Verslag van de vergadering van 2 maart 2021 (2020/2021 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.16 uur
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Gefeliciteerd, collega Berkhout. U bent al in de Kamer, maar welkom nu, inclusief maidenspeech.
Verpakt en verdoezeld in scheikundige benamingen als stikstof, ammoniak en CO2 hebben we het vandaag in de kern over de onhoudbaarheid van de op schaalvergroting en efficiency gebaseerde landbouw. Deze vormt de sleutel tot het behoud en herstel van de Nederlandse biodiversiteit. Willen we Nederland leefbaar houden voor onze kinderen, dan moet het roer om. De vraag die voorligt, ook vandaag, is: hoe?
Het is een enorm complex probleem en de oplossing vraagt niet minder dan een revolutie in de landbouw. Eerdere revoluties, aangejaagd door bijvoorbeeld de introductie van de ploeg, de dorsmachine of kunstmest, hebben grote gevolgen gehad voor platteland en stad. Het leven op het platteland is al een aantal keren fors van aanzien veranderd en het heeft ook altijd grote invloed gehad op het leven in de stad. Sterker, vele steden en industrieën hebben hun bestaan eraan te danken. Maar ingrijpende veranderingen gaan natuurlijk gepaard met angst en pijn en dat is ook nu het geval. Vele boeren, en met hen vele gemeenschappen, leven in voortdurende onzekerheid over hun toekomst. Dat gaat over hun materiële toekomst. Kunnen we onze schulden nog wel aflossen aan de bank? Kunnen we ons bedrijf nog wel aan onze kinderen overdoen? Maar minstens zo belangrijk is dat er ook immateriële zorgen zijn. Kunnen we onze manier van leven voortzetten? Worden we nog wel gezien en gehoord?
Dat vraagt om een overheid die de aard en de noodzaak van veranderingen begrijpt, en deze met passende maatregelen, materieel en immaterieel, initieert en begeleidt. Dat is urgenter dan ooit, omdat nu voor de eerste keer de markt van vraag en aanbod niet de drijvende kracht achter de veranderingen is, maar juist de oorzaak is van de crisis. De markt verzuimt de intrinsieke waarden van de natuur, dierenwelzijn en bovenal onze toekomst te beprijzen. Het is de evidente en noodzakelijke taak van de overheid om in te grijpen, samen met, maar ook in het belang van, boeren en burgers. Natuur is een noodzakelijke voorwaarde voor ons bestaan.
Voorzitter. De fractie van de Partij van de Arbeid zal de Wet stikstofreductie en natuurverbetering allereerst beoordelen op zijn werking. Helpt de wet voldoende om de leefbaarheid in Nederland, en dan in het bijzonder de bescherming van de biodiversiteit als eerste schakel in de keten, te verbeteren en houdt dit stand voor de rechter? Mijn fractie zal bij de beoordeling ook betrekken of de wet en het flankerend beleid de mensen die erdoor geraakt worden, in de eerste plaats de veehouders, maar bijvoorbeeld ook mensen in de bouw en daarachter weer consumenten, voldoende beschermen. Op beide onderdelen heeft mijn fractie indringende vragen.
De rechter moest de overheid hardhandig met de neus op de eigen verdragsafspraken over de gunstige staat van instandhouding van de Natura 2000-gebieden drukken. Natuurbescherming had het ook bij dit kabinet afgelegd tegen het economische belang op korte termijn. De eerste vraag is natuurlijk of het kabinet natuurbescherming intrinsiek weer hoger prioriteert en zich in de toekomst niet meer door de rechter zal laten terugfluiten. De visie van het kabinet op kringlooplandbouw, neergelegd in het rapport Landbouw, Natuur en Voedsel: Waardevol en Verbonden, verdient een compliment, maar verdient vooral realisatie. Het is nu nog toekomstmuziek. Het is dus terecht dat het kabinet voor de oplossing van het acute probleem het Adviescollege Stikstofproblematiek heeft ingesteld, dat onder meer heeft gerealiseerd in het rapport Niet alles kan overal. Dat rapport kent als een van de voornaamste aanbevelingen voor de landbouw een wettelijk vastgestelde gegarandeerde reductie van 50% stikstofemissie, ammoniak en NOx, in 2030 ten opzichte van 2019, per provincie gedifferentieerd naar actuele belasting van stikstofgevoelige natuurgebieden in de regio. De commissie heeft benadrukt dat dit de minimale opdracht is. Toch volgt het kabinet het adviescollege niet en komt met deze wet ver onder het minimum uit, te weten tot 26% emissiereductie in 2030. Daarom vraag ik de minister: waarom volgt het kabinet niet zijn eigen adviseur, het adviescollege, en diens belangrijkste advies? Welke belangen nopen hiertoe en is het juridisch nu wel houdbaar?
