Verslag van de vergadering van 13 april 2021 (2020/2021 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.51 uur
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
Dank, voorzitter. Ik had willen beginnen met het feliciteren van mijn collega Hiddema, maar ik zie dat hij de zaal inmiddels weer heeft verlaten. Dus laten we gewoon met het debat beginnen.
Een opmerking vooraf. Als advocaat ben ik … Het is wel een beetje rumoerig.
De voorzitter:
Mag ik verzoeken om enige rust in de zaal? Gaat uw gang, mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Misschien kan de tijd opnieuw worden aangezet.
Een opmerking vooraf. Als advocaat ben ik gespecialiseerd in het verlenen van rechtsbijstand aan slachtoffers van ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Ik ben als zodanig aangesloten bij het advocatennetwerk LANGZS. Dit betreft rechtsbijstand in individuele zaken. Ik werk niet voor een organisatie die zich op politiek of beleidsmatig niveau bezighoudt met slachtofferrechten, noch heb ik daar belang bij.
Voorzitter. We spreken vandaag over een wetsvoorstel dat als werktitel draagt Wet uitbreiding slachtofferrechten. Het wetsvoorstel bevat een aantal bepalingen die die rechten daadwerkelijk uitbreiden, een aantal voorstellen die daar mogelijk aan bijdragen maar vragen oproepen met betrekking tot de effectiviteit en uitvoerbaarheid, en in ieder geval één maatregel die de rechten van verdachten inperkt onder het mom van uitbreiding van slachtofferrechten. Mijn fractie kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de verschijningsplicht een uiting is van spierballentaal in de richting van verdachten verpakt als iets wat de rechten van slachtoffers zou uitbreiden.
Dat is wat ons betreft een gevaarlijke tendens. Zowel verdachten als slachtoffers verdienen een correcte bejegening en een eerlijk proces. Het gaat niet aan ze tegen elkaar uit te spelen. Hoewel sommige slachtoffers en nabestaanden misschien het liefst zouden willen dat de verdachte zonder proces levenslang wordt opgesloten, is dat geen rechtens te respecteren wens. En dat weten ze zelf ook. Het is belangrijk om tegenover iedereen de boodschap uit te dragen dat in het strafproces ieders rechten worden gerespecteerd. Het inperken van rechten of vrijheden van verdachten is niet hetzelfde als het versterken of uitbreiden van rechten van slachtoffers.
Voorzitter. Na deze inleiding loop ik de verschillende onderdelen van de wet langs. De uitbreiding van spreekgerechtigden met pleeg- en stiefouders en andere gezinsleden zonder bloedband — zo vat ik het maar even samen — kan door mijn fractie worden onderschreven. Wij vragen ons wel af of de almaar uitdijende limitatieve opsomming in de wet de meest wenselijk vormgeving van het spreekrecht voor nabestaanden is. Het gegeven dat de lijst limitatief is, maakt dat rechters zich niet vrij voelen anderen dan de genoemden het spreekrecht te geven, ook niet als er overduidelijk sprake is van een nauwe, persoonlijke band. Heeft de regering overwogen om in plaats van een limitatieve opsomming een inhoudelijk criterium, zoals die nauwe persoonlijke band, te hanteren in combinatie met de mogelijkheid voor de rechtbank om het aantal spreekgerechtigden te limiteren?
De bescherming van de privacy van het slachtoffer in de processtukken vindt mijn fractie van belang. Wij roepen de minister dan ook op om haast te maken met de AMvB die uitvoering moet geven aan deze bepaling en een evenwicht moet vinden tussen een effectieve bescherming van het slachtoffer en de uitvoerbaarheid door het Openbaar Ministerie. Ik merk daarbij wel op dat de afwezigheid van de mogelijkheid om die bescherming van de privacy daadwerkelijk af te dwingen ons zorgen baart. Veel slachtofferrechten zijn niet afdwingbaar en op het niet respecteren van die rechten staat geen sanctie. Zo is het voor slachtoffers nog steeds moeilijk om in een vroeg stadium inzage te krijgen in en afschrift te krijgen van het strafdossier. Dat maakt het weer lastig om te beoordelen of je er informatie aan kunt laten toevoegen. Er ontbreekt een procedure om inzage en afschrift af te dwingen. Onderkent de minister dat het niet-afdwingbaar zijn van slachtofferrechten knelt? En ziet hij mogelijkheden om hier iets aan te doen?
