Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.37 uur
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Bleek, grote lege ogen, net achttien jaar. Ze sprak geen Engels, Duits, Frans, laat staan Nederlands. Net voor de Utrechtse tippelzone stond ze, dit jonge meisje. Het was een korte ontmoeting die op mijn netvlies gebrand staat. Als jong raadslid in de stad Utrecht ging ik met de politie op werkbezoek en nog voor het werkbezoek goed en wel begonnen was, was daar deze situatie. In mijn stad, waar we vrijheid vieren, waar zo veel jonge mensen, studenten van allerlei komaf, opbloeien. In mijn stad: het was zo'n schrijnend contrast. En vanaf die dag heb ik me voorgenomen dat ik zal staan voor de vrijheid van de meest kwetsbaren in mijn stad. We kunnen over van alles van mening verschillen, maar laten we alsjeblieft ondertussen samen blijven zoeken naar wat we kunnen doen om uitbuiting tegen te gaan. En laten we ervoor zorgen dat degenen die de uitbuiting in stand houden, niet vrijuit gaan.
Vandaag ligt er een wetsvoorstel voor dat juist op dat punt een betekenisvolle stap zet. In een brede coalitie van partijen die samen optrekken om juist op dit punt een nieuwe bijdrage te leveren. Ik complimenteer de indieners met dit wetsvoorstel, alsook voorgaande Kamerleden van de verschillende indienende fracties voor de lange, volhardende weg die zij hebben afgelegd. Dit wetsvoorstel is belangrijk in de strijd tegen schrijnende situaties van seksuele uitbuiting. Jaarlijks gaat het om ten minste 3.000 slachtoffers. Sinds de komst van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel hebben we meer inzicht hierin gekregen. Deze rapporteur heeft duidelijk aangegeven dat het tijd wordt dat we ook naar de positie van de klant kijken, want: zonder klanten, geen aanbod. Dat blijkt uit rechtszaken, dat blijkt uit documentaires, die ook deze weken weer te zien zijn. De klant blijft buiten beeld en wordt zelden geconfronteerd met zijn verantwoordelijkheid. Dat wegkijken bij en sterker nog, het in stand houden van mensonterende omstandigheden is onacceptabel.
De fractie van de ChristenUnie vindt het voorliggende wetsvoorstel juist om deze reden een goed uitgangspunt. Hier past een morele afwijzing, maar niet alleen dat. Dit moet een plek hebben in het strafrecht. Alleen de klant die weet, of een ernstige reden heeft om te vermoeden dat de ander uitgebuit wordt, valt onder de strafbaarstelling. Dit moet een plek hebben in het strafrecht. Alleen de klant die weet, of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de ander uitgebuit wordt, valt onder de strafbaarstelling.
Elk jaar worden er dus 3.000 gevallen van seksuele uitbuiting gerapporteerd, waarvan meer dan 1.300 minderjarige Nederlandse meisjes. De politie schat in dat de daadwerkelijke aantallen significant hoger liggen. De fractie van de ChristenUnie betreurt deze ernstige cijfers in ons land, en onderstreept juist daarom dat klanten die ook maar enigszins het vermoeden hebben dat er iets niet in de haak is een verantwoordelijkheid toekomt.
Dit wetsvoorstel stelt de grens hoger. Het stelt dat de klant strafbaar is als hij weet, of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat er sprake is van dwang of uitbuiting. Ik heb gezien hoe deze wetswijziging op voorstel van GroenLinks in de Tweede Kamer tot stand is gekomen, en dat deze aanscherping er is gekomen ter bevordering van het draagvlak, omdat er huiver was voor onterechte criminalisering. Ik hoorde dat opnieuw bij collega's. Maar aan de minister vraag ik toch ook om steviger beleid te ontwikkelen om klanten van hun verantwoordelijkheid te doordringen. Ik vraag hem om er bij de evaluatie van dit wetsvoorstel oog voor te houden hoe deze variant uitwerkt. Want ja, er is verschil. Er is in Zweden gekozen voor een variant waarin alleen de opzet strafbaar is. Maar vervolgens zagen we nul vervolgingen. Dat werkt dus niet. We weten ook dat in Engeland een andere keuze is gemaakt. Daar gaan ze een stapje verder. Om recht te doen aan de vragen die collega's stellen: zijn er gevallen bekend van onterechte criminalisering? En zo niet, hoe weegt de minister dat?
Voor de fractie van de ChristenUnie was het eerdere wetsvoorstel met de tekst die voorgesteld was door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, namelijk met strafbaarstelling van een klant die "redelijkerwijs kon vermoeden", ook een begaanbare weg geweest, mede in het licht van de quickscan die door de Rijksuniversiteit Groningen is uitgevoerd en de conclusies die daarin worden getrokken over de bewijslast bij de verschillende varianten. Maar het wetsvoorstel is dus aangepast. De fractie van de ChristenUnie heeft vervolgens vooral gekeken of daadwerkelijke vervolging mogelijk blijft. Op grond van eerdere gesprekken met het Openbaar Ministerie en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel kunnen wij dat beamen: ja, nog steeds is een werkbare vervolgingspraktijk mogelijk.