Over dat laatste. Het PAS werd uiteindelijk door de rechter ongeschikt geacht als instrument voor de gunstige staat van instandhouding van stikstofgevoelige soorten en habitattypen onder de Vogel- en Habitatrichtlijn, omdat het een papieren construct bleek en onvoldoende borgde dat de natuur daadwerkelijk werd beschermd tegen veel te hoge stikstofdeposities. Doet deze wet, die nog steeds programmatisch is van opzet, wel wat het PAS niet deed of is deze wet een PAS-light?
Het EHRM en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben geoordeeld dat een programmatische aanpak juridisch mogelijk is. Het gaat om de hardheid en de omvang van de maatregelen. In dat verband is het gunstig dat het kabinet inmiddels ook een resultaatsverplichting voorstelt.
De heer Pijlman i (D66):
Even over de feiten. Ik lees: 2030 50%, 2035 74%, 2040 100%. Dat is toch geamendeerd?
De heer Recourt (PvdA):
Volgens mij hebben we het over verschillende cijfers. Daar wijst u ook op, maar ...
De heer Pijlman (D66):
Dat is nu juist de vraag. Volgens mij hebt u het oorspronkelijke voorstel bij de hand. Dat is toch geamendeerd in deze cijfers? Dat staat ook in de memorie van antwoord.
De heer Recourt (PvdA):
Kortheidshalve: er zit een verschil tussen de cijfers die de commissie-Remkes presenteert en de cijfers die de regering presenteert. De commissie-Remkes heeft het over het daadwerkelijk onder de RDM brengen en de regering heeft het over het terugbrengen van de emissies. Dat levert andere percentages op, maar ondertussen blijft er een reëel gat zitten tussen de cijfers van de regering en de cijfers van de commissie-Remkes.
De heer Pijlman (D66):
Dat gat is aanmerkelijk gedicht en is toch heel anders dan de percentages die u net noemde.
De voorzitter:
De heer Recourt, tot slot. Vervolgt u uw betoog.
De heer Recourt (PvdA):
Echter, het ambitieniveau is verlaagd ten opzicht van het minimumadvies. Bovendien zijn de maatregelen die onder de reductie voor een belangrijk deel ter uitvoering zijn neergelegd bij de provincie, nog lang niet hard. Sterker, zijn deze maatregelen wel uitvoerbaar? Dat vraag ik aan de minister.
Ik geef een voorbeeld van de provincie Zuid-Holland. Duinen zijn gevoelige natuur, maar krijgen nog 1600 mol per hectare per jaar aan stikstof, waar de meeste natuur maximaal 900 mol per hectare per jaar aan stikstof krijgt. De meest kwetsbare natuur kan slechts 700 mol per hectare per jaar hebben om onder de kritische depositiewaarden te zitten. Van de huidige 1600 mol is slechts 20% afkomstig uit de regio. De rest komt uit de stikstofdeken en van de zee- en scheepvaart. De provincie en de gemeente kunnen hier maar heel weinig aan doen, maar zien zich wel gesteld voor bouwprojecten in Rotterdam, Den Haag, Valkenburg enzovoorts. Die kosten weer stikstofruimte. Hoe moet de provincie dit oplossen? Wat gaat de minister doen om te voorkomen dat bouwplannen door de rechter worden afgeschoten, omdat de KDW voor de Zuid-Hollandse duinen allesbehalve hard is? Welke harde maatregelen gaat de minister wanneer nemen om te zorgen dat het bouwconvenant voor de Randstad-Zuid kan worden gerealiseerd?
