Verslag van de vergadering van 22 maart 2021 (2020/2021 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.40 uur
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Voorzitter. Ik geloof dat ik vandaag de enige spreker ben die wel "de" in de naam heeft staan.
Voorzitter. Dank aan de initiatiefnemers en de minister voor de beantwoording. Laat ik beginnen met te zeggen dat ik blij ben met de woorden van de heer Segers dat dit voorstel geen opmaat is naar het Zweedse model en dat hij geen overheid wil die een seksuele moraal oplegt aan anderen. Dat onthouden we voor later! Het gaat hem om een pragmatische keuze voor die aanpak van mensenhandel die tot het minste aantal slachtoffers leidt, en daarin kunnen we mekaar vinden.
Ook na het interruptiedebatje met de heer Segers blijf ik het een gemiste kans vinden dat het voorgestelde artikel 273g alleen gaat over prostitutie en niet over het misbruik maken van slachtoffers van mensenhandel in brede zin. En ook blijf ik het nog wel problematisch vinden dat het voorstel, anders dan de Europese richtlijn vraagt, voor de strafbaarheid niet de eis stelt dat er daadwerkelijk sprake is van mensenhandel en dus van een slachtoffer.
Ik had ook gevraagd waarom de huidige strafbaarstellingen onvoldoende soelaas zouden bieden. De initiatiefnemers verwezen daarbij naar de quickscan van Lindenberg, die de lacunes inderdaad vrij helder in beeld brengt. Collega Bikker stuurde het mij snel toe, dus ik heb er doorheen gebladerd. Ik had eerder alleen een aantal citaten eruit gelezen. Ik concludeer daaruit dat met name wanneer de wetenschap van de uitbuiting ontbreekt, de vervolging nu moeilijk is.
Wanneer die wetenschap er wel is, ziet ook de quickscan nu al mogelijkheden voor vervolging: "Het is voorstelbaar dat de middelloze dwang een dwangtype is dat zich kan voordoen in de sfeer van de prostituant. Het zal dan vanzelfsprekend gaan om extreme gevallen waarin de onvrijwilligheid duidelijk kenbaar is door een samenstel van zichtbare factoren zoals de locatie, de aard van de mensen in de nabijheid van de prostituee, verwondingen op de prostituee en vooral het gedrag van de prostituee." Ik vertaal dit maar even als "evidente signalen".
"Wanneer de prostituant de seksuele handelingen vervolgens uitvoert of ontvangt ondanks dat hij weet dat de prostituee de seksuele handelingen tegen haar wil ondergaat of uitvoert, dan kan op basis van de rechtspraak tot de conclusie worden gekomen dat dit in beginsel valt binnen de werkingssfeer van artikel 242 en 246." Dat zijn dus verkrachting en aanranding. Hoewel deze mogelijkheid er dus ook nu al is, heb ik het idee dat hiervoor in de praktijk heel weinig wordt vervolgd. Mijn vraag naar de aantallen is niet beantwoord, maar goed. Ook los daarvan is natuurlijk de vraag of dat ligt aan de elementen die nodig zijn om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, waar dit wetsvoorstel mogelijk een oplossing voor biedt, of aan een gebrek aan capaciteit, of aan iets anders.
Dan kom ik op het effect op de meldingsbereidheid. In de eerste termijn concludeerden ook de initiatiefnemers na een debatje dat er weinig zal veranderen aan de meldingsbereidheid van de klant die nu gebruikmaakt van een prostituee in een situatie die wijst op mensenhandel. Die meldingsbereidheid is nu laag en zal naar verwachting laag blijven. Dan blijft de meldingsbereidheid over van klanten die een prostituee bezoeken in een situatie die niet op het eerste gezicht op misbruik wijst. Dit zijn de klanten die de signalen van uitbuiting en geweld nu soms wel melden. Ik zie niet zo goed waarom die meldingsbereidheid van de klanten zou stijgen. Integendeel, het zou logischer zijn als die gaat dalen, uit de al genoemde angst om zichzelf te incrimineren. Deze angst wordt ook door sekswerkers in de gereguleerde sector geuit. Die angst is ook begrijpelijk als niet duidelijk is wat nu precies de situatie is waarin men ook zonder opzet strafbaar zou kunnen zijn, wat nu die eenduidige signalen van mensenhandel zijn.
Deze angst zou wellicht weggenomen kunnen worden als uit de parlementaire geschiedenis zou blijken dat de schuldvariant niet ziet op prostitutie in de vergunde zichtbare sector. Ik ben dan ook blij met de uitspraak van de initiatiefnemers dat als een klant in de vergunde sector seks afneemt, uitgegaan mag worden van de goede trouw van de klant en dat strafbaarheid op basis van die schuldvariant niet voor de hand ligt. Ik hoop dan wel dat dit duidelijk zal worden gemaakt in de communicatie over de strafbaarstelling, zoals in de door de initiatiefnemers gewenste publiekscampagne, juist om de preventieve werking van dit wetsvoorstel te versterken en om ervoor te zorgen dat klanten zich afwenden van de prostitutie in schimmige situaties met een hoge kwetsbaarheid voor misbruik en zich in plaats daarvan wenden tot de gereguleerde prostitutiesector. Zijn de initiatiefnemers dat met mij eens? Kan de minister die campagne toezeggen?
Het antwoord van de minister dat hij als gevolg van dit wetsvoorstel weinig nieuwe zaken verwacht, verbaast mij. Het gaat er toch juist om te kunnen vervolgen in situaties waarin dat nu niet kan? Dan is het toch de bedoeling dat er meer zaken komen? Dan hebben we toch een probleem als we weten dat de huidige capaciteit bij justitie en politie om mensenhandel aan te pakken al ontoereikend is? Het is toch niet de bedoeling hier alleen een symbolische strafbaarstelling te creëren, zo vraag ik de minister. Ik ga ervan uit dat dat in elk geval niet de bedoeling is van de initiatiefnemers. Ik ben dan ook benieuwd naar hun reactie op deze opmerking van de minister.
Over de positie van de sekswerkers in tijden van corona: het is maar de vraag of het financieel vangnet van de gemeenten, de TONK, voldoende is. Ik zou de minister willen vragen of hij bereid is om meer informatie te geven over hoe het nu eigenlijk zit met de positie van de sekswerker. Kan hij ons daarover schriftelijk informeren, met name over de vraag of die vangnetten echt soelaas bieden en hoe groot het probleem is van mensen die toch gaan werken? Ik denk dat dat iets is wat we allemaal niet willen.
Voorzitter. Het debat van vandaag heeft meer duidelijkheid gebracht, ook voor de manier waarop de wet, als het voorstel wordt aangenomen, straks moet worden uitgelegd. Of onze twijfels zodanig zijn weggenomen dat we voor het voorstel kunnen stemmen, zal ik in onze fractie bespreken. Richting de voorzitter zeg ik daarbij: dat zal niet heel goed lukken voor de stemmingen morgen, omdat er hier morgenochtend ook weer een plenair debat is. Dus ik zou dat graag volgende week doen.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik graag het woord aan de heer Janssen namens de fractie van de SP.