Verslag van de vergadering van 13 april 2021 (2020/2021 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.18 uur
De heer Recourt i (PvdA):
Dank, voorzitter. Dank, minister, voor de antwoorden in eerste termijn. Aanwezigheid bij de zitting en de uitspraak is wenselijk, heel wenselijk zelfs, voor alle partijen, lijkt mij zo; ook voor de verdachte. Laten we het eerst over de uitspraak hebben. Het verwijt bij een schuldigverklaring maak je als rechter bij de uitspraak. Dat is het eerste moment. Daarvoor heb je de onschuldpresumptie te respecteren en ben je eigenlijk met name ondervragend. Het verwijt maken is van belang op het moment dat iemand schuldig is. Overigens, iemand vrijspreken is ook van belang als iemand onschuldig is. Dat verwijt wil je het liefst gewoon in persoon maken. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de zitting. Daar wil je bevragen en ondervragen als rechter. Je wilt het slachtoffer niet tegen een lege stoel laten praten. Zo'n strafproces gaat gewoon over verantwoording afleggen. Dat doe je fysiek in persoon.
Communicatie gaat over veel meer dan alleen maar beeld en geluid. Het gaat over ruiken, voelen, nabijheid, context. Ik schrok een beetje toen de minister zei: ook digitaal kan invulling gegeven worden aan die aanwezigheidsplicht. Maar goed, ik moet consequent zijn: de afweging is aan de rechter. Ik ben hier telkens aan het betogen dat die rechter de ruimte moet hebben om maatwerk te leveren, dus laat ik daar maar vertrouwen in hebben. Ik hoop oprecht dat de rechter dat alleen maar in zeer grote uitzonderingsgevallen toepast. Je wilt fysiek iemand spreken. Dan kan het ritueel, het proces, de symboliek van het strafproces tot zijn recht komen. En dat is niet digitaal. Dat was het belangrijkste punt dat ik wilde maken.
Bij heel veel andere punten zou ik mijn collega's herhalen. Ik ben blij met de toezeggingen en de beweging richting deze Kamer die deze minister in eerste termijn heeft gemaakt. Dat is op een heleboel punten gebeurd. Ik heb er een heel aantal uitgeschreven, die ik niet allemaal ga voorlezen.
Ik zal er een paar noemen, bijvoorbeeld de twee uitzonderingsgronden op de aanwezigheidsplicht. Ook mijn fractie vindt die aanwezigheidsplicht het lastigste. Maar als de rechter die uitzonderingsgronden kan invullen op het moment dat dat "tenzij" aan de orde is, als de rechter denkt dat het geen enkel doel dient om de verdachte op de zitting binnen te trekken, omdat hij hem gelijk moet terugsturen naar het cellencomplex, omdat "dat 'm gewoon niet gaat worden", dan moet die ruimte er zijn. Ik heb de minister zo gehoord, dat die ruimte er dan ook is. Dat stemt mijn fractie tevreden.
Er komt een brief over die tweefasenstructuur. Ik had opgeschreven "positief", maar de motie van de heer Janssen leek eigenlijk toch weer een beetje hetzelfde te zeggen. Ik zou het ook graag beter uitgezocht zien. In de praktijk gaat het allemaal prima — dat heb ik met eigen ogen kunnen zien — maar hoe meer je het slachtoffer in positie brengt, hoe meer dit wel gaat wringen. Ik zou graag nadere overwegingen zien, zonder daar nou meteen een hele onderzoeksopzet op te willen loslasten.
De volgende punten sla ik allemaal over, afgezien van een belangrijk punt waar ik een motie op had voorbereid. Maar de minister begon gelijk met toe te zeggen dat over de invoering van de wet eerst met de uitvoeringsorganisaties zal worden gesproken. Zij moeten voldoende tijd hebben om de zaken op orde te brengen. Mijn motie viel daarmee meteen in de prullenbak. Dit als illustratie van mijn tevredenheid over dit debat. Ik zal dat rapporteren aan mijn fractie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw De Blécourt-Wouterse namens de fractie van de VVD.