Voorzitter. De Raad van State heeft in zijn uitspraken twee elementen genoemd waarom het PAS niet houdbaar was als grondslag voor vergunningverlening: toestemming vooraf — dit lijkt te zijn opgelost — maar ook het voorkomen van achteruitgang. Dit laatste lijkt niet te zijn opgelost. Wij horen sombere geluiden van de provincies. Zij vrezen dat veel projecten geen doorgang kunnen vinden, omdat de emissie te hoog blijft en de Raad van State de vergunningverlening niet zal accepteren. Ook leden van het Adviescollege hebben deze vrees. Ook de notie van Van den Burg-de Vries stelt dat met deze wet geen rechtszekerheid kan worden bereikt, omdat slechts 22% aan extra natuurgebied onder de KDW wordt gebracht. Kent de minister deze berichten? Wat is haar reactie?
Kortom, mijn fractie maakt zich grote zorgen dat vanwege de grote regionale verschillen in opgaven en de soms beperkte mogelijkheden om hier regionaal in op te treden, de maatregelen onvoldoende concreet zijn om juridisch stand te houden. Daar komt nog eens bovenop dat een substantieel deel van de gewonnen ruimte, terecht overigens, voor legalisatie van de PAS-melders is bestemd. Kan de minister nog eens toelichten waarom de wet rechtszekerheid — waar het toch allemaal om te doen is — realiseert?
Dan over de hardheid van de veruit belangrijkste maatregelen voor het terugbrengen van de emissie: veevoer- en stalmaatregelen. Het terugdringen van eiwit in veevoer lijkt effectief, in ieder geval op papier. Mijn vraag aan de minister is of dit kan in de melkveehouderij, met de huidige koeienrassen die zijn geselecteerd op een zo hoog mogelijk rendement. Of betekent minder eiwit ook minder melk en dus een kostenpost voor de boer? Als dit laatste het geval is, wie gaat dat dan betalen? De opbrengst van de maatregel is nogal ongewis: 18 mol tot 67 mol emissiereductie in 2030. Kan de minister dit verschil toelichten? Voor de stalmaatregelen, die moeten bijdragen aan een molreductie van 29 tot 41, geldt een vergelijkbare vraag. Het zal hier vermoedelijk gaan om maatregelen die feces en urine in de stal scheiden. Hoe wordt geborgd dat deze maatregelen niet vooral op papier succesvol zijn maar in de praktijk weinig doen, omdat ze stuk zijn of onhandig zijn in de bedrijfsvoering? De minister stelt tegenover de onzekerheid een periodieke monitoring voor, waarbij extra maatregelen moeten worden genomen als blijkt dat de ingezette maatregelen onvoldoende renderen. Ik vraag de minister hoe zich dit verhoudt tot de toets van de rechter, die de ruimte voor individuele plannen toetst aan de belasting voor nabijgelegen individuele Natura 2000-gebieden. Voor alle duidelijkheid: mijn fractie is voorstander van het stevig terugbrengen van de veestapel om zo klimaat, dierwelzijn, onze gezondheid maar dus ook de stikstofdepositie en daarmee de natuur te verbeteren. Ik zei het al: het roer moet om. Deze wet houdt vooral de oude situatie in stand.
Ik heb nog een aantal andere vragen aan de minister op het terrein van emissiereductie. Een belangrijk deel van de emissie is afkomstig uit het buitenland. De inzet van het kabinet om deze bron te verminderen overtuigt nog niet. Is samenwerking gezocht met bestaande bestuurlijke verbanden in de grensregio's? Is er een poging gedaan om tot verdragen of andere harde afspraken te komen met Duitsland en België, in ieder geval met grensregio's in deze landen? Is de EU betrokken in het overleg? Waaruit blijkt de urgentie van de aanpak in deze bron? We lazen van de week dat de urgentie in België in ieder geval lijkt te zijn toegenomen.
