kabinet zegt tegen ons: u krijgt de maximale ruimte om de voorbereidingen van dit wetsvoorstel goed te doen en om inhoudelijk van gedachten te wisselen. Maar dat doen we met een koninklijk besluit waarin als uitgangspunt staat dat het stelsel per 2022 ingevoerd wordt. Mijn vraag is of dat genoeg is en of dat waargemaakt kan worden. Kunnen we niet op een fatsoenlijke manier met elkaar beraadslagen over de voorwaarden om het te laten werken, en in een later stadium beoordelen of 2022 een verantwoorde invoeringsdatum is? Het is geen verantwoorde invoeringsdatum als mijn fractie daar vandaag over moet oordelen.

Daarbij hebben we gisteren, en al vanaf december, in de commissie geconstateerd dat er op dit moment verschillende juridische interpretaties zijn te geven van waar we nu staan en van de mate waarin het niet stemmen over het koninklijk besluit de positie van de Eerste Kamer zal versterken of verzwakken. Dat vind ik een teleurstellende constatering. Ik had gehoopt dat wij daar eenduidiger in zouden zitten. Ik hoor graag hoe de minister hiertegen aankijkt. Maar vervolgens — en daar hecht ik ook aan — gaat het ook over hoe wij ons gedragen. In december heeft iedereen in deze Kamer gezegd, hebben alle fracties die hier zitten gezegd: wij hebben te weinig informatie om nu ja te zeggen tegen invoering in 2022. Gisteren — ik ben benieuwd wat de minister daarvan zegt — lag dat wel even wat anders. Als nu met het mes op de keel aan de PvdA wordt gevraagd of wij nu akkoord gaan met de invoering van het KB, zonder een aantal toezeggingen van de minister hoe wij het proces doen, dan zegt de PvdA nee. Dus als we vandaag stemmen, is het nee.

Als de stemming op enige manier opgeschort wordt — dat gaat over de toekomst, en ik weet niet hoe — dan zegt de PvdA: laten we alsjeblieft een goed inhoudelijk debat doen. De toezeggingen die gedaan zijn, moeten waargemaakt worden. Dat is de voorwaarde om een goede inhoudelijke beoordeling te kunnen maken. Ik ben benieuwd welke mogelijkheden de minister ziet — en ik begrijp van de voorzitter dat die er zijn — om dat gestalte te geven. Dat is voor de PvdA essentieel om uiteindelijk een besluit te nemen over het koninklijk besluit dat nu voorligt.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Nooren. Dan is het woord aan mevrouw Moonen, die een interruptie heeft voor mevrouw Nooren.

Mevrouw Moonen i (D66):

Ik heb een vraag aan mevrouw Nooren. Wat is er voor u nodig om het op te schorten, zodat wij vandaag niet hoeven te stemmen?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Ik weet het niet. Ik denk een staatsrechtjurist. Wij hebben als commissie gevraagd om in de plenaire behandeling de positie van de Eerste Kamer hier gestalte te geven. Als er vandaag een stemming is, is er voor de PvdA één antwoord, hetzelfde antwoord dat wij in december gaven: als wij nu moeten stemmen over de invoerings-KB die voorligt, is het antwoord nee. Wij moeten in staat zijn een proces in te gaan waarbij de positie van de Eerste Kamer in stand blijft. En de minister moet mij kunnen uitleggen waarom er een invoerings-KB voorligt voor 2022, want ik weet niet waarop dat gebaseerd is — dat zijn overigens de vragen die net gesteld zijn door GroenLinks. Ik wil daar een gevoel bij hebben. Zijn wij nu met dezelfde wedstrijd bezig? Dat gevoel heb ik niet.

Mevrouw Moonen (D66):

Mijn tweede vraag is: is voor u de datum van invoering belangrijk? Dat geeft u aan in uw betoog.

Mevrouw Nooren (PvdA):

Wij hebben een invoerings-KB en daar staat een datum in. Dat heb ik niet bedacht.

Mevrouw Moonen (D66):

Maar zit daar mogelijk de lucht? Als het gaat om de datum?

Mevrouw Nooren (PvdA):

Nee. Er is een invoerings-KB voorgelegd, met een datum van invoering in 2022. Op verzoek van de Tweede Kamer ligt die hier. De minister is daarin meegegaan. Dus de minister is degene die nu een positie moet innemen. Ik zou namelijk niet weten welke andere datum daar zou moeten staan. Ik weet dat niet. Wij hebben als Kamer best een serie voorwaarden gesteld. Wij hebben gezegd: zijn wij het er Kamerbreed over eens dat dit, dit, dit en dit op orde is, voordat wij kunnen oordelen of wij een uitvoerbare wet hebben? Daar gaat het vandaag over.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan mevrouw Baay-Timmerman, namens de fractie van 50PLUS.