De Eerste Kamer legt zich extra toe op het toetsen van de rechtmatigheid, en daarbij het betrekken van internationale verdragen bij voorliggende wetsvoorstellen. De indieners van dit wetsvoorstel komt vandaag de bijzondere eer toe dat zij invulling geven aan een internationale verplichting die Nederland wel is aangegaan, maar nog niet heeft uitgevoerd. De aanpak van de vraagkant, de klant van de prostitutie, vormt een belangrijk onderdeel van de integrale aanpak van mensenhandel in de prostitutiebranche. Bij het Verdrag van Warschau en de EU-richtlijn Mensenhandel uit 2011 wordt de lidstaten in overweging gegeven om het gebruik van diensten van een prostituee strafbaar te stellen wanneer de klant weet dat zij slachtoffer is van mensenhandel. Nederland was vooralsnog niet tot die strafbaarstelling overgegaan, terwijl vanuit alle betrokkenen bij de aanpak van mensenhandel wel de roep klinkt om dat te doen. Ik dank de indieners voor hun inzet om hiermee aan te sluiten bij de internationaal gangbare praktijk. Aan de minister vraag ik of er op dit punt nog meer huiswerk ligt, of dat zorgvuldig is geanalyseerd bij de bredere wetsvoorstellen die op dit terrein in voorbereiding zijn.
Ten aanzien van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wegen de adviezen van het Openbaar Ministerie en de Nationaal Rapporteur Mensenhandel voor de fractie van de ChristenUnie zwaar. In de tijd dat dit wetsvoorstel ontstond, was er veel aandacht voor mensenhandel. Inmiddels wordt er veel vaker en veel meer over ondermijning gesproken; zware criminaliteit die infiltreert in de bovenwereld, en die veelal in de media is vanwege drugshandel. Dat geldt ook vandaag, met het grote proces dat tegelijkertijd in een rechtbank gevoerd wordt. Het is natuurlijk voluit terecht dat de minister van Justitie hier namens ons allen de strijd mee aanbindt. Maar van bijna alle zware criminele organisaties is bekend dat het niet bij drugshandel blijft. Ook mensenhandel en seksuele uitbuiting horen helaas tot het vaste arsenaal. In dat licht staat de fractie van de ChristenUnie naast de minister, zij aan zij, in de structurele aanpak van ondermijning.
Ik doe vandaag met nadruk de oproep aan de regering om hierbij niet alleen naar drugscriminaliteit te kijken. Mensenhandelonderzoeken zijn langdurig en vragen gespecialiseerde menskracht. Daar moet voldoende geld en voldoende gespecialiseerde menskracht voor beschikbaar zijn. De aanpak van mensenhandel en seksuele uitbuiting vragen evengoed, en misschien nog wel meer, op alle punten om stevige inzet. Juist daarom is het belangrijk dat er vaart wordt gemaakt met het wetsvoorstel Bestrijden misstanden seksbranche, de voormalige Wrp. Dat duurt al veel te lang. Het is tijd dat gemeenten helderheid krijgen en dat de eisen voor de vergunde sector in Nederland gelijkluidend worden. In dit huis is eerder geopperd om het voorliggende wetsvoorstel, dat we hier vandaag bespreken, te laten wachten op het moment dat die andere wet hier zou passeren. Maar voor een Kamer van reflectie is het dan ook goed om de geschiedenis in ogenschouw te nemen. Hoe lang wachten wij al niet op dat brede wetsvoorstel? En waar is dat wachten in die wachtkamer begonnen? Dat begon in deze Kamer, met het verzoek om een novelle. Ik heb het nieuwe wetsvoorstel bekeken en gezien welke lange reis het nog moet maken. Ik deel van harte de opinie van de minister en de indieners dat dit los kan blijven staan van de initiatiefwet. Het verantwoordelijk maken van de prostituant hoeft niet te wachten, te meer daar veel misstanden zich voordoen in de onvergunde sector. Dat is uitstekend afzonderlijk te regelen. De schrikbarende cijfers over misstanden onderstrepen dat het hoog tijd is om de klant niet meer te laten wegkomen met de gevolgen van onverantwoord gedrag.
Voorzitter. Ik sluit af met een persoonlijk woord. Zo'n acht jaar geleden maakte ik als raadslid uit Utrecht de overstap naar de Tweede Kamer, als beleidsmedewerker. Een van de brandende motiveringen was mijn verlangen om op te komen voor jonge vrouwen in de knel. Vrouwen die ik ontmoet had bij werkbezoeken in Utrecht. Hulpverleners, agenten en vrijwilligers deelden noodsignalen over hen. Ik miste goede wetgeving. Ik kon het niet uitstaan dat al die klanten, die het wél wisten en die missstanden constateerden, vervolgens wegkeken en straffeloos vrijuit gingen. Dat motiveerde mij destijds om met een van de indieners — ik denk dat u kunt raden welke — aan de slag te gaan met het begin van deze wetgeving.
Toen ik in 2015 vervolgens in dit huis begon, als senator, was de verwachting dat wij het al snel zouden hebben over de Wet bestrijding missstanden seksbranche. En wat is dat hard nodig. Ik denk alleen al aan alle lessen die in Utrecht geleerd zijn rondom de sluiting van het Zandpad. En helaas is het daar niet van gekomen. Maar u begrijpt dat het vandaag, op de dag dat ik vermoedelijk mijn laatste plenaire inbreng houd in dit huis, een belangrijke dag is. Vandaag hebben wij immers de kans om de vrijheid te bevorderen, om kwetsbare mensen op donkere plekken in ons land een klein beetje te steunen, door de mensen die uitbuiting in stand houden aan te spreken op hun gedrag en door als samenleving dat niet alleen moreel te verwerpen, maar ook strafrechtelijk te sanctioneren, zodat elk slachtoffer van seksuele uitbuiting mag weten dat ook de klanten die dit in stand houden niet straffeloos zullen wegkomen. Ik dank de indieners voor hun inzet en spreek van harte de hoop uit dat deze Kamer hier vandaag — eigenlijk volgende week dinsdag — haar steun aan verleent.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Bikker. Dan is het woord aan mevrouw Nanninga namens de gelijknamige fractie.