Ik komt bij het volgende onderdeel van de wet. Als een aangever geen kopie van de aangifte ontvangt, zal in de bevestiging van de aangifte worden vermeld waarom niet. In de memorie van toelichting staat dat deze motivering op de zaak moet zijn toegesneden. In antwoord op onze schriftelijke vragen, antwoordde de regering echter dat de toelichting niet helemaal op de feiten van de zaak hoeft worden toegesneden, maar dat bijvoorbeeld volstaan kan worden met een toelichting dat in de betreffende zaak het slachtoffer ook getuige is en dat omwille van het opsporingsbelang een kopie van de aangifte niet verstrekt kan worden. Met dit antwoord maakt de regering deze bepaling bij voorbaat tot een dode letter, want slachtoffers zijn vrijwel altijd ook getuige. En als het opsporingsbelang niet nader gemotiveerd hoeft te worden, is het een dooddoener die altijd gebruikt kan worden; ik zie de standaardbrieven alweer tegemoet. Ik ga ervan uit dat deze minister geen dode letters wil produceren, maar betekenisvolle wetgeving. Daarom probeer ik het nog een keer. Mogen we ervan uitgaan dat deze wet iets beoogt te veranderen, dat in beginsel ook slachtoffers van zedenzaken een kopie van hun aangifte — hun eigen verhaal immers — ontvangen en dat daar slechts bij uitzondering en gemotiveerd van wordt afgeweken?
Voorzitter. Ik kom bij de verschijningsplicht voor de voorlopig gehechte verdachte van ernstige feiten bij de inhoudelijke behandeling en de uitspraak. Deze verschijningsplicht wordt beargumenteerd met de stelling dat het slachtoffer belang heeft bij de aanwezigheid van de verdachte. Dit wordt echter niet onderbouwd, niet met onderzoeksgegevens en niet door het standpunt van Slachtofferhulp Nederland, op basis van hun contacten met slachtoffers. Alleen de Federatie Nabestaanden Geweldslachtoffers toonde zich een voorstander van deze verschijningsplicht. Mogelijk is de behoefte van nabestaanden, of in elk geval van degenen daarvan die zich hebben georganiseerd, anders dan de behoefte van degenen die zelf slachtoffer zijn geworden. Is daar onderzoek naar gedaan? En is overwogen om de verschijningsplicht alleen te laten gelden voor voltooide levensdelicten?
Uit de beantwoording van de schriftelijke vragen blijkt dat er geen kwantitatieve gegevens beschikbaar zijn over het probleem dat de verschijningsplicht zou moeten oplossen. Er is niet bekend hoe vaak het spreekrecht wordt uitgeoefend, hoe vaak verdachten daarbij wel of niet aanwezig zijn en wat slachtoffers daarvan vinden. De regering zegt dat dit zal worden meegenomen in de evaluatie van de wet, maar dat lijkt ons de omgekeerde wereld. Je maakt een wet om een probleem op te lossen en je gaat niet een wet evalueren om te zien of er eigenlijk wel een probleem was. Graag een toelichting van de minister.
En is het praktisch nut van de voorgestelde verschijningsplicht niet beperkt, nu de rechter kan besluiten van de verschijningsplicht af te zien en dus het laatste woord heeft? Wij zien dat als een klein lichtpuntje in een tijd waarin er ook de nodige wetsvoorstellen langskomen waarin de rechter geen beoordelingsvrijheid meer kent, maar we vragen ons af of het hiermee niet alsnog symboolwetgeving wordt.
Tot slot op dit punt. In antwoord op onze schriftelijke vragen heeft de regering toegegeven dat het wetsvoorstel een omissie bevat, nu geen uitzondering wordt gemaakt voor de verschijningsplicht voor minderjarige verdachten ex artikel 345, lid 2. De regering heeft al toegezegd dit te gaan repareren. Is er een wetsvoorstel gevonden waarin dit wordt meegenomen? Kan de regering toezeggen dat de verschijningsplicht niet in werking zal treden zolang deze noodzakelijke reparatie niet heeft plaatsgevonden?
Voorzitter. Ik kom op het spreekrecht van slachtoffers of nabestaanden bij de verlengingszittingen tbs en PIJ. De regering geeft aan het van belang te vinden de kleine groep slachtoffers of nabestaanden die behoefte heeft op een dergelijke zitting te spreken een stem te geven. De regering zegt ook, het aangewezen te achten dat een slachtoffer de gelegenheid krijgt zich uit te spreken over de voorwaarden die een confrontatie met een tbs-gestelde in de toekomst kunnen verminderen. Dit zijn echter twee verschillende dingen. Voor zover de behoefte om in persoon te spreken op een tbs-verlengingszitting bestaat, is die waarschijnlijk breder dan om alleen iets te zeggen over de voorwaarden. Kan de minister iets meer vertellen over de reikwijdte van die behoefte?
