Verslag van de vergadering van 13 april 2021 (2020/2021 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.00 uur
De heer Otten i (Fractie-Otten):
Voorzitter. Allereerst feliciteert onze fractie de heer Hiddema met zijn toetreding tot de Eerste Kamer. Het was ooit mijn eigen idee om de heer Hiddema als lijstduwer op de lijst te zetten, om een transfer te kunnen faciliteren van de meer hectische Tweede Kamer naar deze chambre de réflexion, waar het er wat rustiger aan toe gaat. Onze fractie kijkt vooral uit naar de inhoudelijke inbreng van de heer Hiddema in deze plenaire zaal en in de commissie Justitie en Veiligheid en de commissie Immigratie & Asiel. Helaas laat de heer Hiddema al meteen op zijn eerste dag verstek gaan. We hopen maar dat dit geen voorteken is voor de toekomst.
Ik wil nog een paar woorden wijden aan de heer Hiddema. De heer Hiddema had het in het verleden namelijk vaak over de Tweede Kamer als een oeverloze motiefabriek. Zo heet zelfs een hoofdstuk in het, overigens zeer lezenswaardige, boek Mr. Hiddema in de politiek van Stan de Jong. In dat boek was een hoofdstuk gewijd aan de motiefabriek. Wat dat betreft zal de heer Hiddema in deze Kamer waarschijnlijk een stuk beter aan zijn trekken komen, zeg ik tot de voorzitter. Tot zover de heer Hiddema.
Voorzitter. De wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafrecht die wij vandaag behandelen, voorzien in een aantal maatregelen die erop gericht zijn om bij te dragen aan een verdere versteviging en verankering van de positie van het slachtoffer in het strafrecht. De maatregelen bestaan onder andere uit de introductie van een verschijningsplicht voor verdachten die worden verdacht van een ernstig zeden- of geweldsmisdrijf en in voorlopige hechtenis zitten. Tevens wordt er een spreekrecht ingevoerd bij zittingen over verlenging van tbs en in het kader van de plaatsing in een justitiële jeugdinrichting, de zogenaamde PIJ-maatregel.
In zijn algemeenheid juicht onze fractie het verbeteren van de rechten van het slachtoffer in het strafrecht toe, al kun je je afvragen of dit in internationaal verband gezien niet nog wat verder zou kunnen gaan. Dat is ook een aspect dat onze fractie graag wat verder toegelicht zou zien. Hoe verhoudt de positie van het slachtoffer in het straf- en strafprocesrecht in Nederland zich tot die in andere landen, in en buiten Europa, maar laten we focussen op de Europese landen? De heer Dittrich maakte bijvoorbeeld al een referentie aan de sterke positie van het slachtoffer in het Duitse strafrecht.
Een niet onbelangrijke vraag is ook: wat zijn de gevolgen voor het slachtoffer als de rechten van het slachtoffer onvoldoende worden gewaarborgd door de overheid? In een aantal Amerikaanse staten heeft dat dus juridische gevolgen. Zo is er bijvoorbeeld in Arizona in 1993 een bekende zaak, Hance versus Arizona Parole Board, voor de kenners, waarbij het slachtoffer niet gehoord was bij een zogenaamde parole-beslissing, dus een voorwaardelijke invrijheidstelling, waarover wij onlangs ook een debat hebben gehad met de minister. Dat had tot gevolg dat de dader alsnog weer gevangengezet moest worden, omdat het slachtoffer niet gekend was in die beslissing. Dat zijn dus stevige consequenties van niet naleven van deze regels. Hoe werkt dat uit in de Nederlandse praktijk, is mijn vraag aan de minister. Is er dan ook equality of arms voor het slachtoffer?
Voorzitter. Onze fractie heeft nog wel een aantal vragen aan de minister over dit wetsvoorstel.