Voorzitter. Ik citeer: " (…) injecteren van geconcentreerde drijfmest en onderploegen van eiwitrijke gewassen heeft een negatieve invloed op de bodembiodiversiteit en dus de bodemkwaliteit. (…) Een gezonde bodem is een levende bodem. Het bodemleven heeft meerdere functies. Het maakt bijvoorbeeld voedingsstoffen uit organisch materiaal beschikbaar voor plantengroei, onderdrukt ziekten en plagen, zorgt voor een geschikte bodemstructuur en watervasthoudend vermogen, voorkomt uitspoeling van voedingstoffen, zorgt voor schoon drink- en oppervlaktewater en kan klimaatverandering afremmen door koolstof vast te leggen." Ik citeer wederom het rapport Niet alles kan overal. Ik doe dat om twee redenen. Allereerst vindt mijn fractie dat de bodemkwaliteit nog te weinig aandacht krijgt in de plannen. Het kabinet wil investeren in stalsystemen en regels opstellen voor weidegang, maar the proof of the pudding zit 'm in de feitelijke kwaliteit van de bodem. Heeft het kabinet overwogen om de kwaliteit van grond met een agrarische bestemming zelf als afrekenbaar doel op te nemen? De tweede vraag betreft de integraliteit. Uit het citaat blijkt dat een gezonde bodem goed is voor vele doelen, voor landbouw, natuur- en waterkwaliteit enzovoort. In hoeverre worden de plannen van het kabinet gestuurd of anders bijgestuurd door deze integrale aanpak en de evidente synergie die dat geeft?
Voorzitter. Mijn fractie is blij met de 300 miljoen euro per jaar gedurende tien jaar voor natuurverbetering, het tweede spoor. Het is alleen dweilen met de kraan open als de bron niet wordt aangepakt. Natuurverbetering zelf zou gelukkig ook, zij het beperkt, een bijdrage leveren aan de reductie van emissies. Ik wens de minister en haar ambtsopvolger succes met de invulling van deze gelden. We denken graag mee, bijvoorbeeld als het gaat om herstel van veenweidegebied.
Ten slotte blinkt het derde spoor van het kabinet, natuurinclusieve ruimtelijke inrichting, uit in vaagheid, ondanks de uitgebreide aandacht die dit onderdeel krijgt in het rapport Niet alles kan overal. De titel verwijst er zelfs naar. Hier herhaalt mijn fractie de reeds langer bestaande zorg over het gebrek aan regie van de landelijke overheid, die voor deze maatregelen zo van belang is. Heeft de minister voldoende sturende instrumenten in handen?
Voorzitter. Tot slot de leefbaarheid van het platteland. Dat vraagt om een stabiel verdienmodel dat groen ondernemen mogelijk maakt. Ik citeer weer: "Boeren kunnen niet groen zijn als ze rood staan. Een agrarische bedrijfsvoering die bijdraagt aan een duurzame voedselproductie, goede milieukwaliteit en een aantrekkelijk en vitaal platteland met behoud van culturele waarden en herstel van biodiversiteit, behoeft een gedifferentieerder verdienmodel dat intrinsiek gunstig is in termen van structurele marge op de productie." Dit komt wederom uit Niet alles kan overal.
Dit vraagt een sturende rol van de centrale overheid. Mijn fractie heeft de visie van het kabinet gezien, maar nog niet de uitvoering. Wat gaat er concreet gebeuren om het platteland niet tot tegenstander van de overheid te maken, maar tot medestander? Vele agrarische ondernemers zien de noodzaak tot verandering, maar zien niet hoe dat kan. In navolging van mijn collega in de Tweede Kamer, William Moorlag, vraag ik de minister welke stappen zij heeft ondernomen om met de sector tot een akkoord te komen en wat er op dit punt nog op stapel staat. Dat vraagt niet alleen gesprek met de boeren, maar ook met de collega's in het kabinet. De boeren staan zo onder druk omdat de prijs van het voedsel onder de werkelijke kostprijs ligt. De vraag die voorligt is dan ook hoe een eerlijke prijs kan worden bepaald waarbij kwetsbare mensen worden ontzien. Heeft de minister dit gesprek in het kabinet gevoerd en wat was hiervan de uitkomst?