De tekst van het voorstel heeft het niet over een breed onbeperkt spreekrecht — terecht, wat ons betreft — maar beperkt het expliciet tot de voorwaarden die het slachtoffer of de nabestaande raken. Mijn fractie onderkent dat het voor slachtoffers en nabestaanden van belang kan zijn hun wensen en behoeften met betrekking tot die voorwaarden kenbaar te kunnen maken. We hebben het dan vooral over een contactverbod en een locatieverbod. Wij zijn er echter niet van overtuigd dat spreekrecht op een verlengingszitting hiervoor het juiste middel is. Slachtoffers en nabestaanden hebben ingevolge het wetsvoorstel alleen spreekrecht wanneer op de verlengingszitting de voorwaarden waaronder de beëindiging van de verpleging van overheidswege kan plaatsvinden, inhoudelijk worden besproken. Als er geen bespreking van voorwaarden van een mogelijke voorwaardelijke beëindiging plaatsvindt, is er dus geen spreekrecht. Hoe wordt dat in de praktijk vormgegeven? Ik neem aan dat slachtoffers en nabestaanden niet standaard zullen worden uitgenodigd voor een verlengingszitting; dat zou immers tot een desillusie bij slachtoffers en nabestaanden kunnen leiden wanneer ze toch niet mogen spreken. Maar hoe dan wel? Gaat het Openbaar Ministerie alleen wanneer is voorzien dat het over een voorwaardelijke beëindiging zal gaan, de slachtoffers en nabestaanden uitnodigen? Of worden ze standaard niet uitgenodigd, en wordt de zitting aangehouden voor het oproepen van slachtoffers of nabestaanden als de optie van de voorwaardelijke beëindiging aan de orde komt? Dat laatste wordt vanochtend gesuggereerd door de procureur-generaal Rinus Otte in een interview met Trouw. En is het eigenlijk de bedoeling dat slachtoffers en nabestaanden alleen gedurende het uitoefenen van het spreekrecht aanwezig zijn bij de verlengingszitting, of gaan zij de hele zitting bijwonen? En hoe verhoudt dat laatste zich dan tot het besloten karakter van deze zittingen en de privacy van de tbs-gestelde? En mede in het licht van dit alles: waarom is er voor het kenbaar maken van de wensen over de voorwaarden eigenlijk gekozen voor het spreekrecht? Zou het niet veel beter zijn om het OM de opdracht te geven om de wensen van slachtoffers en nabestaanden ten aanzien van contact- en locatieverboden voorafgaand aan de verlengingszitting te inventariseren, zoals dat nu ook al gebeurt waar het de verloven bij detentie betreft? En in dat geval, op die manier vormgegeven, zou dat ook kunnen ten aanzien van het verbinden van voorwaarden, zoals een contactverbod, aan het verlenen van verlof vanuit de tbs door het ministerie van Justitie; iets waar dit wetsvoorstel helemaal niets voor regelt.
Tot slot. Het wetsvoorstel regelt ook het spreekrecht bij een aanpassing van de proeftijd of de voorwaarden na een deels voorwaardelijke veroordeling, in artikel 6.6.19. Ik kan vanuit de praktijk bevestigen dat er op dit punt inderdaad iets moet gebeuren, zowel ten aanzien van het informeren van slachtoffers als ten aanzien van het bieden van de mogelijkheid om wensen kenbaar te maken. Op dit moment worden slachtoffers door het OM niet geïnformeerd over het verzoek van de verdachte tot aanpassing van de voorwaarden, ook niet als dat het locatie- en contactverbod betreft. Ik heb hierover navraag gedaan bij het OM in een zaak van mij waarbij dat speelde, en toen kreeg ik als antwoord: het slachtoffer moet volgens de wet worden geïnformeerd over de einduitspraak, artikel 51a, lid 1, sub g, over de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde, en de beschermingsmaatregelen die in dat kader worden genomen, 51 ac, lid 4 en 5. Maar nergens is geregeld dat het slachtoffer wordt geïnformeerd over verzoeken tot wijziging van de voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling. En het slachtoffer wordt dus ook niet geïnformeerd, zelfs niet als dat voorwaarden zijn ter bescherming van het slachtoffer, zoals een contactverbod. Het is zeker wenselijk dat een slachtoffer of nabestaande zich mag uiten over een wijziging van de voorwaarden die zijn of haar belangen raakt, maar wie informeert het slachtoffer over het verzoek tot zo'n wijziging? Is de minister bereid om die informatieplicht ook expliciet vast te leggen in artikel 51 ac, in aanvulling op de mogelijkheid om de wens kenbaar te maken?
Voorzitter. Uit mijn bijdrage blijkt dat wij in het voorstel een aantal positieve en een aantal problematische voorstellen zien. Ook hebben wij nog de nodige vragen. We zien de beantwoording met belangstelling tegemoet, waarna wij een eindafweging zullen maken.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Boer. Dan geef ik het woord aan de heer Janssen van de fractie van de SP.