Mevrouw De Boer i (GroenLinks):
De opmerking van de heer Otten roept bij mij de vraag op of hij dat een gewenste consequentie vindt. Ik ben het met hem eens dat het een gemis is dat veel slachtofferrechten niet afdwingbaar zijn, en die vraag heb ik ook gesteld. Maar de vraag is of het consequenties moet hebben zoals een langere straf voor de verdachte, als er door de overheid fouten worden gemaakt. Hoe ziet u dat in de termen van equality of arms tussen de verdachte en de Staat?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Dat is een hele goede vraag, die bij mij ook opkwam, toen ik mij hierin zat te verdiepen. Ik dacht: laat ik eens kijken hoe ze dat doen in andere landen. Dat is een benadering die wij bij meerdere problemen kiezen. Daarbij kwam dit naar boven. Dit wordt ook wel genoemd als een "high watermark" van de slachtofferprotectie in Amerika. In Arizona is dat het allerstrengst geregeld, en voor het slachtoffer het gunstigst, zeg maar, maar je zou ook kunnen denken aan schadeplichtigheid van de overheid. Ik ben het met u eens: als het OM of de rechter daarin een fout begaat, dan zou je denken dat die allereerst daaraan toe te rekenen is. Dat de dader daar dan van profiteert, kun je hem ook moeilijk kwalijk nemen. In die zin kan ik mevrouw De Boer volgen, maar ik geef het als voorbeeld en ik ben ook benieuwd wat dit voor consequenties heeft, als er toch op de een of andere manier de hand mee wordt gelicht. Dat is ons niet helemaal duidelijk. Vandaar deze vraag, dit voorbeeld.
Mevrouw Baay-Timmerman i (50PLUS):
Begrijp ik het goed dat het slachtoffer, thans procesdeelnemer, meer procespartij zou moeten zijn, in de woorden van de heer Otten?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Nou, dat is, denk ik, wat kort door de bocht. Wij zijn vooral benieuwd naar de afwegingen die de minister gemaakt heeft in vergelijking met een aantal andere landen. Duitsland bijvoorbeeld is al veel genoemd, maar ik kan me voorstellen dat er nog meer ons omringende landen zijn waarin dat anders geregeld is. Je zou kunnen kijken naar Frankrijk, waar natuurlijk een vergelijkbaar rechtssysteem is. Ons Wetboek van Strafrecht is toch een beetje gebaseerd op de code pénal. Denk ook aan de code civil, de Napoleontische tijd. Ik weet ook niet precies hoe het daar allemaal geregeld is, maar dat zou mijn benadering zijn als ik minister was. Dan zou ik zeggen: hoe doen ze dat in andere landen, kunnen we daar lering uit trekken? Het is dus niet zo dat ik hier met een closed mind in zit, zeg ik tegen mevrouw Baay. Nee, we zijn juist heel open-minded: kan dit nog beter?
Mevrouw Baay-Timmerman (50PLUS):
Ik ben er ook altijd heel erg voor in om open-minded te zijn. Ik zou toch een beetje meer van de heer Otten willen weten. Hoe ziet hij de positie van het slachtoffer dan? Ik geef — open-minded — een voorbeeld: als het slachtoffer niet gehoord is, is dat dan een reden dat de procedure niet door kan gaan en dat er geen uitspraak kan volgen?
De heer Otten (Fractie-Otten):
Je zou misschien kunnen denken aan een vorm van beroepsmogelijkheid van het slachtoffer: hoor eens, ik ben niet gehoord, dit is niet goed verlopen, er moet een soort revisie plaatsvinden. Dat is nu niet voorzien in het Wetboek van Strafvordering, maar goed, aan zoiets zou je kunnen denken. Vergelijk het ook met dwalingen uit het verleden, bij de Schiedamse parkmoord en de Puttense sleepmoord. Daar heeft uiteindelijk toch een revisie plaatsgevonden. Goed, dat zijn natuurlijk andere zaken, maar je zou kunnen denken aan zo'n soort mechanisme, of aan een soort beklagkamer. Ik zeg maar een paar dingen die me zo te binnen schieten. Er zijn wel mechanismen te bedenken waarmee je het slachtoffer een vorm van rechtsbescherming zou kunnen geven, zeg ik tegen mevrouw Baay.