Voorzitter, ik rond af. Mijn fractie heeft ernstige twijfels over de wet en de voorgenomen maatregelen. Wij vragen ons af of het voldoende is om de natuur te beschermen en het land van het slot te halen. Het heeft veel weg van too little too late. Wij hadden graag gezien dat de minimale reductie van het Adviescollege Stikstofproblematiek was gevolgd. Nu dit niet is gebeurd, blijft voor mijn fractie in de Eerste Kamer de vraag staan of het huidige onvolkomen voorstel aannemen beter is dan het kabinet zijn huiswerk laten overdoen. Aan de hand van de antwoorden van de minister zullen wij een finale afweging maken. Op dit moment zijn we niet positief gestemd. Om de dichter J.C. Bloem te citeren: "En dan: wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos ter grootte van een krant." En zelfs die natuur weten we niet goed te beschermen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. De heer Koffeman namens de Partij voor de Dieren.
De heer Koffeman i (PvdD):
Ik heb met instemming geluisterd naar het betoog van collega Recourt. Hij wil meer sturing vanuit de centrale overheid. Het zou best kunnen dat zijn partij deel gaat uitmaken van de centrale overheid in een volgend kabinet. Ik heb van de Partij van de Arbeid eigenlijk nog niet gehoord hoeveel reductie van de veestapel voor de Partij van de Arbeid minimaal denkbaar is. Op dit moment neemt de landbouw twee derde van het landoppervlak in Nederland in. Er worden 640 miljoen dieren per jaar geslacht. Wat is nou voor de Partij van de Arbeid een reductie waarvan u zegt: al die doelen die ons voor ogen staan, zouden daarmee meer in zicht komen?
De heer Recourt (PvdA):
Een concreet percentage kan ik u ook niet geven. Dat heeft mijn partij niet. Ik kan u een particuliere mening geven, maar daar heeft u niet zo veel aan. Meer algemeen kan ik zeggen dat de huidige wijze van industrieel houden van dieren op zo'n grootschalige wijze, waarvan de meeste ook nog eens voor de export, geen handhaafbaar model is. Dat model moet om. Dat zei ik ook: het roer moet om; we moeten naar een landbouwrevolutie. Als het uw voormalig zakenpartner lukt om melk in fabrieken te maken in plaats van door koeien, dan zie ik alleen nog maar koeien als oerossen in de wei en in de bossen. In die richting denk ik, denkt mijn fractie, denkt de partij. Maar daar zit geen percentage van 50% op, zoals bij andere partijen.
De heer Koffeman (PvdD):
D66 pleit voor een vermindering van de veestapel met 50%. Vindt u dat veel of vindt u dat weinig?
De heer Recourt (PvdA):
Dat ligt aan de termijn, maar ik schrik niet van dat soort percentages. Ik kan alleen zelf geen percentage noemen.
De voorzitter:
Dan de heer Schalk namens de SGP.
De heer Schalk i (SGP):
Ik hoorde met instemming mijn vroegere collega Elbert Dijkgraaf citeren: boeren kunnen niet groen zijn als ze rood staan. Ik ben het daar zeer mee eens, maar hoe moet dit opgelost worden? Er wordt een aantal maatregelen van boeren gevraagd. Daar staat geld tegenover, maar denkt de heer Recourt dat dat voldoende zal zijn? Het verdienmodel moet op de een of andere manier door de overheid gestut worden.