Ik vervolg mijn betoog. Zoals gezegd heeft onze fractie nog wel een aantal vragen aan de minister over dit wetsvoorstel. Allereerst: waarom is de verschijningsplicht van de verdachte beperkt tot die gevallen waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt? De minister verdedigt dit op basis van overwegingen van praktische uitvoerbaarheid. Is dit niet een nogal willekeurig criterium? Er zijn toch ook diverse situaties denkbaar waarbij de verdachte niet in voorlopige hechtenis zit, maar wel degelijk verplicht zou kunnen worden om te verschijnen?
Dan de verruiming van de kring van spreekgerechtigden. Met dit wetsvoorstel wordt die kring aanzienlijk uitgebreid, met leden van bijvoorbeeld de stieffamilie. In de praktijk blijkt daaraan veel behoefte te bestaan, aangezien steeds meer kinderen opgroeien in een samengesteld gezin, terwijl op deze stiefouders ook vaak een onderhoudsverplichting rust krachtens artikel 1:395 BW. Dat lijkt ons dan ook een verbetering in dit wetsvoorstel.
Dan kom ik op het aantal spreekgerechtigden. Als wij het goed begrijpen, is dit gebonden aan een maximum van drie. Waarom drie? Met name op het gebied van zeden- en geweldsmisdrijven hebben zich in het verleden toch veelvuldig situaties voorgedaan waarbij vele tientallen, honderden of zelfs nog meer slachtoffers waren betrokken. Denk bijvoorbeeld aan situaties van grootschalig misbruik binnen kerkgenootschappen, religieuze instellingen of sektes. Waarom is voor deze beperking gekozen, is onze vraag aan de minister.
Voorzitter. Dan kom ik op enkele EU-rechtelijke aspecten. Op 25 oktober 2012 is Europese Richtlijn 2012/29/EU aangenomen. Die beoogt dat alle slachtoffers van criminaliteit gepleegd binnen de Europese Unie dezelfde rechten hebben. Deze minimumrechten bestaan onder andere uit het bieden van passende ondersteuning, het verstrekken van informatie aan en het beschermen van het slachtoffer en familieleden. Daarbij zijn in grote lijnen drie situaties te onderscheiden: Nederlanders die slachtoffer zijn in het buitenland, buitenlanders die in Nederland het slachtoffer zijn van een delict, en buitenlandse slachtoffers van een delict waarvoor de dader in Nederland wordt vervolgd. Vraag aan de minister is: is in dit wetsvoorstel rekening gehouden met deze EU-rechtelijke aspecten voor de rechten van buitenlandse slachtoffers? Wij zien daar nog wel wat praktische uitdagingen. Graag een toelichting op dit aspect.
Voorzitter, afrondend. Dit wetsvoorstel is wat onze fractie betreft een stap in de goede richting, in de verbetering van de rechten van het slachtoffer in het strafrecht en het strafprocesrecht. Wel zouden wij graag nog een reflectie van de minister horen op de bedenkingen die procureur-generaal Otte — zonder n, en overigens ook geen familie — vandaag in Trouw bekendmaakte. Hoe kijkt de minister daartegenaan? Daar zetten wel enkele punten in waarvan je je afvraagt: hoe gaan ze dat in de praktijk doen?
Kortom, de uitbreiding van de kring van spreekgerechtigden en de verschijningsplicht waarbij de dader wordt geconfronteerd met de schade die hij heeft aangericht bij mensen van vlees en bloed, die vaak langdurig de gevolgen van de strafbare feiten ondervinden, juichen wij toe. Wij steunen deze aanpak en wij zien uit naar de beantwoording van onze vragen door de minister.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Mevrouw De Boer.
Mevrouw De Boer (GroenLinks):
Toch even. De heer Janssen maakte de opmerking al eerder bij het betoog van de heer Van Wely. Ik weet dat de heer Otten heel erg hecht aan de juridische juistheid van de debatten in deze Kamer. In een van zijn laatste zinnen sprak hij over de verschijningsplicht van de dader. Ik neem aan dat hij bedoelde: de verdachte.
De heer Otten (Fractie-Otten):
O, verdachte. Zei ik "dader"? Dan neem ik dat meteen terug, mevrouw De Boer. Het was een slip of the pen. Verdachte. Goed dat u mij erop wees.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Otten. Wenst een van de leden in de eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering tot 18.00 uur.