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb al een aantal richtingen aangegeven in mijn betoog. Een daarvan is dat het gewoon te laag beprijsd is. Dat kun je als overheid op verschillende manieren oplossen, bijvoorbeeld door die prijs te compenseren door subsidies, door de prijs in de winkel hoger te maken en dat te compenseren voor mensen met een lage draagkracht. In de kern zit het hem daar natuurlijk in: de boer moet een eerlijke prijs krijgen voor een eerlijk product. Op dit moment kan dat alleen maar door schaalvergroting op schaalvergroting door te voeren, met de bijbehorende milieulasten. En het gaat ten koste van het dierenwelzijn.
De heer Schalk (SGP):
Ja, ik denk dat de heer Recourt een belangrijk item aanraakt met die prijzen van de producten. Maar bij de enorme opgave die er ligt, zal er toch meer moeten gebeuren. Heeft hij daar ook voorbeelden voor?
De heer Recourt (PvdA):
Op korte termijn zal het natuurlijk moeten gaan om het stoppen met bepaalde bedrijven. Dat kan met vrijwillige uitkoop, dat kan op een gegeven moment ook met gedwongen uitkoop gaan. Het kan met een cap, een harde reductie van 10% per bedrijf. Er zijn allerlei mogelijkheden. Mijn betoog is alleen: doe dat zo veel mogelijk met perspectief voor boeren. Geef ze duidelijkheid. Het gaat overigens vooral om veeteelt, om veehouders. Geef ze duidelijkheid en zorg ervoor dat ze financieel niet in de afgrond gaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Faber heeft namens de PVV nog een vraag.
Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):
Mijn vraag gaat over die prijsontwikkeling voor die boeren. Meneer Recourt zegt: de boeren krijgen te weinig voor hun producten. Maar is de Staat niet de grootste prijsopdrijver met al die regeltjes die erbij worden gezet?
De heer Recourt (PvdA):
Vanuit het perspectief van de PVV gezien wel. Als ik u goed heb beluisterd, zegt u: laat alles maar lopen en dan kan die boer prima voor zichzelf zorgen. Als je dat zou doen, kun je je nóg afvragen of de Nederlandse boer het zou redden in de internationale concurrentie. Maar in dezelfde visie van de PVV gaat dat ten koste van de leefbaarheid van Nederland. Dat hebben mijn fractie en mijn partij er niet voor over.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Het lijkt wel of ik er iemand bij krijg in de fractie, want de heer Recourt komt nu met PVV-standpunten. Maar ik vraag om het standpunt van de PvdA. Ons eigen standpunt weet ik wel. Het gaat mij om het standpunt van de PvdA. Is niet de Staat de grootste prijsopdrijver voor de boeren? Die vraag wil ik graag beantwoord hebben. Ik vraag niet om wat de PVV daarvan vindt.
De heer Recourt (PvdA):
Ik heb juist betoogd dat de markt kosten niet meerekent die wel gemaakt worden, namelijk voor dierenwelzijn, voor het milieu, voor onze toekomst. Als je die kosten eerlijk beprijst, heb je ook een andere landbouw. Het is aan de Staat om die eerlijke beprijzing te realiseren. Ja, zo ziet mijn partij de rol van de Staat wel. De vrije markt laten we niet volledig vrij: daar is stevige overheidssturing bij nodig.
De voorzitter:
Mevrouw Faber, de derde keer.
Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):
Ik denk dat we er niet helemaal uit komen met dit standpunt. Maar ik noem toch nog even een ander haakje hierin. Is het dan niet de tussenhandel die daar te veel weghaalt? De PvdA houdt van reguleren. Maar wordt er weleens een keertje met die tussenhandel gesproken, met de Alberts Heijn van deze tijd, die alles spotgoedkoop opkopen?
De voorzitter:
Meneer Recourt, tot slot.
De heer Recourt (PvdA):
Ja, nu vinden we elkaar, want ik geloof inderdaad dat de marge die de tussenhandel neemt relatief erg groot is. De tussenhandel heeft een grote marktmacht ten opzichte van de individuele boer. Het lijkt mij uitstekend dat de overheid de boeren helpt om in dat speelveld een betere prijs te bedingen. Volgens mij is er in de Tweede Kamer ook een motie aangenomen met die strekking.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Schalk. Hij spreekt namens de fractie van de SGP.